Een stad om te flaneren

Vergelijkbare documenten
Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Mijn mond zat vol aarde

Johannes 20, april Pasen 2014 Wehl. (ds. A. Oude Kotte-de Boon) Thema: 'Het verhaal van Maria van Magdala ' Gemeente,

Liturgie voor de scholendienst 2015

Oud wit Prins de Vos. Ik wil je.

9 Vader. Vaders kijken anders. Wat doe ik hier vandaag? P Ik leer mijn Vader beter kennen. P Ik weet dat Hij mij geadopteerd

Gedichtendossier. Datum: 8 januari Pagina 1 van 8

! " # $ % " # & " " ' & % # ( % " ' ) *+,( " $ )! # $! + ' $" " -." # # / + ' " 0 ( # " % % + ' % ) ) $*& 1 % + ) %

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

ROSANNE. Oh, oh, oh. Van Aemstel Produkties - De leukste uitjes van Amsterdam -

Johanna Kruit. Gedichten, geïnspireerd door bomen. Geheimen

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

Vandaag is rood. Pinksteren Rood is al lang het rood niet meer Het rood van rode rozen De kleur van liefde van weleer Lijkt door de haat gekozen

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Koningspaard Polle en de magische kamers van paleis Kasagrande

Mirjam Ngoy-Verhage. om het vol te houden

Water Egypte. In elk land hebben mensen hun eigen gewoontes. Dat merk je als je veel reist. Ik zal een voorbeeld geven.

Vraag aan de zee. Vraag aan de tijd. wk 3. wk 2

Refrein: Als het regent in jouw hart en je kunt alleen maar huilen, kom dan bij me, hou me vast, in mijn armen mag je schuilen.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Verteld door Schulp en Tuffer

HC zd. 22 nr. 32. dia 1

Het belangrijkste verhaal is eigenlijk een samenvatting van alles wat Hij gedaan heeft

JAN STEVENS. Voorjaarsdroom. De Wielewaal" Dordrecht 1945

Lieve mensen van de Hofkerk, gasten, gemeente van Jezus Christus

Op reis naar Bethlehem

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar

De olifant die woord hield

Schrijver: KAT Coverontwerp: MTH ISBN: <Katelyne>

3 Bijna ruzie. Maar die Marokkanen en Turken horen hier niet. Ze moeten het land uit, vindt Jacco.

Hij had dezelfde soort helm op als in het beeld vooraf...2 Mijn vader was verbaasd dat ik alles wist...3 Ik zat recht overeind in mijn bed te

Kerstfeest 17 december 2014 Groep 6/7 De Brug

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven.

Exodus 17,1-7 - Water uit de rots voor mensen met een kort lontje

Zondag 12 april 2015 is er om 15 uur een aangepaste gezinsdienst in de Opstandingskerk te Terneuzen. Voorganger: de heer G.A. Slabbekoorn uit Goes

Jezus maakt mensen gelukkig

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,


Wie heeft die rare knopen erin gelegd? vraagt hij. Ik, geeft Bibi eerlijk toe. Vorige week waaide het nogal hard. Dus toen heb ik de rubberboot en

Geelzucht. Toen pakte een vrouw mijn arm. Ze nam me mee naar de binnenplaats van het huis. Naast de deur van de binnenplaats was een kraan.

MIJN LAND. Oh mijn land. Ik mis het echt. Elke dag heb ik heimwee. Elke nacht droom ik erover. Ik mis mijn land. Ik mis elke straat. Ik mis alles.

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

15 februari: Ik ben het brood dat leven geeft (Johannes 6:32-40)

Het kasteel van Dracula

Netje is een meid! Vrolijke meid, uit een vissersdorp!

