LJN: AU4019, Hoge Raad, C04/234HR Print uitspraak



Vergelijkbare documenten
in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LYCOS NETHERLANDS B.V., gevestigd te Haarlem, gedaagde partij, procureur mr. C.O. Wenckebach.

IN NAAM DER KONINGIN

Lycos [P] DomJur Hoge Raad der Nederlanden Zaak-/rolnummer: C04/234HR Datum: 25 november Arrest. in de zaak van:

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:RVS:2013:1522

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:348

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

Hoge Raad der Nederlanden

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

Hoge Raad der Nederlanden

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2017:1318

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RVS:2017:1856

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

ECLI:NL:RVS:2014:3998

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 mei 2004 in het geding tussen:

REGLEMENT BESCHERMING PERSOONSGEGEVENS. Wageningen University & Research. I Algemene bepalingen II Verwerking van persoonsgegevens...

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

ECLI:NL:RVS:2015:1768

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

Notice & Take Down procedure NetMatters versie:

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

Beslissing op bezwaar

Privacy reglement kinderopvang Opgesteld volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens (W.B.P.)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

NMLK Didio DomJur Rechtbank Amsterdam Zaak-/rolnummer: C/13/540039/KG ZA SP/PV Datum:21 mei In de zaak van

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

8.50 Privacyreglement

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

31 mei 2012 z

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:HR:2001:AD4914

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ7462


Hof van Cassatie van België

1 Het geding in feitelijke instanties

LJN: BJ4855,Sector kanton Rechtbank Haarlem, zaak/rolnr.: / CV EXPL

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Transcriptie:

LJN: AU4019, Hoge Raad, C04/234HR Print uitspraak Datum uitspraak: 25-11-2005 Datum publicatie: 25-11-2005 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Kort geding, verplichting van een hosting provider tot het verstrekken van de naam en het adres van een websitehouder (NAW-gegevens) aan een derde die schade stelt te lijden als gevolg van een op de door die provider gehoste website gepubliceerde, anoniem geuite, ernstige beschuldiging; strekking van art. 6:196c BW, reikwijdte van EG-richtlijn inzake elektronische handel (PbEG L 178); verschoningsrecht?, belang van vrije meningsuiting, bescherming persoonsgegevens (art. 8 onder f Wpb), art. 8 en 10 EVRM. Uitspraak 25 november 2005 Eerste Kamer Nr. C04/234HR RM/JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: LYCOS NETHERLANDS B.V., gevestigd te Haarlem, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. K.G.W. van Oven, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. K. Aantjes. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 13 augustus 2003 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Lycos - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem en gevorderd Lycos te gebieden het doorgeven van de in de dagvaarding bedoelde website des, dat deze door derden kan worden

gezien, te staken, [verweerder] bekend te maken met naam, adres en geboortedatum van de bouwer/websitehouder van de website http://members.lycos.nl/stopthefraud/, zulks binnen een uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis en op straffe van een dwangsom. Lycos heeft de vordering bestreden. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 11 september 2003, onder verbeurte van een dwangsom, Lycos geboden [verweerder] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis bekend te maken met de naam en het adres van de bouwer/websitehouder van de hierboven genoemde website en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen dit vonnis heeft Lycos hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 24 juni 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft Lycos beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor Lycos toegelicht namens haar advocaat door mrs. E.J. Dommering en R.D. Chavannes, advocaten te Amsterdam, en voor [verweerder] door zijn advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep. Bij brief van 4 juli 2005 heeft mr. Chavannes op die conclusie gereageerd. 3. Uitgangspunten in cassatie 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [Verweerder], handelt - naast zijn normale beroepswerkzaamheden - in postzegels via een 'virtuele' veiling op de website www.ebay.com, waarbij hij gebruik maakte van het e- mailadres [naam verweerder]@home.nl. De genoemde website biedt aan klanten (kopers) met wie zaken worden gedaan de mogelijkheid om (in één regel) feedback te geven; [verweerder] kan daarop (eveneens in één regel) een reactie geven. De feedback en de reactie zijn voor iedereen toegankelijk. Ten tijde van de aanvang van dit geding had [verweerder] een rating opgebouwd van 24.787 positieve, 299 negatieve en 217 neutrale vermeldingen. (ii) Lycos is een wereldwijd opererend internetbedrijf; zij houdt zich onder meer bezig met het als internetprovider 'hosten' van websites op internet. Op http://members.lycos.nl staat een website genaamd "stop the fraud" (hierna: de website). Tot 4 augustus 2003 stond op deze website onder meer de volgende tekst: "Have you ever been ripped off by [naam verweerder]@home.nl on E-bay, join our quest for justice!! How does he work? You buy a small lot. Which he ships directly. So he gains your trust. You feel confident to buy a more expensive lot. That's when he strikes. He will keep your money and no stamps for you. That's not all. According to some of his victims he also sends fakes. Have you been ripped off and you want also to publish your story? MAIL your story to => stopthefraud@hotmail.com (...)." De website bevat voorts een aantal 'stories' van personen die slechts met initialen zijn aangeduid, waarin verhaald wordt van problemen bij het bestellen van postzegels bij [verweerder]. (iii) [Verweerder] heeft op 1 augustus 2003 een e-mail naar het op de website vermelde e-

mailadres gestuurd, inhoudende onder meer: "Geachte heer??? Ik ben geconfronteerd met Uw website. Ik sommeer U hiermee te stoppen en U bekend te maken. Voorts verzoek en sommeer ik U mij een weerwoord toe te staan op deze site, wat u doet is in hoge mate strafbaar en onrechtmatig. Zodra ik van Lycos Uw gegevens heb ontvangen zal ik U in rechte betrekken om mijn schade op U te verhalen (...)" [Verweerder] heeft op deze e-mail geen antwoord gekregen. (iv) [Verweerder] heeft per faxbrief van 1 augustus 2003 Lycos gesommeerd om (onder meer) de website te verwijderen, alsmede hem te voorzien van naam, adres en geboortedatum van de websitehouder. Lycos heeft per brief van 4 augustus 2003 aan [verweerder] bericht geen gehoor te geven aan deze sommaties. (v) Met ingang van 4 augustus 2003 heeft de websitehouder de volgende tekst op de website geplaatst: "Site removed to avoid legal actions!!" 3.2 In dit kort geding heeft [verweerder] gevorderd, voor zover thans nog van belang, dat Lycos wordt bevolen de naam en het adres van de websitehouder (hierna: de NAW-gegevens) aan [verweerder] bekend te maken. [Verweerder] heeft gesteld dat de inhoud van de website (zoals die tot 4 augustus 2003 luidde) lasterlijk en onrechtmatig jegens hem is en dat hij daardoor in zijn postzegelhandel, waarmee hij normaliter een jaaromzet van 350.000,-- behaalt, schade heeft geleden en lijdt. Volgens [verweerder] handelt Lycos onrechtmatig door de bij haar bekende NAW-gegevens niet aan hem bekend te maken; hij heeft er belang bij om de websitehouder, die zich anoniem houdt, in rechte te kunnen aanspreken, zowel om schadevergoeding te kunnen vorderen, als om soortgelijke onrechtmatige acties in de toekomst te kunnen voorkomen of stoppen. 3.3 Lycos heeft ten verwere aangevoerd dat een vordering tot bekendmaking van de NAWgegevens van een websitehouder slechts in zwaarwegende omstandigheden toewijsbaar is. Volgens Lycos is daarvoor vereist dat de op de website geplaatste informatie onmiskenbaar onrechtmatig is, moet de eiser een zwaarwegend belang hebben bij afgifte van de NAWgegevens, moet er geen minder ingrijpende manier zijn om die gegevens te achterhalen en moeten de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht genomen worden. Volgens Lycos is in het onderhavige geval niet aan deze voorwaarden voldaan. 3.4 De voorzieningenrechter heeft de vordering tot bekendmaking van de NAW-gegevens toegewezen. Op het door Lycos aangebrachte hoger beroep heeft het hof die beslissing bekrachtigd. 3.5 Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in. In rov. 4.6 wijdt het hof beschouwingen aan de aansprakelijkheid van de hosting provider op grond van art. 6:196c lid 4 BW, welke bepaling is ingevoegd bij Wet van 13 mei 2004 (Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel), Stb. 2004, 210, en met ingang van 30 juni 2004 in werking is getreden. Deze bepaling dient ter implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel"), PbEG L 178 (hierna: de Richtlijn). Het hof overweegt dat een serviceprovider niet aansprakelijk is voor de opgeslagen informatie, indien hij niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter of daarvan niet redelijkerwijs behoort te weten, dan wel - zodra hij daarvan weet of

