Raad Hoger Onderwijs 10 december 2013 RHO-RHO-ADV-004 Advies over de uitstroomfinaliteit van de academisch gerichte bacheloropleiding Vlaamse Onderwijsraad Kunstlaan 6 bus 6 BE-1210 Brussel T +32 2 219 42 99 F +32 2 219 81 18 www.vlor.be info@vlor.be
Advies op eigen initiatief Uitgebracht door de Raad Hoger Onderwijs op 10 december 2013 met eenparigheid van stemmen Voorbereiding: werkgroep Uitstroomfinaliteit Academische Bachelor, onder voorzitterschap van Kristiaan Versluys Dossierbeheerder(s): Isabelle De Ridder
1 Situering 1.1 Decreetswijziging Het structuurdecreet bedeelde de academisch gerichte bacheloropleiding een doorstroomfinaliteit toe. 1 In OD XXIII (artikel V.24) breidde de overheid dit uit met een uitstroomfinaliteit. 2 De overheid wijzigt de finaliteit van de academisch gerichte bacheloropleiding conform het Bolognaproces, waarin het realiseren van twee cycli waarvan de eerste ook een uitstroomfinaliteit naar de arbeidsmarkt heeft een van de doelstellingen is: Adoption of a system essentially based on two main cycles, undergraduate and graduate. Access to the second cycle shall require successful completion of first cycle studies, lasting a minimum of three years. The degree awarded after the first cycle shall also be relevant to the European labour market as an appropriate level of qualification. The second cycle should lead to the master and/or doctorate degree as in many European countries. 3 1.2 Historiek 4 In de oorspronkelijke tekst van het structuurdecreet was bepaald dat de academisch gerichte bacheloropleidingen ook een uitstroomfinaliteit hadden. 5 Het Grondwettelijk Hof heeft die aanvullende doelstelling echter vernietigd omdat die afbreuk deed aan de bevoegdheden die volgens artikel 127, 1, eerste lid, 2 van de grondwet voorbehouden zijn aan de federale wetgever. 6 De Vlaamse Gemeenschap kon een dergelijke regeling slechts aannemen indien de door de federale wetgever vastgestelde minimale voorwaarden voor het behalen van universitaire diploma s werden aangepast. De minimumduur van een academische opleiding was toen 4 jaar. Intussen heeft het federale parlement daartoe een wetswijziging doorgevoerd. 7 Die omvat op zich geen bepalingen meer met betrekking tot de minimumduur van opleidingen. De wet koppelt wel de structuur van het onderwijs in België aan het Europees kwalificatieraamwerk. In het hoger onderwijs kunnen de niveaus 5, 6, 7 en 8 van het Europees kwalificatieraamwerk behaald worden. 1 Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. 4 april 2003: In het artikel 12, 3, tweede lid, worden de woorden dat als doelstelling heeft: het doorstromen naar een mastersopleiding vervangen door de woorden met als doelstelling het doorstromen naar een masteropleiding of het uitstromen naar de arbeidsmarkt. 2 Onderwijsdecreet XXIII. 13 juli 2013. 3 Joint declaration of the European Ministers of Education convened in Bologna on the 19th of June 1999. 4 Onderwijsdecreet XXII. Memorie Van Toelichting. 10 juli 2013. 5 Artikel 12: de studenten te brengen tot een niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat als hoofddoelstelling heeft het doorstromen naar een masteropleiding en als aanvullende doelstelling het uitstromen naar de arbeidsmarkt. 6 Arrest van 23 februari 2005 (44/2005). 7 Wet van 3 augustus 2012 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 31 december 1949 op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens en van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, goedgekeurd. 1
1.3 Vlor-advies bij OD XXIII In zijn advies over OD XXIII stelde de Vlor de decreetswijziging niet in vraag. Hij vroeg de overheid wel haar intenties te verduidelijken en met alle stakeholders een debat te voeren over de praktische invulling en de consequenties van artikel V.24. Daarbij moest ook bekeken worden hoe het diploma van de academisch gerichte bacheloropleiding op de arbeidsmarkt gevaloriseerd kan worden. 8 In dit advies op eigen initiatief lijst de Vlor de gevolgen van dit artikel op voor het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. 