Paasviering 2016 Achtergelaten Vergeet me niet

Vertrouwen. Margriet Ledin-de Hoop. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer

Onderzoek Geweldsfilmpjes

WELKOM. Door Samaria gaan

Werkboek Het is mijn leven

Kerstfeest Ds. W.E. den Hertogschool

SLACHTOFFERSCHAP, TRAUMA EN GEWELD - EEN ONONTWARBARE KLUWEN? 25 mei 2016, Antropia, Driebergen - 25 mei 2016, gedichten Ingmar Heytze

OOGGETUIGE. Johannes 20:30-31

Heilig Jaar van Barmhartigheid

Lekker ding. Maar Anita kijkt boos. Hersendoden zijn het!, zegt ze. Die Jeroen is de ergste. Ik kijk weer om en zie hem meteen zitten.

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Je bent jong en je wilt wat!

De geel gearceerde woorden staan op een Bingo-kaart die aan de kinderen is uitgedeeld. Als de kinderen Bingo hebben, roepen ze Amen

I. Het ontbreekt mij aan niets? Psalm 23 is een geliefde psalm van David. Hij is kort en krachtig. De eerste vers begint sterk:

Dat we hier vanavond bij elkaar zijn wordt vooral bepaald door de wereldse kalender. En niet de kalender van de christelijke feesten.

Wat? Ambers mond valt open. Krijg ik dertigduizend euro? De notaris knikt. Dat klopt. Gefeliciteerd. Liz weet ook niet wat ze hoort.

Arie van der Veer & Ellen Laninga. Luister maar. Met illustraties van Rike Janssen. Boekencentrum

Die nacht draait Cees zich naar me toe. In het donker voel ik heel zachtjes zijn lippen op mijn wang.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Zondag 13 december 2009 Tekst: Lucas 1: 39-55

Het is herfst in de poppenkast. door Nellie de Kok

Waaraan het vlees ontsnapt

Bij het gekozen thema: Het verlangen van God heb ik mij in de afgelopen dagen afgevraagd wat is mijn verlangen naar God?

Hoe je je voelt. hoofdstuk 10. Het zal je wel opgevallen zijn dat je op een dag een heleboel verschillende gevoelens hebt. Je kunt bijvoorbeeld:

Verhaal: Jozef en Maria

Handleiding. UNICEF Handleiding lessuggestie Gedicht groep 7-8. Gedicht

Om mee te beginnen: boekfragment en opdrachten

Direct MEER impact met je uitstraling. Marlie Franssen Color Connect 2015

Beste vrienden, ik mag jullie vandaag vertellen over de laatste week van het leven van Jezus.

3e Statie: Jezus valt voor de 1e maal onder het kruis.

Kinderfolder ALS JE EEN GELEIDEHOND TEGENKOMT

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Lucas 10: Mag Jezus jouw naaste zijn?

'Vrede voor jou, hierheen gekomen' (Geroepen om te zingen, nr. 15) 'Hij kent je bij je naam'. (internet)

Die Jezus volbracht in zijn leven, toen hij in de wildernis leefde

Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn

Spiritueel dagboek. Met teksten en inzichten van MORYA zoals opgetekend door Geert Crevits

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen).

Er moet iets zijn als we inslapen we gingen liggen en sliepen in

Jaar Werkboek 4 weken Challenge

III. Het (mosterd)zaadje. Vrijdag

sarie, mijn vriend kaspar en ik

Dagboek Nederland onder water?! Komt Nederland onder water te staan? En wat kunnen jij en de politiek doen om dit te voorkomen?

Wij nemen afscheid van: Janneke Ellenkamp

Marleen loopt met de tijd Mee. Tekeningen en tekst: Dick de Jong

Tik-tak Tik-tak tik-tak. Ik tik de tijd op mijn gemak. Ik haast me niet zoals je ziet. Tik-tak tik-tak, ik denk dat ik een slaapje pak.