redelijkerwijs behoort te weten - prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. De enkele kennisgeving van een derde omtrent de aanwezigheid van onrechtmatige informatie is onvoldoende voor de conclusie dat de serviceprovider weet of redelijkerwijs behoort te weten dat de informatie een onrechtmatig karakter heeft; dat is echter anders wanneer aan de juistheid van de kennisgeving in redelijkheid niet getwijfeld kan worden, zoals wanneer de informatie op de website onmiskenbaar onrechtmatig is. Pas indien op deze gronden tot aansprakelijkheid van de serviceprovider voor de opgeslagen informatie geconcludeerd kan worden, is een - op die onrechtmatige daad gebaseerde - vordering jegens de serviceprovider tot verwijderen of ontoegankelijk maken van de informatie toewijsbaar. Daarnaast kan dan onder omstandigheden tevens een vordering jegens de serviceprovider tot bekendmaking van de NAW-gegevens van de websitehouder toewijsbaar zijn, met name indien bij die vordering een voldoende zwaarwegend belang bestaat. In rov. 4.7 stelt het hof vast dat de informatie die tot 4 augustus 2003 op de desbetreffende website geplaatst was op zichzelf niet onmiskenbaar onrechtmatig was: het gaat hier immers om een door een websitehouder geopenbaarde beschuldiging van oplichting aan het adres van [verweerder], waarvan voor een buitenstaander (zoals Lycos in dit opzicht is) niet zonder meer duidelijk is of en in hoeverre dat verwijt steun vindt in de feiten en of en in hoeverre het publiekelijk uiten van dat verwijt gerechtvaardigd is. Dat de gepubliceerde informatie in dit geval een ernstige beschuldiging betreft en dat de beschuldiging bovendien door de websitehouder anoniem geuit wordt, brengt ook nog niet zonder meer mee dat de informatie onmiskenbaar onrechtmatig is. Onder omstandigheden kan een websitehouder er immers een gerechtvaardigd belang bij hebben om vermeende misstanden aan de kaak te stellen zonder dat zijn persoonsgegevens publiekelijk bekend worden; of dat zo is onttrekt zich veelal aan de waarneming van de serviceprovider. Het hof overweegt voorts: "4.9 Blijkens het bovenstaande moet er in dit geval voorshands van worden uitgegaan dat de informatie op de website (voor Lycos) niet onmiskenbaar onrechtmatig was. Anders dan Lycos heeft betoogd, brengt dat echter niet mee dat de vordering tot bekendmaking van de NAW-gegevens om die reden moet worden afgewezen. Laatstgenoemde vordering moet op haar eigen merites beoordeeld worden. 4.10 Ook indien de op een website gepubliceerde informatie niet onmiskenbaar onrechtmatig is, kan een serviceprovider onder omstandigheden onrechtmatig handelen door de bij haar bekende NAW-gegevens van de desbetreffende websitehouder niet op verzoek aan een belanghebbende derde bekend te maken. Indien voldoende aannemelijk is dat de gepubliceerde informatie jegens de derde wel onrechtmatig zou kunnen zijn en dat deze daardoor schade kan lijden, zou het maatschappelijk bezien ongewenst zijn indien die derde geen enkele reële mogelijkheid heeft de websitehouder daarop - zonodig in rechte - aan te spreken. Onder omstandigheden kan dan ook een weigering van de serviceprovider om de NAW-gegevens van de websitehouder aan de derde bekend te maken in strijd komen met de zorgvuldigheid die de serviceprovider jegens een zodanige derde in acht dient te nemen. Dit kan met name het geval zijn indien zich de volgende omstandigheden voordoen: a. de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk; b. de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens; c. aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen; d. afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren."

In de rov. 4.11-4.14 heeft het hof vervolgens de feiten van deze zaak getoetst aan de in rov. 4.9 en 4.10 vermelde criteria. In rov. 4.15 komt het hof tot de conclusie dat bij afweging van de betrokken belangen het belang van [verweerder] in dit geval het zwaarst behoort te wegen, aangezien hij anders 'vogelvrij' zou zijn voor dit soort acties van anonieme personen. 4. Wettelijk kader Bij de beoordeling van de middelen zijn onder meer de volgende wettelijke bepalingen van belang. Art. 14 en art. 15 van de Richtlijn, luidende: "Artikel 14 "Hosting" ("host"-diensten) 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat: a) de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt, of b) de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. 2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt. 3. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een rechtbank of een administratieve autoriteit om in overeenstemming met het rechtsstelsel van de lidstaat te eisen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of voorkomt. Het doet evenmin afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om procedures vast te stellen om informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Artikel 15 Geen algemene toezichtverplichting 1. Met betrekking tot de levering van de in de artikelen 12, 13 en 14 bedoelde diensten leggen de lidstaten de dienstverleners geen algemene verplichting op om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. 2. De lidstaten kunnen voorschrijven dat dienstverleners de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis dienen te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie door afnemers van hun dienst, alsook dat zij de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie dienen te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst met wie zij opslagovereenkomsten hebben gesloten, kunnen worden geïdentificeerd." Art. 6:196c BW luidende, voor zover hier van belang: "4. Degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3, bestaande uit het op verzoek opslaan van van een ander afkomstige informatie, is niet aansprakelijk voor de opgeslagen informatie, indien hij:

a. niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter en, in geval van een schadevergoedingsvordering, niet redelijkerwijs behoort te weten van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter, dan wel b. zodra hij dat weet of redelijkerwijs behoort te weten, prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt. 5. Het hiervoor bepaalde staat niet in de weg aan het verkrijgen van een rechterlijk verbod of bevel." Art. 8 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), luidende, voor zover hier van belang: "Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien: (...) c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is; (...) f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. 5. Beoordeling van de middelen 5.1.1 Middel I richt zich tegen rov. 4.9 van het hof. Onderdeel A klaagt dat het hof heeft miskend dat de Richtlijn zich verzet tegen een aan een hosting provider als Lycos gerichte veroordeling tot het verstrekken van de NAW-gegevens. Onderdeel B behelst de klacht dat de Richtlijn zich in ieder geval tegen zodanige veroordeling verzet wanneer de gewraakte informatie niet onmiskenbaar onrechtmatig is jegens degene die de vordering instelt. 5.1.2 Aan de beide onderdelen ligt de opvatting ten grondslag dat de Richtlijn niet toelaat dat een hosting provider gehouden kan worden de NAW-gegevens van de betrokken websitehouder bekend te maken aan degene die de vordering instelt (en die niet is een van de in art. 15 lid 2 van de Richtlijn bedoelde bevoegde autoriteiten), omdat de Richtlijn een als uitputtend bedoelde regeling bevat die ertoe strekt dat een hosting provider uitsluitend civielrechtelijk of strafrechtelijk aansprakelijk is wanneer aan de in art. 14 van de Richtlijn gestelde voorwaarden niet is voldaan. Waar het hof heeft vastgesteld dat de gewraakte informatie niet onmiskenbaar onrechtmatig was, heeft Lycos voldaan aan de voorwaarden van art. 14 van de Richtlijn (en art. 6:196c, aanhef en lid 4, BW) en is zij gevrijwaard van iedere aansprakelijkheid, aldus Lycos. 5.1.3 De tekst van de Richtlijn houdt niet in dat, buiten de in art. 15 lid 2 bedoelde gevallen, het verstrekken van de NAW-gegevens door een hosting provider niet is toegelaten. Veeleer bieden het derde lid van art. 14 (welk artikel voor het overige bepaalt onder welke voorwaarden een hosting provider niet aansprakelijk is voor de opgeslagen informatie) en art. 18 lid 1 (waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun nationale wetgeving op het gebied van diensten van de informatiemaatschappij voorziet in rechtsgedingen waarbij snel - ook voorlopige - maatregelen kunnen worden getroffen, niet alleen om de vermeende inbreuk te doen eindigen, maar ook om te verhinderen dat de betrokken belangen verder worden geschaad) aanwijzingen voor de tegengestelde, niet limitatieve, opvatting. 5.1.4 Doel en strekking van de Richtlijn staan aan de ruimere opvatting, die aan het oordeel