2 Uitgangspunt: doorstroom als prioritaire doelstelling De Vlor is van mening dat de dat de doorstroomfinaliteit van de academisch gerichte bacheloropleiding de prioritaire doelstelling moet blijven. Het toevoegen van een uitstroomfinaliteit moet met de nodige omzichtigheid benaderd worden en de raad vindt dat die enkel occasioneel geoperationaliseerd kan worden. De oorspronkelijke formulering van het structuurdecreet waarin de uitstroomfinaliteit als een aanvullende doelstelling gezien werd, sluit volgens de Vlor beter aan bij de realiteit van de arbeidsmarkt en de huidige structuur van het hoger onderwijs. De valorisatie door de arbeidsmarkt is nog onvoldoende duidelijk (cfr. punt 3). Bovendien komt de transparantie in opleidingstypes mogelijks in het gedrang door het spanningsveld dat gecreëerd wordt in de verhouding tot de professioneel gerichte bacheloropleiding en tot de master (cfr. punt 4). Voor de Vlor is het wel duidelijk dat de academisch gerichte bacheloropleiding een afgerond pedagogisch geheel moet vormen dat studenten op een academisch niveau opleidt. Het is aan het kwaliteitszorgsysteem om hierover te waken. 3 Valorisatie door de arbeidsmarkt? Een eerste vraag die zich stelt, is die van het civiel effect van het diploma. Heeft de arbeidsmarkt nood aan academisch gerichte bachelors? De werkgevers van vandaag zijn voorstander van korte opleidingen die onmiddellijk inzetbare mensen aflevert. De bestaande academisch gerichte bacheloropleidingen hebben wel een zekere afstemming met het werkveld. Dit wordt ook zo in visitatie en accreditatie nagegaan. De huidige studieprogramma s zijn echter niet als uitstroomprogramma s geconcipieerd. Het gaat om academische programma s gericht op doorstroom naar een masteropleiding. Als er in bepaalde sectoren op de arbeidsmarkt een expliciete vraag is naar academisch gerichte bachelors, dan zullen de curricula uit het aansluitende studiegebied hierop beter afgestemd moeten worden (cfr. infra). In die sectoren waar vacatures moeilijk ingevuld geraken (knelpuntberoepen), zal de arbeidsmarkt academisch gerichte bachelors misschien wel met open armen ontvangen. Het bedrijfsleven is in vele gevallen ook bereid bijkomende opleiding te verschaffen. Uitstromende 8 Vlaamse Onderwijsraad, Algemene Raad. Advies over ODXXIII, 24 januari 2013. 2
bachelors moeten echter goed geïnformeerd zijn over de tewerkstellingsmogelijkheden en loonperspectieven. Deze zullen verschillend zijn van die van een uitstromende master. In het kader van levenslang leren, vindt de Vlor het belangrijk dat academisch gerichte bachelors na een (eerste) werkervaring, gestimuleerd worden om opnieuw in het hoger onderwijs in te stappen en een masteropleiding te volgen. Die werkervaring kan een job zijn, maar ook een zogenaamd traineeship (al dan niet gefinancierd door een bedrijf en al dan niet in het buitenland). Die uitwisseling tussen studenten met een gevarieerde achtergrond biedt ongetwijfeld een meerwaarde voor de student en is ook een troef voor de opleiding. Indien meerdere studenten een dergelijk programma volgen, heeft dit echter ook gevolgen voor de invulling van de masteropleiding en zullen wellicht meer werkstudenten zich voor de masteropleiding inschrijven. Daarvoor moeten dan weer de nodige middelen voorzien worden. 4 Verhouding tot de professioneel gerichte bacheloropleiding? Vandaag zijn academisch en professioneel gerichte bacheloropleidingen twee erg verschillende opleidingen met een volledig andere arbeidsmarktoriëntatie. De professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn erop gericht om praktisch gevormde mensen af te leveren, onmiddellijk inzetbaar in het beroep. De meerwaarde en eigenheid is dat studenten vanaf het eerste jaar intensief kennis maken met het werkveld. Als de academisch gerichte bacheloropleiding kiest voor een uitstroomfinaliteit, dan is een sterkere afstemming met het werkveld noodzakelijk. Het kan echter niet de bedoeling zijn om een doublure te maken van de professioneel gerichte bacheloropleidingen. Het onderscheid dat vandaag bestaat, is duidelijk en transparant voor werkgevers, studenten en hun ouders. Als de academisch gerichte bachelor sterker naar de professioneel gerichte bachelor toe groeit, dreigt deze transparantie verloren te gaan. De Vlor is hier geen voorstander van. De twee soorten opleidingen trekken ongetwijfeld ook een ander profiel van studenten aan. Door meer eenheid te creëren tussen opleidingen, dreigen sommige studenten hun gading niet meer te vinden in het onderwijsaanbod en uit de boot te vallen. De overheid heeft de onderwijsbevoegdheid van de academisch gerichte bachelor geregeld via de diverse besluiten over bekwaamheidsbewijzen voor de verschillende onderwijsniveaus. 