1) Gered worden is net zo gemakkelijk als een cadeau krijgen (Johannes 1:12)

Gedichtendossier HET LEVEN OP AARDE. Caily ten Voorde. Klas 4T3. Nederlands. Mevrouw Scholten. Gedichtendossier

Luisteren: muziek (B1 nr. 1)

JE CULTURELE ZELFPORTRET

Samen eenzaam. Frida den Hollander

wat is dat eigenlijk? Denk mee over acht grote vragen

Brave New Books daagt je uit: schrijf je boek af in één maand! WEEK 2: PERSPECTIEF

Transcriptie:

Gepubliceerd op Esthetica (http://www.estheticatijdschrift.nl) Een stad om te flaneren Clara Bolle Wanneer ik uit het raam van mijn kamer kijk zie ik in de verte de haven, een ziekenhuis en enkele kantoorgebouwen. Het gezicht van de stad wordt hier en daar geblokkeerd door een hoge boom. Het ritme van de straat wordt bepaald door werktijden en hondenbezitters. In de ochtend lopen de huizen leeg en in de avond stromen de huizen vol. Tussen ochtend en avond laten de thuisblijvers hun hond uit. Midden in de nacht kan het voorkomen dat het hondenuitlaatveldje, dat direct voor onze deur ligt, druk bezet is. Vanwege het opgewonden hondengeblaf hebben een paar bewoners hun beklag gedaan bij de gemeente. Soms verlaat ik mijn kamer om een ommetje te maken. Ik heb een vaste route: langs de singel, voorbij de kerk richting het centraal station en dan terug via de Albert Heijn. Op een regenachtige ochtend besluit ik niet rechts af te slaan bij de kerk, maar links. Hier zijn de straten wat breder van opzet met aan weerszijden platanen. Het geheel geeft een statige indruk. Ik steek een druk kruispunt over en loop een straat in die uitkomt op een plein. De eerste ontmoeting met dit plein zal ik nooit meer vergeten. Het plein is anders dan elk ander plein dat ik tot dan toe had gezien. Over het algemeen wordt een plein, of het nu oud of jong is, gekenmerkt door een aantal wetmatigheden zoals gezellige bankjes die staan opgesteld in een kring of carrévorm met her en der wat plukjes groen en bloemen. Een plein is doorgaans een (rust)punt ingeklemd tussen een wirwar van straten. Een plein kan een ware ontdekking zijn, een oase na alle stadsdrukte. Dit plein is mijn ontdekking, maar voldoet op geen enkele wijze aan de standaarden voor een plein. Voor mij staat een in onbruik geraakte spoorbrug met daaronder een groepje verveelde jonge mannen. Rechts daarvan een zwaar verwaarloosd industrieel pand. De bestrating bestaat uit een pastiche van gebroken asfalt en stenen van verschillende herkomst. Vreemd genoeg staat in het midden van dit alles een nieuwe kleuterschool. Blijkbaar wonen ook hier gezinnen. Opeens schiet een passage door me heen uit Het dagboek van Malte Laurids Brigge van Rainer Maria Rilke. Het gaat over een gedicht van Charles Baudelaire. Het komt erop neer dat een mens wel heel sterk moet zijn om de ambivalente realiteit te aanvaarden van al wat de stad met zich meebrengt. Ik besluit direct naar huis te gaan om de desbetreffende passage op te zoeken.