van het hof ten grondslag ligt, niet in de weg, maar bieden daarvoor juist steun. De Richtlijn beoogt slechts bepaalde specifieke vraagstukken die voor een goede werking van de interne markt nodig zijn te regelen (zie in het bijzonder de preambule van de Richtlijn onder 6 en 10). De in de Richtlijn vastgestelde beperking van de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de nationale rechter die maatregelen treft die van deze tussenpersonen redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen. Dit blijkt in het bijzonder uit de preambule van de Richtlijn onder 48 en vindt onder meer bevestiging in de onderdelen 25, 45 en 52 van de preambule, terwijl ook onderdeel 54 inhoudt dat de door de Richtlijn voorgeschreven sancties geen afbreuk doen aan sancties of verhaalsmogelijkheden waarin het nationale recht voorziet. De preambule van de Richtlijn neemt voorts uitdrukkelijk in aanmerking dat een hoog beschermingsniveau dient te worden gegarandeerd voor doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder voor de bescherming van de menselijke waardigheid en van consumenten (onderdeel 10), en wijst erop dat de Richtlijn, die het anonieme gebruik van open netwerken zoals internet niet kan voorkomen, moet worden uitgevoerd en toegepast met volledige inachtneming van de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name wat de aansprakelijkheid van tussenpersonen betreft (onderdeel 14). Mede in dit verband houdt de preambule in dat de slachtoffers effectief toegang moet worden gewaarborgd tot de geschillenregelingen en dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat passende gerechtelijke stappen mogelijk zijn (onderdeel 52). 5.1.5 De uit het voorgaande blijkende beperkte strekking van de Richtlijn strookt met hetgeen daaromtrent in het Eerste verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van de Richtlijn (Com (2003) 702, 2003/11/21) is vermeld met betrekking tot de aansprakelijkheid van tussenpersonen op internet. Dat verslag houdt in 4.6 onder meer in dat het communautaire optreden werd beperkt tot wat noodzakelijk werd geacht om te voorkomen dat het risico, dat belemmeringen voor het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten zouden ontstaan, concreet vorm zou aannemen en dat de Richtlijn geen afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van de persoon van wie de inhoud uitgaat en evenmin aan de aansprakelijkheid van tussenpersonen in gevallen die niet onder de in de Richtlijn omschreven beperkingen vallen. Ook de Nederlandse wetgever gaat van de hiervoor aangeduide reikwijdte van de Richtlijn uit. De memorie van toelichting bij de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel (Kamerstukken II 2001-2002, 28 197, nr. 3, blz. 28) houdt onder meer in: "Ook kunnen dienstverleners worden verplicht om informatie te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst kunnen worden geïdentificeerd. (...) Voor de volledigheid zij vermeld dat ook in het civiele recht de mogelijkheid bestaat dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken." 5.1.6 In het licht van het vorenstaande kan de door het middel verdedigde opvatting aangaande (doel en strekking van) de Richtlijn niet als juist worden aanvaard. Een andere opvatting zou bovendien tot het, uit een oogpunt van een effectieve rechtsbescherming tegen (beweerdelijk) onrechtmatige activiteiten, onwenselijke resultaat leiden dat slechts een zeer beperkte groep van benadeelden van door een websitehouder anoniem verspreide informatie - namelijk alleen zij ten aanzien van wie (het voor de hosting provider duidelijk moet zijn geweest dat) onmiskenbaar onrechtmatig is gehandeld of jegens wie een strafbaar feit is gepleegd terzake waarvan de strafrechtelijke autoriteiten bereid zijn op te treden - zich tegen dergelijke activiteiten bij de burgerlijke rechter teweer kunnen stellen en dat andere

benadeelden, in weerwil van het bepaalde in art. 3:296 lid 1 BW, in ieder geval praktisch gesproken op voorhand van zodanig rechtsmiddel verstoken blijven. 5.1.7 Middel I faalt derhalve. 5.2.1 Middel II richt zich eveneens tegen rov. 4.9 van het hof. Het behelst de klacht dat het hof heeft miskend dat een vordering tot verstrekking van NAW-gegevens slechts kan worden toegewezen als nevenvordering bij een hoofdvordering uit onrechtmatige daad, derhalve alleen indien Lycos - los van het niet verstrekken van die gegevens - een (voorafgaande) onrechtmatige daad kan worden verweten. 5.2.2 Het oordeel van het hof dat Lycos in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een op de website gepubliceerde, anoniem geuite, ernstige beschuldiging, onder omstandigheden onrechtmatig handelt door de bij haar als hosting provider bekende NAWgegevens van de websitehouder niet aan de beschuldigde bekend te maken, is juist. Het hiervoor in 5.2.1 weergegeven standpunt van Lycos moet dus worden verworpen. Het zal immers van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of Lycos onrechtmatig handelt door te weigeren de NAW-gegevens aan de beschuldigde te verstrekken. Het hof heeft ook, anders dan Lycos betoogt, niet een algemene regel geformuleerd dat ieder die kennis bezit van bepaalde informatie verplicht is deze te verschaffen aan degene die bij kennisneming van die voor hem onbekende informatie een redelijk belang heeft, maar zijn oordeel toegesneden op het onderhavige geval. 5.2.3 Middel II faalt dan ook. 5.3.1 Middel III bestrijdt hetgeen het hof in rov. 4.10-4.14 heeft overwogen. Onderdeel A bevat de klacht dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij zijn oordeel dat Lycos onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat zijn oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is, omdat de door het hof genoemde omstandigheden niet (zonder meer) een onrechtmatige daad opleveren. Onderdeel B strekt ten betoge dat (art. 8 van) de Wet bescherming persoonsgegevens in de weg staat aan verstrekking van de NAW-gegevens, omdat de door het hof aangebrachte beperkingen op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting niet voldoen aan de eisen die de art. 8 lid 2 en 10 lid 2 EVRM aan dergelijke beperkingen stellen. 5.3.2 Tegen de door het hof aangelegde maatstaf en de opsomming en beoordeling van de omstandigheden die daarbij in het bijzonder in aanmerking moeten worden genomen, worden in de toelichting op het middel verschillende bezwaren ingebracht. 5.3.3 In de eerste plaats wordt aangevoerd dat het hof tot uitgangspunt had moeten nemen dat in een situatie dat de informatie niet onmiskenbaar onrechtmatig is, de NAW-gegevens in beginsel niet behoeven te worden verstrekt, tenzij zich (zeer) uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Voorts wordt betoogd dat de gehanteerde maatstaf zodanig ruim is dat deze leidt tot een ongewenste toepassing "op allerlei casusposities buiten de internetomgeving". Volgens Lycos is de gedachtegang van het hof ook tegenstrijdig, omdat enerzijds wordt aangenomen dat zij niet verplicht is om de door haar klant op de website geplaatste informatie te verwijderen, maar zij wel de rechtsplicht heeft "om met doorbreking van vertrouwelijkheid jegens die klant die NAW-gegevens te openbaren". 5.3.4 Die bezwaren zijn ongegrond. Naar hiervoor in 5.2.2 reeds is overwogen, heeft het hof