9 Mits het volgen van een lerarenopleiding kunnen academisch gerichte bachelors aan de slag in de eerste twee graden van het secundair onderwijs. De Vlor vraagt zich af welk soort van lerarenopleiding daaraan gekoppeld is en welke instellingen deze zullen organiseren? De Vlor vindt het ook niet wenselijk dat academisch en professioneel gerichte bachelors voor deze functies in rechtstreekse concurrentie komen. 9 Voor het gewoon secundair onderwijs bijvoorbeeld: Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs, artikel 6 en 7. Zie ook omzendbrief PERS/2013/03. Er wordt telkens gekozen voor de formulering ten minste bachelor waardoor de academisch gerichte bachelor ook gevat wordt. 3
5 Aangepaste curricula? Als de academisch gerichte bacheloropleiding kiest voor een uitstroomfinaliteit, dan is een sterkere afstemming met het werkveld noodzakelijk en zullen de curricula moeten aangepast worden. Op dit moment is de inzetbaarheid van de academisch gerichte bachelors op de arbeidsmarkt beperkt omdat zij in vergelijking met de huidig uitstromende professioneel gerichte bachelors minder professioneel gerichte competenties verworven hebben, maar ook in vergelijking met de huidige uitstromende master hun academische opleiding nog niet voltooid hebben. De Vlor vindt het echter wel zinvol dat opleidingen sowieso nadenken over de mate waarin zij hun afgestudeerden voorbereiden op het werkveld. Het toebedelen van een uitstroomfinaliteit aan de academisch gerichte bacheloropleiding heeft als onmiddellijk gevolg dat de opleiding veel meer dan vandaag een afgerond, op zichzelf staand, pedagogisch geheel moet zijn. Vooral de kwalificerende werking van het derde jaar zoals die nu is, kan in vraag gesteld worden. De Vlor denkt hierbij aan de introductie van een mogelijke korte, oriënterende stagecomponent of het herbekijken van de manier waarop de bachelorproef als sluitstuk van de opleiding wordt ingevuld. 6 Verhouding tot de master? Door uitstroomfinaliteit toe te kennen aan de academisch gerichte bacheloropleiding, verwerft de opleiding een meer verzelfstandigd karakter ten opzichte van de master. Daardoor zullen misschien ook meer studenten kiezen voor een masteropleiding die minder direct aansluit op de gevolgde academisch gerichte bacheloropleiding. Dat kan een meerwaarde zijn. Een grotere verzelfstandiging van bachelor en master mag echter niet als gevolg hebben dat de meerwaarde van de master in het gedrang komt. Dit kan een maatschappij waarin de verdere ontwikkeling van de kenniseconomie centraal staat, zich niet veroorloven. Er moet ook goed nagedacht worden over de invulling van de master. Een grotere zelfstandigheid van de academisch gerichte bacheloropleidingen kan leiden tot een inhoudelijke differentiatie of een mogelijke verlenging van de studieduur van de masteropleidingen. Zij worden dan immers ook een meer op zichzelf staand geheel. 7 Samenvattend Zoals vooraf gesteld, is de Vlor van mening dat academisch gerichte bacheloropleidingen de prioriteit moeten blijven geven aan hun doorstroomfinaliteit om zo het transparante onderscheid met de professioneel gerichte bacheloropleidingen te behouden en de meerwaarde van de master niet uit te hollen. Dat laatste is immers belangrijk voor de ontwikkeling van de kenniseconomie. De Vlor is een model waarbij studenten hun studies kunnen onderbreken om werkervaring op te doen, genegen. Daarvoor moet dan wel de juiste omkadering geboden worden door de hogeronderwijsinstelling, die hiervoor de nodige investeringen moet kunnen doen. 4
Wel moet de academisch gerichte bacheloropleiding meer dan vandaag een afgerond pedagogisch vormingsproject zijn. Er moet nagedacht worden over hoe dit gerealiseerd kan worden. De Vlor is er trouwens van overtuigd dat alle hogeronderwijsopleidingen blijvend moeten nadenken over hoe zij de afstemming met het werkveld/de arbeidsmarkt kunnen optimaliseren. Isabelle De Ridder secretaris Raad Hoger Onderwijs Johan Veeckman voorzitter Raad Hoger Onderwijs 5