Herinner je je het ongelofelijke gedicht van Baudelaire Une Charogne? Het is mogelijk, dat ik het nu begrijp. De laatste strofe uitgezonderd, had hij gelijk. Wat moest hij doen, toen hem dat overkwam? Het was zijn taak, om in al die vreselijke dingen, in die schijnbaar weerzinwekkende te zien wat is, onder al wat bestaat, wat geldt. Er is geen keus, geen weigering (Rilke 1974, 54). Ik heb het gevoel alsof Malte Laurids Brigge direct tegen mij sprak, maar ik heb geen enkele herinnering aan het gedicht Une Charogne (vertaald met Een kadaver ). Volgens mij had ik het nooit gelezen. Ik pak De bloemen van het kwaad uit de kast en zoek het gedicht op. Het gaat over het aangespoelde lijk van een anonieme vrouw, waarschijnlijk een prostituee. Baudelaire dicht in detail het verrottingsproces. De laatste strofe gaat als volgt: Zeg dan, mijn schoonheid, tot die wormen in de aard, die jou met kusmondjes verslinden, dat ik de vorm en t godlijk wezen heb bewaard wanneer mijn liefste gaat ontbinden! (Baudelaire 2005, 91). Waarom zou Baudelaire volgens Malte Laurids Brigge geen gelijk hebben, vraag ik me af. Wat zou Baudelaire bedoeld hebben met de laatste strofe van 'Een kadaver'? Dat ook in het verval schoonheid schuilt? Mijn blik blijft hangen bij dat ik de vorm en t godlijk wezen heb bewaard. De vorm kan verwijzen naar het lichaam, maar aangezien dat tegen die tijd weggerot is moet het wel verwijzen naar de vorm van het gedicht. Niet per se dit gedicht, maar naar dichtvormen in het algemeen. Met het gedicht, de vorm, houdt hij haar vast tot in het oneindige, ook al zal ze spoedig verdwijnen. Blijft over het godlijk wezen. Het godlijk wezen moet over essentie gaan, aangezien de vorm al genoemd is. Gaat het godlijk wezen dan over het leven van het lijk, de ziel van het lijk? Ik kan het me moeilijk voorstellen, maar waar zou Baudelaire anders naar verwijzen? De vorm, het gedicht, moet de sierfles zijn waarin de essentie, het godlijk wezen wordt bewaard. Met dit gedicht heeft Baudelaire de essentie van de vrouw, de schoonheid bewaard door over haar te dichten. Het is het esthetiseren van een gruwelijk aangetast lijk dat Malte Laurids Brigge tegen de borst stuit, besef ik nu. Malte Laurids Brigge ziet het onder ogen komen van de banale, ja zelfs afschuwelijke, realiteit als een groot goed, maar men mag het niet esthetiseren. Toch is dat de enige manier voor Baudelaire om de shock van de ontmoeting met het kadaver te boven te komen. Op de fiets rijd ik naar de openbare bibliotheek om meer te weten te komen over Baudelaire, de stad en het verval. Het is tegen de verwachting in behoorlijk druk. Vrijwel alle leestafels zijn bezet. Men heeft zich ingegraven in boeken en aantekeningen. Gelukkig kan ik nog net een vrije stoel pakken voordat een ander, een man, dat doet. Hij kijkt me aan met een verwijtende blik, net zoals de andere bezoekers. Alsof ze allemaal bezig zijn met hun magnum opus. Zoveel genieën zijn niet eens mogelijk in een eeuw, laat staan op een dag in een stadsbibliotheek. Ik begin te lezen in Walter Benjamins essay Baudelaire of de straten van Parijs, over Baudelaire als eerste flaneur en over hoe de boulevards van Hausmann, de passages en de introductie van gaslicht het flaneren mogelijk hebben gemaakt. De flaneur ziet anderen zonder zelf gezien te worden, zo leer ik. Hij gaat op in de massa zonder zichzelf te verliezen; de massa als opium om de eenzaamheid te kunnen bevolken (Baudelaire 1993, 32). Maar ook Benjamin, net als Malte Laurids Brigge, zag hetzelfde gevaar in van de flaneur, van Baudelaire. Het esthetiseren laat geen ruimte over voor moraliteit. Voor altijd op zoek naar het nieuwe zou de flaneur zelfs de dood niet schuwen (Benjamin 2008, 105-106). De afgrond in, Hemel of Hel, dat deert ons niet, het Onbekende in, om er iets nieuws te vinden (Baudelaire 2005, 441). De flaneur is een dilettant die enkel geïnteresseerd is in schoonheid