zijn oordeel toegesneden op het onderhavige geval en zich over andere gevallen van buitencontractuele mededelingsplichten niet uitgelaten. Dat oordeel berust niet op een onjuiste of innerlijk tegenstrijdige gedachtegang: ook indien de hosting provider niet zelf onrechtmatig handelt door te weigeren de op de website geplaatste informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken, is het mogelijk dat, en zal het van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of, deze onrechtmatig handelt door de NAW-gegevens niet aan een benadeelde te verstrekken. Daarbij kan niet zonder meer worden gezegd dat die gegevens niet behoeven te worden verstrekt, tenzij zich (zeer) uitzonderlijke omstandigheden voordoen die dit anders maken; het komt immers telkens erop aan welk gewicht in het gegeven geval aan de in aanmerking te nemen omstandigheden toekomt. 5.3.5 Het hof heeft in rov. 4.14, voor zover thans van belang, het volgende overwogen: "Aan de zijde van de websitehouder geldt als belang dat hij vrijelijk zijn mening kan uiten en dat zijn privacy en zijn zelfverkozen anonimiteit niet door Lycos, aan wie hij NAW-gegevens heeft verschaft, worden geschonden. Deze belangen hebben echter geen absolute waarde en mogen in het bijzonder niet misbruikt worden om (potentieel) schadelijke uitlatingen over een derde te doen en zich daarbij volledig te onttrekken aan iedere mogelijkheid om door die derde ter verantwoording te worden geroepen. In het onderhavige geval is in het bijzonder van belang dat de door de websitehouder aan de orde gestelde (beweerde) misstand niet zodanig van aard of impact is, dat waarborging van zijn anonimiteit noodzakelijk zou zijn om die (beweerde) misstand vrijelijk aan de orde te kunnen stellen." 5.3.6 De bezwaren van Lycos tegen deze overweging houden in (a) dat het hof heeft miskend dat anonimiteit ook dan door de in art. 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid wordt beschermd als de gepubliceerde informatie voor derden schadelijk is en niet betrekking heeft op een ernstige misstand, (b) dat die overweging onjuist is, omdat daarin ligt besloten dat een hosting provider onrechtmatig zou handelen indien een van haar klanten anoniem schadelijke uitlatingen over een derde doet, en (c) dat deze overweging onbegrijpelijk is in het licht van rov. 4.7, waarin het hof overweegt dat er een gerechtvaardigd belang kan zijn om anoniem (ernstige) beschuldigingen te uiten. In dit verband wordt gesteld dat een hosting provider in een democratische samenleving een aan de vrije pers vergelijkbare rol speelt, waarbij een vergelijkbaar verschoningsrecht behoort. 5.3.7 Deze bezwaren zijn evenmin gegrond. Voor zover Lycos erover klaagt dat het hof ten onrechte of onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat een hosting provider onrechtmatig handelt doordat een van haar klanten anoniem schadelijke uitlatingen doet over een derde, faalt deze klacht wegens gebrek aan feitelijke grondslag; zij berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Voor zover Lycos meent dat het belang van de websitehouder om zich anoniem te uiten eerst dan ten achter gesteld kan worden bij andere belangen, indien is vastgesteld dat de websitehouder onmiskenbaar geen goede gronden had anoniem te willen blijven, kent zij aan dat belang een te absoluut gewicht toe. Het standpunt van Lycos komt erop neer dat, behoudens evidente onrechtmatigheid van de inhoud van de anoniem gepubliceerde informatie, voor een op de hosting provider rustende zorgvuldigheidsverplichting tot het verstrekken van de NAW-gegevens geen plaats meer is. Dat standpunt is hiervoor in 5.2.2 reeds in zijn algemeenheid onjuist bevonden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat, hoezeer ook een hosting provider een faciliterende rol vervult bij de verspreiding van informatie op internet, zijn rol niet kan worden gelijkgesteld aan, en evenmin vergelijkbaar is met die welke de pers in een democratische samenleving vervult, zodat aan de hosting provider niet een verschoningsrecht toekomt als dat waarop de journalist met het oog op de

bescherming van zijn bronnen aanspraak kan maken, reeds omdat via een website verspreide informatie niet kan gelden als informatie die door de websitehouder aan de hosting provider is toevertrouwd. Dat neemt niet weg dat niet lichtvaardig mag worden voorbijgegaan aan het belang van de vrije meningsuiting, waaronder in bepaalde gevallen het belang van de websitehouder zijn mening anoniem te kunnen uiten. De hier vereiste terughoudendheid heeft het hof evenwel niet uit het oog verloren. 5.3.8 Voorts heeft Lycos aangevoerd dat het hof bij zijn oordeel geen of onvoldoende rekening ermee heeft gehouden dat het gevaar voor verdere verspreiding van de informatie ontbreekt, dat de getroffen voorziening onomkeerbaar is en dat de strafrechtelijke weg een reëel alternatief vormt. Ook deze klachten gaan niet op. 5.3.9 Het hof heeft, naar in rov. 4.8 besloten ligt, in zijn oordeel betrokken dat gevaar voor verdere verspreiding geen onverwijlde voorziening meer vorderde en niets wijst erop dat het het hof zou zijn ontgaan dat de in hoger beroep nog aan de orde zijnde voorziening tot onomkeerbaar gevolg had dat de NAW-gegevens aan [verweerder] bekend zouden worden. In zoverre missen deze klachten van Lycos feitelijke grondslag. Het hof heeft vorenbedoelde omstandigheden klaarblijkelijk niet doorslaggevend geacht om de voorziening te weigeren. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. 5.3.10 Het hof heeft in rov. 4.13 geoordeeld dat de door Lycos gesuggereerde 'strafrechtelijke weg' onvoldoende kans op resultaat biedt. Voor zover het bezwaar van Lycos erop berust dat het hof met dit alternatief geen rekening heeft gehouden, mist het derhalve feitelijke grondslag. Voor het overige is dit oordeel, gelet op de aard en wijze van zodanig strafvorderlijk optreden, de voorwaarden waaronder daarvoor plaats kan zijn, de mate waarin [verweerder] op het besluit daartoe invloed kan uitoefenen en de mate waarin hij daaraan spoedige en effectieve rechtsbescherming kan ontlenen, niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. 5.4.1 Voorts heeft Lycos betoogd dat (art. 8 van) de Wet bescherming persoonsgegevens in de weg staat aan verstrekking van de NAW-gegevens, omdat de beperkingen die op grond van de door het hof toegepaste maatstaf worden gesteld aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn gebaseerd op de uitleg en toepassing van een wettelijk voorschrift dat niet voldoet aan de in art. 8 lid 2 EVRM daaraan gestelde eisen. Lycos heeft ten slotte aangevoerd dat het hof heeft nagelaten te motiveren dat de beperking van de door de art. 8 en 10 EVRM gewaarborgde rechten noodzakelijk is in een democratische samenleving. 5.4.2 Het hof heeft ten aanzien van het in aanmerking te nemen belang aan de zijde van Lycos om geen persoonsgegevens van betrokkenen te openbaren in rov. 4.14 het volgende overwogen: "Wat het laatstgenoemde belang betreft heeft te gelden dat art. 8 sub f Wet bescherming persoonsgegevens aan Lycos de bevoegdheid geeft om persoonsgegevens van de desbetreffende websitehouder te verstrekken, indien zulks noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van [verweerder], tenzij het belang van de websitehouder en in het bijzonder diens recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert; in dat kader moeten dus de belangen van [verweerder] en de websitehouder tegen elkaar afgewogen worden."

5.4.3 Anders dan in de - slechts in globale termen vervatte - klacht wordt aangevoerd, heeft het hof geen toepassing gegeven aan een wettelijk voorschrift dat niet aan de vereisten van art. 8 lid 2 EVRM voldoet. Art. 8, aanhef en onder f, Wbp schrijft uitdrukkelijk voor dat de betrokken belangen, waaronder in het bijzonder het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tegen elkaar dienen te worden afgewogen. Het hof heeft een nauwgezette afweging gemaakt van alle betrokken belangen, waaronder het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de websitehouder, en is tot de slotsom gekomen dat Lycos in de concrete omstandigheden van het geval in strijd handelt met een (ongeschreven) zorgvuldigheidsnorm als in art. 6:162 BW bedoeld, op grond waarvan zij de NAW-gegevens aan [verweerder] dient te verschaffen, tegen nakoming van welke verplichting art. 8, aanhef en onder f, Wbp zich niet verzet. Aldus heeft het hof op juiste wijze toepassing gegeven aan de hier van belang zijnde, bij de wet voorziene en voor Lycos voldoende toegankelijke en voorzienbare, rechtsregels. In de overwegingen van het hof ligt voorts besloten dat de inbreuk die de te treffen voorziening maakt op de in de art. 8 en 10 EVRM gewaarborgde rechten van de websitehouder die op zijn website anoniem een ernstige beschuldiging aan het adres van [verweerder] heeft geuit, strekt ter bescherming van de in het tweede lid van deze bepalingen bedoelde belangen en niet verder reikt dan strikt noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en, mede in aanmerking genomen dat het hier gaat om een kort geding, niet ontoereikend gemotiveerd. 5.4.4 Middel III faalt derhalve. 6. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Lycos in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op 359,34 aan verschotten en 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005. Conclusie Zaaknr. C04/234HR Mr. Huydecoper Zitting van 24 juni 2005 Conclusie inzake Lycos Netherlands B.V. eiseres tot cassatie tegen [Verweerder] verweerder in cassatie