in de oppervlakkigste zin van het woord. De levens van anderen doen er niet toe voor hem, enkel als schouwspel hebben zij een functie. Ik vind dit nogal een onbevredigende uitkomst. Op weg naar de fietsenstalling kom ik op het idee om het stadscentrum in te gaan. Eens zien of de negentiende-eeuwse flaneur ook in de eenentwintigste eeuw nog stand houdt. De lucht was opgeklaard en de mensen bevonden zich weer in de winkelstraten. Het is nog behoorlijk moeilijk om op een vermakelijke manier naar andere mensen te kijken. Al was het alleen maar om niet gezien te worden. Mensen in de ogen kijken die je niet kent leidt tot een sfeer die past binnen het oerwoud, weet ik nu. Ook vind ik geen bevrediging in me opstellen als een detective alleen om te zien hoe zwervers dronken ruzie met elkaar maken, hoe tienermoeders hun kinderen niet kunnen troosten en hoe een bedelares met haar hoofd op de stoeprand smeekt om een muntstuk. De stad is altijd een zieke stad: Dit leven is een ziekenhuis waar iedere zieke bezeten is door de wens een ander bed te krijgen. De een zou vlak voor de haard willen liggen lijden en de ander denkt dat hij bij het raam wel zou genezen (Baudelaire 1993, 142). Ik kies voor een optie die Baudelaire niet had en ga naar huis om me voor de televisie te zetelen. Wie heeft de straat nodig om te flaneren als je ook een televisie hebt met honderden realityseries waar je ongegeneerd naar anderen kunt kijken zonder dat ze jou zien? Toch blijft het onderwerp de flaneur knagen in mijn hoofd. Hoe kan het dat Baudelaire de zieke stad blijft esthetiseren? Ook hij moet toch een keer de stad in haar ware proporties zien met drukke pleinen die er verlaten bijliggen bij straatgevechten (Benjamin 1979, 53-54)? Wanneer komt het moment dat de sluier van Maya scheurt en de flaneur voorbij de illusies de realiteit instapt? Ik besef dat dat moment waarschijnlijk nooit zal komen. Natuurlijk ziet Baudelaire de rauwe realiteit zoals het aangespoelde lijk, anders zou hij er niet over dichten, maar anders dan anderen esthetiseert hij alles wat hij ziet door erover te dichten. De constante shocks uit de stadse werkelijkheid, de amorfe mensenmassa s, geven Baudelaire geen andere keus dan deze shocks te pareren op een esthetiserende manier (Benjamin 1979, 106-109). In zijn gedichten vind je de neerslag van zijn vele steekspelen. De flaneur kan niet anders dan de stad zien als een speelveld zonder regels (Bauman 1994, 142 e.v.), maar dat betekent niet dat er niet iets op het spel staat. Voor Baudelaire hangt niet zijn moraal, maar zijn leven af van hoe het spel gespeeld wordt. Beter gezegd, het spel is zijn enige mogelijkheid om te leven in de stad. Ik vraag me af wat er van Baudelaire en zijn gedichten terecht zou zijn gekomen als de shockervaringen zouden worden opgevoerd. Wat als Baudelaire een flaneur zou zijn tijdens oorlogstijd? Zou dan de sluier doorbroken worden? De enige echte flaneur ten tijde van de Tweede Wereldoorlog is Ernst Jünger. In zijn Parijse dagboeken uit 1941-1944 schrijft Jünger uitvoerig over zijn ontmoetingen met de stad in staat van oorlog. Voor Jünger is oorlog geen reden om thuis te blijven. Zo maakt hij graag in de avonduren een wandeling door de donkere verlaten straten (Jünger 1986, 61). Jünger is overigens niet de enige die flaneert tijdens aanslagen, zo blijkt uit zijn dagboekaantekeningen. De Parijzenaars promeneerden en masse onder de groene kastanjes van de Champs Élysées terwijl in de voorsteden nog honderden mensen in hun bloed baadden (Jünger 1979, 30). Of het volgende fragment: Door een voltreffer op een brug zijn veel passanten, van wie de lijken nu worden opgevist, in de Seine gestort. Tegelijkertijd flaneerden aan de andere kant van het kleine bos opgewekte mensen in zondagse kleren ( ) (Jünger 1979, 32). Op het eerste gezicht lijkt Jünger niet veel te verschillen van de gewone man die wil genieten van zijn zondagse wandeling ondanks de bezetting, maar anders dan de gewone man maakt Jünger een literair product van zijn ervaringen in de vorm van een dagboek. Net als Baudelaire esthetiseert Jünger de stad en net als Baudelaire wordt hem immoraliteit verweten. Jünger zou niet alleen de stad