Feiten(1) en procesverloop 1. De verweerder in cassatie, [verweerder], handelt - naast zijn werkzaamheden als beroepsbeoefenaar - in postzegels. Hij doet dat via de "virtuele" veiling van de website www.ebay.com. Daar gebruikt hij het adres [naam verweerder]@home.nl. De genoemde website biedt aan klanten (kopers) met wie zaken worden gedaan, de mogelijkheid om (in één regel) "feedback" te geven. [verweerder] kan daarop (eveneens in één regel) een reactie geven. De "feedback" en de reactie zijn voor iedereen toegankelijk. Ten tijde van de aanvang van dit geding, had [verweerder] langs deze weg een "rating" opgebouwd van 24.787 positieve, 299 negatieve en 217 neutrale vermeldingen. 2. De eiseres tot cassatie, Lycos, maakt deel uit van een wereldwijd opererend internetbedrijf. Dat bedrijf houdt zich onder meer bezig met het als internet-provider "hosten" van websites(2). Op een door de Lycos-organisatie gefaciliteerd internet-adres http://members.lycos.nl, heeft men toegang tot een website genaamd "stop the fraud". Tot 4 augustus 2003 stond op deze website onder meer de volgende tekst: "Have you ever been ripped off by [naam verweerder]@home.nl on E-bay, join our quest for justice!! How does he work? You buy a small lot. Which he ships directly. So he gains your trust. You feel confident to buy a more expensive lot. That's when he strikes. He will keep your money and no stamps for you. That's not all. According to some of his victims he also sends fakes. Have you been ripped off and you want also to publish your story? Mail your story to => stopthefraud@hotmail.com (...)." Op de website stonden voorts een aantal "stories" van personen die slechts met initialen waren aangeduid. Het ging daarin om problemen bij het bestellen van postzegels bij [verweerder]. 3. [Verweerder] heeft op 1 augustus 2003 een e-mail naar het op de website vermelde e- mailadres gestuurd. Ik haal daaruit aan: "Geachte heer??? Ik ben geconfronteerd met Uw website. Ik sommeer U hiermee te stoppen en U bekend te maken. Voorts verzoek en sommeer ik U mij een weerwoord toe te staan op deze site, wat u doet is in hoge mate strafbaar en onrechtmatig. Zodra ik van Lycos Uw gegevens heb ontvangen zal ik U in rechte betrekken om mijn schade op U te verhalen (...)" [Verweerder] heeft op deze e-mail geen antwoord gekregen. 4. [Verweerder] heeft Lycos op 1 augustus 2003 gesommeerd om (onder meer) de website te verwijderen en om hem de naam, het adres en de geboortedatum van de websitehouder op te geven. Lycos heeft (althans) dat laatste geweigerd. 5. Met ingang van 4 augustus 2003 heeft de websitehouder de volgende tekst op de website geplaatst: "Site removed to avoid legal actions!!" 6. In deze kort geding-procedure vorderde [verweerder] onder meer, dat Lycos zou worden bevolen identificerende gegevens(3) betreffende de websitehouder aan hem, [verweerder], bekend te maken. Hij voerde daartoe, in de kern genomen, aan dat Lycos onrechtmatig

7. In de eerste aanleg werd de vordering betreffende opgave van de NAW-gegevens in hoofdzaak toegewezen. Op Lycos' hoger beroep heeft het hof die beslissing bekrachtigd. Het overwoog daartoe onder meer: " 4.9 Blijkens het bovenstaande moet er in dit geval voorshands van worden uitgegaan dat de informatie op de website (voor Lycos) niet onmiskenbaar onrechtmatig was. Anders dan Lycos heeft betoogd, brengt dat echter niet mee dat de vordering tot bekendmaking van de NAW-gegevens om die reden moet worden afgewezen. Laatstgenoemde vordering moet op haar eigen merites beoordeeld worden. 4.10 Ook indien de op een website gepubliceerde informatie niet onmiskenbaar onrechtmatig is, kan een service provider onder omstandigheden onrechtmatig handelen door de bij haar bekende NAW-gegevens van de desbetreffende websitehouder niet op verzoek aan een belanghebbende derde bekend te maken. Indien voldoende aannemelijk is dat de gepubliceerde informatie jegens de derde wel onrechtmatig zou kunnen zijn en dat deze daardoor schade kan lijden, zou het maatschappelijk bezien ongewenst zijn indien die derde geen enkele reële mogelijkheid heeft de websitehouder daarop - zonodig in rechte - aan te spreken. Onder omstandigheden kan dan ook een weigering van de serviceprovider om de NAW-gegevens van de websitehouder aan de derde bekend te maken in strijd komen met de zorgvuldigheid die de serviceprovider jegens een zodanige derde in acht dient te nemen. Dit kan met name het geval zijn indien zich de volgende omstandigheden voordoen: a. de mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk; b. de derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens; c. aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen; d. afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren. In de rov. 4.11 tot en met 4.15 heeft het hof vervolgens de feiten van deze zaak getoetst aan de in rov. 4.9 en 4.10 tot uitdrukking komende criteria; met een voor [verweerder] positieve uitkomst(4). 8. Tegen het arrest van het hof heeft Lycos tijdig(5) en regelmatig cassatieberoep ingesteld. [Verweerder] heeft tot verwerping laten concluderen. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Er is gerepliceerd en gedupliceerd. Een paar opmerkingen vooraf 9. Het probleem dat in deze zaak aan de orde is, is ongetwijfeld een serieus probleem, waarvan de oplossing - in de ene of de andere zin - belangrijke repercussies kan hebben. Toch is men geneigd bij eerste kennisneming zich af te vragen of er werkelijk een probleem is. Of, van een andere kant benaderd: als men de vraag die hier wordt voorgelegd zou stellen aan een a-selecte steekproef van niet-juridisch onderlegde burgers, zouden de ondervraagden naar mijn overtuiging in grote meerderheid met onbegrip reageren - niet omdat zij de vraag niet zouden begrijpen of de probleemstelling als vergezocht of als té hypothetisch zouden beschouwen, maar omdat - in hun zienswijze - het antwoord op de vraag zó voor de hand liggend is(6).

10. Van nog een andere kant benaderd: stel dat men een regeling wil ontwerpen, gericht op de problemen die men in verband met elektronisch handelsverkeer ("e-commerce") verwacht. Één van de problemen waar men dan al gauw - misschien wel als eerste - op stuit, is het probleem van de identificatie van de deelnemers aan dat handelsverkeer: hoe komt, bijvoorbeeld, iemand die meent dat hem in het kader van een elektronisch gesloten transactie tekort is gedaan, er achter wie zijn wederpartij is en waar hij die kan vinden(7) (aangenomen natuurlijk, dat die informatie uit de website of andere elektronische vindplaats via welke de transactie zich heeft afgespeeld, niet eenduidig valt op te maken)(8),(9)? 11. Als de ontwerper van de hier veronderstelde regeling dan voor de dag zou komen met een stelsel van regels dat het niet slechts mogelijk maakt, maar zelfs voorschrijft dat de "provider"(10) waar de desbetreffende elektronische vindplaats wordt aangehouden die informatie, ongeacht of die terecht dan wel ten onrechte werd "achtergehouden", praktisch gesproken nooit hoeft te (en ook niet mag) verschaffen, dan zou dat - in elk geval bij het gremium van juridisch niet-geschoolde leken dat ik mij een paar alinea's eerder heb voorgesteld - op onbegrip, misschien zelfs wel op verontwaardiging stuiten - de regeling zou op een van de meest voor de hand liggende "knelpunten" evident gebrekkig zijn. 12. En toch zou dit, in de van de kant van Lycos verdedigde opvatting, de strekking zijn van de thans in Europa geldende regels op dit stuk. Ik kan immers het namens Lycos verdedigde standpunt niet anders begrijpen, dan dat een ISP alléén mag worden gedwongen om NAWgegevens mee te delen, als het om evidentelijk onrechtmatige uitingen gaat en de ISP in verband daarmee zelf onrechtmatig handelt, óf als dat door bevoegde autoriteiten in verband met (naar in de rede ligt: méér dan verwaarloosbare, en dus: ernstige) strafbare feiten wordt gevorderd. Lycos maakt daarbij geen onderscheid naar gevallen waarin de gebruiker van de diensten van de ISP overigens verplicht was, bij zijn deelname aan het (elektronische) (handels)verkeer zelf te zorgen voor openbaarmaking van identificerende gegevens(11). (Trouwens, in de namens Lycos verdedigde opvatting zal ook vaak niet beoordeeld kunnen worden of de gebruiker die verplichting had - daarvoor moet men immers iets over de identiteit van de betrokkene weten, en dat wordt nu juist in Lycos' zienswijze geblokkeerd.) 13. Met andere woorden: wie de op hem rustende verplichting om zich behoorlijk te identificeren aan zijn laars lapt heeft (tenzij er evidentelijk onrechtmatige uitingen of min of meer ernstige strafbare feiten aan de orde zijn), in Lycos' optiek dezelfde aanspraak op respectering van zijn anonimiteit als degenen op wie (overigens) geen verplichting om zich te identificeren rustte. Dat laat zien dat niet slechts de door het hof aanvaarde opvatting kan worden "doorgetrokken" tot men op niet gemakkelijk te aanvaarden uitkomsten stuit (zoals van de kant van Lycos is benadrukt(12)), maar dat ook de namens Lycos verdedigde opvatting al gauw tot uitkomsten leidt die zich als moeilijk aanvaardbaar opdringen. 14. Weer een andere invalshoek: namens Lycos wordt gehamerd op het publieke belang bij informatieuitwisseling, en op de rol die in dit verband toekomt aan anonieme uitingen (of aan niet-anonieme uitingen die teruggrijpen op informatie, die van anonieme bronnen wordt verkregen). Dat belang bestaat ongetwijfeld, en daaraan behoort het gewicht te worden gegeven dat daaraan toekomt. Daartegenover staat echter het eveneens legitieme belang van degene die schade ondervindt van op hem gerichte - en beweerdelijk onrechtmatige - uitingen, om zich

daartegen teweer te stellen. 15. In de van de kant van Lycos verdedigde leer komt aan het eerstgenoemde belang een bijna absolute prioriteit toe, als het gaat om onthulling van de identiteit van degeen die informatie via een anonieme website verspreidt: er is pas ruimte voor een beperkte uitzondering als er sprake is van evident onrechtmatige uitingen of van (min of meer ernstige) strafbare feiten. Daarmee wordt, zo is men geneigd te denken, aan de afweging waarop het andere legitieme belang dat hier op de voorgrond staat aanspraak kan maken, toch noodzakelijkerwijs tekort gedaan. De afweging tussen twee respectabele en niet dadelijk als ongelijkwaardig te kwalificeren belangen die zó onevenwichtig wordt "ingekaderd" dat het ene belang(13) slechts voor honorering in aanmerking komt in de uitzonderlijke, marginale situatie dat er van evidentelijk onrechtmatig handelen of van strafbare feiten sprake is, moet haast wel gebrekkig zijn. 16. Tenslotte, als laatste "andere invalshoek": wie als getuige over informatie beschikt die voor de beslissing van een juridisch conflict van belang is, is in het algemeen, wanneer hij als getuige wordt opgeroepen, verplicht om te verschijnen en om de informatie die hij bezit (onder omstandigheden: met inbegrip van informatie die door onderzoek van zijn administratie kan worden verkregen(14)), aan de gedingvoerenden en de rechter te openbaren. Daarop bestaan uitzonderingen, maar met het oog op het hoog gewaardeerde belang van de waarheidsvinding in rechte, zijn die uitzonderingen maar van (heel) beperkte omvang(15). 17. Als ik de namens Lycos verdedigde redenering goed begrijp, is het zo dat het verbod op mededeling, door een ISP, van NAW-gegevens dat in hier toepasselijke regels besloten zou liggen, er ook toe leidt dat een uitzondering moet worden gemaakt op de verplichting om als getuige die informatie te openbaren. Lycos maakt immers (ook) geen onderscheid al naar gelang de ISP op grond van een zorgvuldigheidsverplichting of op grond van zijn (getuige)plicht om mee te werken aan de waarheidsvinding, tot het verschaffen van gegevens wordt aangesproken: de door Lycos verdedigde bescherming van de anonimiteit moet, wil die het beoogde effect hebben, wel in beide gevallen gelijkelijk van toepassing zijn. Dat zou een bepaald opmerkelijke afwijking betekenen van de overigens in Nederland - en ook elders(16) - op dat punt aangehangen opvattingen. 18. Ik ben bang dat ik daarmee de uitkomst waartoe ik tenslotte zal komen, al heb prijs gegeven. De van de kant van Lycos verdedigde leer leidt immers tot resultaten die haaks staan op elders in de rechtsleer als noodzakelijk dan wel hoogst wenselijk aangemerkte uitkomsten. Die leer leidt wat mij betreft ook tot gevolgen die als maatschappelijk onaanvaardbaar moeten worden aangemerkt. Dan kan, onverminderd de bevinding dat het hier om een serieus probleem gaat dat een dienovereenkomstige benadering verdient, toch maar weinig twijfel bestaan over de conclusie waarop men moet uitkomen. Wat onaanvaardbaar is behoort, hoe verdienstelijk het ook verdedigd moge worden, niet te worden aanvaard. Bespreking van het cassatiemiddel 19. Het eerste middel betoogt in essentie, dat Richtlijn 2000/31/EG (hierna: de Richtlijn)(17), er toe zou strekken dat ISPs die ingevolge de bepalingen van de Richtlijn niet voor met hun tussenkomst verspreide uitingen aansprakelijk kunnen worden gehouden, (daarom) ook niet genoodzaakt mogen worden, NAW-gegevens van de internet-gebruikers waarover zij beschikken, te openbaren aan degenen die menen dat de uitingen van de desbetreffende internet-gebruikers (wel) tot aansprakelijkheid behoren te leiden (te weten: aansprakelijkheid,

niet van de ISP, maar van de verantwoordelijke internet-gebruiker zelf). In het verlengde daarvan wordt dan verdedigd dat ook het Nederlandse recht in die zin moet worden uitgelegd en toegepast. 20. Dat ik de hier verdedigde uitleg van de Richtlijn implausibel vind, volgt al uit het in alinea's 10-13 hiervóór opgemerkte: een regeling waarvan het openlijk beleden doel is, om het (commerciële) verkeer via het internet (en andere elektronische media) te bevorderen en om belemmeringen daarvoor uit de weg te ruimen, zou zijn doel vér voorbijschieten wanneer die regeling ertoe zou strekken, dat men - in voorkomend geval: met voorbijgaan aan voor de betrokkene geldende verplichtingen om zich behoorlijk te identificeren(18) - met een van krachtige waarborgen voorziene anonimiteit aan het elektronische handelsverkeer kan deelnemen (althans: zolang men zich maar van evident onrechtmatige uitingen en van (min of meer ernstige) strafbare feiten onthoudt). Het is reeds op het eerste gezicht in een zodanige mate onaannemelijk dat deze regeling die strekking zou hebben, dat die regeling héél duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel zou moeten inhouden, wil men mogen aannemen dat die bedoeling werkelijk voorzit. 21. Uit het in alinea's 10-13 besprokene zal al zijn gebleken waarom ik daar zo over denk; maar voor alle duidelijkheid breng ik dat hier nog wat uitvoeriger naar voren: - gewaarborgde anonimiteit voor deelnemers aan het elektronische handelsverkeer zet de deur open voor een scala aan onwenselijke praktijken: het zich (stelselmatig) onttrekken aan klachten van gedupeerde wederpartijen - waaronder natuurlijk ook consumenten, een groep die (ook) in EG-regelgeving gewoonlijk in bescherming wordt genomen -, over de gebrekkige nakoming van elektronisch gesloten overeenkomsten; het straffeloos bedrijven van misleidende reclame; het ontgaan van aansprakelijkheid voor allerhande (andere) onrechtmatige uitingen - waarbij dan niet alleen gedacht moet worden aan de diffamerende uitingen die in deze zaak ter discussie staan, maar ook, bijvoorbeeld, aan niet-betrouwbaar blijkende uitingen waarop anderen (en dan denk ik natuurlijk weer aan consumenten) tot hun schade zijn afgegaan. - In geen van de zojuist genoemde categorieën van onwenselijk gedrag is gewoonlijk (ik erken dat er uitzonderingen zijn) sprake van evident onrechtmatige handelingen of van strafbare feiten. In de restrictieve uitleg die Lycos voorstaat, zou de Richtlijn daarom voor zulk gedrag een vrijwel ondoordringbare dekmantel bieden. - Die uitkomst is eens te meer onaannemelijk in het licht van de voor het "traditionele" handelsverkeer al van oudsher algemeen aanvaarde verplichting om zijn identiteit duidelijk kenbaar te maken, en om degenen met wie men in contact treedt eenvoudige mogelijkheden te bieden om de daarvoor noodzakelijke gegevens te achterhalen. Ik noemde in dat verband de verplichting tot registratie uit de Nederlandse Handelsregisterwet, die overal in Europa (en elders) in een min of meer vergelijkbare vorm bestaat. Bij de uit dergelijke regels blijkende verplichting zoekt de Richtlijn (dan) ook aansluiting, in de al herhaaldelijk genoemde art. 5-7; maar zoals al eerder benadrukt: in de namens Lycos verdedigde opvatting kan ook degene die de in die artikelen tot uitdrukking komende verplichtingen heeft genegeerd, van de door hem gekozen anonimiteit (blijven) profiteren. Als men eenmaal de door Lycos verdedigde stringente regels inzake de bescherming van anonimiteit aanvaardt, geldt er immers voor dit geval geen uitzondering. Men zou ook moeilijk een uitzondering kunnen maken omdat, zoals ik al aanstipte, bij een anonieme wederpartij gewoonlijk niet kan worden beoordeeld of die aan de voorwaarden voor de uitzondering - welke dat ook zouden zijn - kan voldoen. 22. Namens Lycos zal misschien worden tegengeworpen dat mijn beschouwingen vooral