esthetiseren, maar ook de oorlog. Het is de volgende dagboekaantekening van 27 mei 1944 die Jünger vaak wordt verweten: Telkens luchtalarm. Telkens vliegtuigen boven de stad. Vanaf het dak van hotel Raphael zag ik twee maal in de richting van Saint-Germain enorme explosiewolken opstijgen, terwijl eskaders op grote hoogte wegvlogen. Hun doel: de bruggen over de rivier. Aard en opeenvolging van deze tegen de bevoorrading gerichte bombardementen wijzen op een slim brein. De tweede keer, bij zonsondergang, hield ik een glas bourgogne waarin aardbeien dreven in de hand. De stad met haar rode torens en koepels lag daar in overweldigende schoonheid, als een bloemkelk die bevlogen wordt voor een dodelijke bevruchting (Jünger 1979, 247-248). Toen ik dit voor de eerste keer las was ook ik gechoqueerd: hoe kan het dat je met een glas wijn in de hand een bombardement gaat bekijken en het vervolgens beschouwt als een vorm van schoonheid? Toch doet Jünger met het bombardement niets anders dan wat Baudelaire deed met het kadaver: door middel van esthetisering de shock te pareren en de schoonheid ervan te conserveren. Men kan hen niet verwijten dergelijke zaken te esthetiseren, want wie eenmaal zich aan het esthetische spel committeert komt daar niet onderuit. Niet vanwege een onvermogen tot moraliteit, maar omdat het nu eenmaal niet anders kan. Het spel heeft immers geen ander doel dan het spel zelf (Bauman 1994, 142). Toch lijkt bij Jünger af en toe de sluier doorbroken te worden, zoals wanneer hij drie Joodse meisjes tegenkomt met een gele ster. Nog niet eerder was hij de gele ster tegengekomen en op slag schaamde hij zich voor zijn uniform, misschien wel voor zichzelf (Jünger 1986, 113). De regen tikt zachtjes op de ramen. De televisie heb ik uitgezet en ik zit comfortabel in mijn lievelingsstoel. De dag sluit ik af met overpeinzingen. De flaneur esthetiseert alles, of het nu om het goede gaat of het kwade, het geweldloze of het gewelddadige. Hij heeft geen andere keus dan het aanvaarden van wat is en het spel mee te spelen. Om de dodelijke steken van het stadse leven te pareren creëert de flaneur een esthetiek van het geweld door middel van poëzie, literatuur. Hij creëert niet het geweld, maar ziet het geweld. Zijn geschriften zijn artistiek ingenieuze getuigenverklaringen van het stedelijke steekspel. De flaneur heeft een eigen esthetische ruimte gevonden in het dichten over de stad. Over de stad gesproken: misschien dat ik morgen weer naar het plein ga. Het is alweer een dag geleden dat ik er geweest ben. Wie weet wat ik dan tegenkom. Bovendien is er goed weer op komst. clarabolle@hotmail.com [1] Geraadpleegde literatuur Baudelaire, Charles (1993). Dronken van weemoed (vertaling van Le spleen de Paris). Groningen: Boekwerk. Baudelaire, Charles (2005). De bloemen van het kwaad. Amsterdam: Uitgeverij G.A. van Oorschot. Bauman, Zygmunt (1994). Desert spectacular in The Flâneur, Keith Tester (ed.). New York: Routledge. Benjamin, Walter (1979). Baudelaire: een dichter in het tijdperk van hoog-kapitalisme. Amsterdam: De Arbeiderspers. Benjamin, Walter (2008). Baudelaire, or the streets of Paris in The Work of Art in the Age of Its Technological Reproducibility, and Other Writings on Media.

London: Harvard University Press. Jünger, Ernst (1979). Parijs Dagboek 1943-1944. Amsterdam: De Arbeiderspers. Jünger, Ernst (1986). Parijs Dagboek 1941-1943. Amsterdam: De Arbeiderspers. Rilke, Rainer Maria (1974). Het dagboek van Malte Laurids Brigge. Amsterdam: Querido s Uitgeverij. Estheticatijdschrift.nl Gedownload van de pagina s van http://www.estheticatijdschrift.nl Links: [1] mailto:clarabolle@hotmail.com