betrekking hebben op partijen die op commerciële voet aan het (elektronische) verkeer deelnemen, en dat niet vaststaat dat de derde van wie [verweerder] de NAW-gegevens najaagt, zo iemand is. Die tegenwerping lijkt mij echter niet doeltreffend: waar het om gaat is, dat de Richtlijn vooral met het oog op het elektronische handelsverkeer geschreven is, en dat het dus in de rede ligt, de regels daarvan te lezen als (vooral) voor commerciële deelnemers aan dat verkeer geschreven. Als dan een uitleg van die regels word verdedigd die in die context tot onaannemelijke uitkomsten leidt, moet die uitleg worden verworpen, ook al zou het geval waarin die uitleg wordt verdedigd niet over een geval van commerciële deelname aan het elektronische verkeer gaan: dat doet er immers niet aan af dat de voorgestane uitleg tot (vergaand) onaannemelijke consequenties leidt, juist in die gevallen waarvoor de Richtlijn wèl specifiek bedoeld is. 23. De sterke aanwijzingen die de Richtlijn daarom volgens mij zou moeten inhouden, wil men verantwoord kunnen aannemen dat daarin de namens Lycos verdedigde regel, met de hiervóór als onaanvaardbaar beschreven consequenties die die zou meebrengen, besloten ligt, tref ik daarin in het geheel niet aan. Ik meen daarentegen dat de Richtlijn verhoudingsgewijs duidelijk tot uitdrukking brengt wat (wèl) de bedoeling is(19). Dat is dan, (te) kort samengevat, het geven van een redelijke (en uniforme) regeling, waardoor ISPs gevrijwaard worden voor het risico van bezwaarlijke aansprakelijkheid voor door hun tussenkomst verspreide onrechtmatige uitingen - mits zij zich houden aan minimumvoorwaarden die in geval van evidentelijk onrechtmatige uitingen gesteld mogen worden(20); terwijl voor het overige niet wordt ingegrepen in de regels betreffende de aansprakelijkheid van degenen die van de diensten van ISPs gebruik maken, daaronder ook begrepen de regels over opsporing, identificatie, en het overigens vervolgen/handhaven van zijn rechten ten opzichte van die gebruikers. 24. Dat de Richtlijn er in het bijzonder op is toegesneden, het aansprakelijkheidsrisico van de ISP tot hanteerbare proporties terug te brengen (en om die materie uniform te regelen) blijkt, behalve uit de specifiek op dat onderwerp betrekking hebbende bepalingen van de art. 12-15, uit de alinea's 40-43 van de considerans: onderlinge verschillen in benadering van de strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid van ISPs, ook onder omstandigheden waarin de ISP in het geheel niet de hand heeft gehad in de inhoud of presentatie van de informatie die tot aansprakelijkheid zou leiden, bedreigen de goede werking van de interne markt. Het is (vooral) die oorzaak van "distorsies" die de Richtlijn wil wegnemen - en dan speciaal in het al even aangeduide geval van de ISP die overigens geen betrokkenheid had bij de inhoud/presentatie van de informatie waar het om gaat. 25. Voor de gedachte dat de Richtlijn overigens de aansprakelijkheid voor elektronisch verspreide informatie onverlet laat - daaronder begrepen de rechtsmiddelen die naar het nationale recht van de lidstaten beschikbaar zijn om daartegen in het geweer te komen - vind ik in de Richtlijn vele aanwijzingen: - in alinea 6 van de considerans wordt aangegeven dat de Richtlijn zich beperkt tot de voor de werking van de interne markt relevante aspecten. Blijkens de in alinea 24 hiervóór aangehaalde overwegingen uit de considerans is (vooral) de verschillend beoordeelde aansprakelijkheid van "onschuldige" ISPs zo'n relevant aspect. Men mag dan aannemen dat de regeling juist dat aspect op het oog heeft, en niet aanmerkelijk verder reikende consequenties beoogt. - Blijkens alinea 10 van de considerans wil de regelgever geen afbreuk doen aan een

(aanzienlijk) aantal als belangrijk aangemerkte verworvenheden, waaronder: (bescherming tegen) aantasting van de menselijke waardigheid. Daaronder kan men mede begrijpen: aantasting in de vorm van krenkende of diffamerende uitlatingen. Dat verdraagt zich slecht met de gedachte, dat niettemin de (onuitgesproken) bedoeling zou bestaan, een betrekkelijk vergaande bescherming te verwezenlijken voor (ook onrechtmatige) anoniem gedane krenkende of diffamerende uitingen. - Alinea 14 van de considerans verwijst op het punt van de privacy-bescherming naar de daarvoor bestaande communautaire regels, en geeft aan dat Richtlijn 2000/31/EG daar niet in ingrijpt. Ook dat is slecht te rijmen met de gedachte dat die Richtlijn toch, naast en boven de bestaande "privacy-regels", de vergaande bescherming van anonimiteit die van de kant van Lycos wordt verdedigd, zou impliceren. Aan het slot van deze alinea uit de considerans staat de zin "Deze richtlijn kan het anonieme gebruik van open netwerken zoals het Internet niet voorkomen". Ik wil niet verhelen dat ik dat een wat cryptische uitlating vind - maar het lijkt mij toch verantwoord om daaruit af te leiden dat de Richtlijn er niet toe strekt, anoniem gebruik van het internet aan te moedigen dan wel in bescherming te nemen. - Alinea 25 van de considerans lijkt opnieuw te zijn ingegeven door de wens, de beperkte strekking van de Richtlijn aan te geven; buiten de daardoor bestreken materie blijft toepassing van het nationale recht (ook als dat het dienstenverkeer zou (kunnen) belemmeren) vrij. - Op de betekenis die ik aan alinea's 40-43 van de considerans toeken, ben ik al even ingegaan. De alinea's 44-48 stippen dan een aantal aspecten aan, waar nu juist géén vrijstelling van verplichtingen (en eventueel: van aansprakelijkheid van ISPs wordt beoogd. Met de pleiters namens [verweerder] lijkt mij, dat vooral alinea 48 van belang is: men mag ISPs houden aan de (volgens de nationale wet geldende) zorgvuldigheids-verplichtingen die o.a. opsporing van onwettige activiteiten en het voorkomen daarvan betreffen. Een (impliciet voorgeschreven) bescherming van de anonimiteit van gebruikers die mogelijk onrechtmatig handelen, lijkt mij daarmee rechtstreeks te conflicteren. - Wat de considerans betreft, bevestigen tenslotte ook de alinea's 52 en 54 dat de Richtlijn (overigens) geen afbreuk beoogt te doen aan effectieve toegang tot geschillenbeslechting voor "slachtoffers", en aan de (overigens) naar nationaal recht beschikbare sancties en verhaalsmogelijkheden. Zowel het een als het ander verdraagt zich slecht met de namens Lycos verdedigde bescherming van anonieme deelnemers aan het elektronische verkeer. 26. In de bepalingen van de Richtlijn vindt men, zoals te verwachten, de uit de considerans naar voren komende bedoelingen voor een belangrijk deel terug: - Art. 4 strekt ertoe, de autoriteiten van lidstaten beperkingen op te leggen bij maatregelen tegen in andere lidstaten gevestigde ISPs. Lid 4 maakt echter de uitzondering "onverminderd eventuele rechtszaken". Ik zou denken dat deze (naar ik erken: opnieuw enigszins cryptische) bijstelling (mede) teruggrijpt op de beschouwingen in de considerans over de bescherming van "slachtoffers", ook tegen aantasting van hun menselijke waardigheid, en de als essentieel gepresenteerde toegang, voor de betrokkenen, tot geschillenbeslechting. - Eerder heb ik er al verschillende malen op gewezen dat de art. 5-7 voor commerciële deelnemers aan het elektronische handelsverkeer voorzien in gedetailleerde verplichtingen tot bekendmaking van, onder andere, hun NAW-gegevens; en dat de hier beoogde regels niet te rijmen zijn met de gedachte dat ISPs niettemin gehouden zouden zijn om, ook als aan deze verplichtingen niet is voldaan, anonimiteit te waarborgen. - De art. 12, 13 en 14 bevatten de als uniform bedoelde regels voor (uitsluiting van) aansprakelijkheid ten opzichte van "onschuldige" ISPs. In ieder van die bepalingen(21) wordt expliciet aangegeven dat de uitsluiting van aansprakelijkheid niet in de weg staat aan

maatregelen ter beëindiging of voorkoming van "inbreuk", overeenkomstig de rechtsstelsels van de lidstaten(22). Dat men de hier aangehaalde (Richtlijn-)regels verschillend kan uitleggen, behoeft nauwelijks betoog. De meest plausibele uitleg lijkt mij echter dat, behoudens de uniform te hanteren regel betreffende rechtstreekse aansprakelijkheid van de ISP waarin deze drie bepalingen in hun eerste leden voorzien, maatregelen ter beteugeling van "inbreuken" op de voet van het nationale recht, moeten worden toegelaten. Bij die uitleg geldt opnieuw, dat een (geïmpliceerde) beperking van de mate waarin de ISP kan worden verplicht tot het verschaffen van NAW-gegevens, bepaald onaannemelijk is. Die verplichting staat immers los van de (eigen) aansprakelijkheid van de ISP - zoals ook de getuigenplicht los staat van de aansprakelijkheid die een getuige mogelijk zelf kan betreffen, uit hoofde van de feiten waarover hem gevraagd wordt te getuigen. - In art. 18 wordt de lidstaten opgedragen te voorzien in snelle maatregelen ter beteugeling van "inbreuken", en ter voorkoming van verdere schade aan getroffen belangen. Die bepaling weerspiegelt de verschillende overwegingen uit de considerans waarin de materiële en procesrechtelijke bescherming van "slachtoffers" op de voorgrond wordt gesteld. Alweer: een bepaling die moeilijk te rijmen valt met de (geïmpliceerde) bedoeling om het "slachtoffers" in geval van anoniem toegebrachte schade bijzonder moeilijk te maken om de daarvoor (beweerdelijk) aansprakelijke op te sporen(23). (Art. 19 zet in lid 4 de verplichting van art. 18 nog wat kracht bij met het voorschrift dat burgers informatie moeten kunnen krijgen over, onder andere, de hun ten dienste staande rechtsbescherming). 27. De zojuist genoemde aanwijzingen voor de uitleg van de Richtlijn worden bevestigd door een in 2003 gepubliceerd verslag van de Europese Commissie betreffende de stand van de implementatie van de Richtlijn in de lidstaten(24): - In de Inleiding van dit stuk, in nr. 3, wordt erop gewezen dat de Richtlijn voorziet in een licht en flexibel kader, dat alleen de elementen die strikt noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt behandelt. Met andere woorden: geen "uitputtende" behandeling, maar een tot het noodzakelijke beperkte regeling. In 4.6 wordt in meer detail op hetzelfde onderwerp ingegaan: de regels voor beperkte aansprakelijkheid van tussenpersonen doen geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de opdrachtgevers/gebruikers van de diensten van die tussenpersonen, en ook niet aan de mogelijkheden om de tussenpersoon tot medewerking aan de beëindiging of voorkoming van "inbreuk" te verplichten. De hier getroffen regeling wordt gezien als noodzakelijk, maar tegelijk: als tot het noodzakelijke beperkt. - Nr. 5 van de Inleiding geeft als hoofdlijn ("hoeksteen") van de Richtlijn aan: creëren van rechtszekerheid en juridische duidelijkheid, met name door de bepalingen betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen; gepaard gaand met bepalingen inzake informatieverstrekking en doorzichtigheid, die het vertrouwen van consumenten (moeten) vergroten. Ik gaf al aan dat dit (en dan vooral: dit laatste) niet te rijmen valt met de (impliciete) strekking, de mogelijkheden voor anonieme deelname aan het elektronische verkeer (belangrijk) te verruimen. Het kan zijn dat hier bedoeld wordt dat de Richtlijn zich met dit onderwerp in het geheel niet inlaat; maar men kan ook veronderstellen dat de verbeterde transparantie die de Richtlijn hier als doel vooropstelt, er mede toe strekt dat toepassing van anonimiteit (juist) moet worden tegengegaan. 4.2 van het verslag benadrukt dit gegeven opnieuw, namelijk: de samenhang tussen de beoogde vrijheid van elektronische dienstverlening enerzijds, en de noodzaak van verplichte informatieverstrekking (en dus: uitsluiting van anoniem "deelnemen") anderzijds. Het tweede

functioneert (kennelijk, en mede) als waarborg voor het beter functioneren van het eerste. 28) Ook de al eerder aangehaalde Memorie van Toelichting bij de implementatiewet(25) lijkt mij in overeenstemming met de hiervóór besproken aanwijzingen: De Memorie bevestigt dat de Richtlijn het onderwerp van de privacy-bescherming niet beïnvloedt (zie p. 11). De Memorie gaat tamelijk uitvoerig in op de door de Richtlijn beoogde verplichtingen om, als deelnemer aan het elektronische verkeer, gegevens omtrent zijn identiteit bekend te maken (p. 19-21). Op p. 25-28 wordt de (beperkte) strekking van de aansprakelijkheidsregeling voor tussenpersonen in het elektronische verkeer besproken, waarbij (op p. 27) wordt aangegeven dat de ruimte om (civielrechtelijke) vorderingen gericht op het beëindigen of voorkomen van "inbreuken" in te stellen, overigens niet wordt beperkt (zie voor nadere uitwerking p. 50-51). Op p. 28 wordt expliciet verwezen naar de mogelijkheid dat de civiele rechter de (tussenpersoon-) dienstverlener verplicht om de bron van aangeleverde informatie bekend te maken (zie ook p. 51, par. 6). Ik vermeld nog par. 18 (op p. 30-31), waar wordt ingegaan op de verplichting (van de lidstaten) om effectieve rechtsmiddelen terzake van "inbreuken" te verwezenlijken. Daarbij wordt door de Nederlandse wetgever, blijkens par. 6 (p. 8), in de eerste plaats gedacht aan privaatrechtelijke "handhaving". 29) Er zijn ook aanwijzingen die een andere uitleg van de Richtlijn kunnen ondersteunen; maar ik beschouw die als onvoldoende zwaarwichtig om inderdaad tot die andere aanleg te (kunnen) besluiten. Ten eerste is daar de bepaling waar Lycos zich met enige nadruk op heeft beroepen: art. 15 lid 2 van de Richtlijn. Die bepaling staat de lidstaten toe, om - onder andere - de door de Richtlijn beoogde tussenpersonen te verplichten om identificerende gegevens aan "bevoegde autoriteiten"(26) te verstrekken. Wanneer men die bepaling opvat als een uitputtend bedoelde regeling van het onderwerp, en/of a contrario uitleg daarvan voor juist houdt, zouden regels van (on)geschreven recht waaruit een overeenkomstige verplichting ten gunste van anderen dan "bevoegde autoriteiten" voortvloeit, inderdaad ongeoorloofd zijn. Maar in het licht van de vele aanwijzingen dat de Richtlijn niet als "uitputtend" bedoeld is, en dat die de aanspraken van benadeelden op medewerking aan redres van "inbreuken" (anders dan in de vorm van aansprakelijkheid van de tussenpersonen uit eigen hoofde) onverlet laat, acht ik het bepaald onaannemelijk, dat dat op dit punt anders zou zijn. 30) Dan is er het feit, dat in het wordingsproces van de Richtlijn is overwogen om in de considerans een verwijzing op te nemen naar de verplichting van ISPs om informatie voor het opsporen en identificeren van leveranciers van onwettige inhoud, te verstrekken, in combinatie met het feit dat van dat voornemen met het oog op (mogelijke) privacy-beletselen is afgezien(27). Ook hier betreft het, denk ik, een aanwijzing waaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat men ervan heeft afgezien, op dit enigszins controversiële punt een regel te geven (al was het dan maar in de weinig dwingende vorm van een vermelding in de considerans), is goed verenigbaar met de uit de nodige andere aanwijzingen op te maken strekking, niet meer dan het noodzakelijke minimum te regelen, en de handhavingsmogelijkheden voor gelaedeerden ten opzichte van (niet ISPs maar) gebruikers van het elektronische verkeer, verder vrijwel geheel over te laten aan de wetgeving van de lidstaten.