Verantwoording van het groepsrisico B1.1. Beleidskader Op basis van het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen dient de toename van het groepsrisico (GR) als gevolg van een ruimtelijk besluit te worden verantwoord. Bij de verantwoording komen aan bod: - de verwachte dichtheid van personen in het invloedsgebied als gevolg van het besluit; - de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde; - indien mogelijk, maatregelen ter beperking van het groepsrisico van degene die de inrichting drijft, die in het ruimtelijk besluit zijn opgenomen of die mogelijk in de nabije toekomst worden genomen; - de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico; - de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; - de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet. In relatie tot de laatste twee aspecten, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, dient het bevoegd gezag de regionale brandweer of veiligheidsdienst om advies te vragen (artikel 13 lid 3 Bevi). In dit geval heeft de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in mei 2010 advies uitgebracht. In dat advies wordt in verband met het groepsrisico van de aanwezige natgasleiding en hogedruk waterstofleiding ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en op de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Aangenomen wordt dat toekomstig beleid, zoals het Besluit externe veiligheid buisleidingen, niet zal leiden tot een ander advies ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan, alhoewel het daarbij behorende rekenpakket kan leiden tot een afwijkende berekening van de risico s. In deze verantwoording wordt ingegaan op enkele voorwaarden waaronder een ruimtelijke ontwikkeling kan worden toegestaan: - redelijkerwijs te treffen maatregelen om het risico te reduceren; - het adequaat kunnen ingrijpen van hulpdiensten; - voldoende informeren van bevolking over hoe te handelen bij een ramp. B1.2. Relevante risicobronnen en hoogte van het groepsrisico Het plangebied met de beoogde maatschappelijke voorzieningen is deels gelegen binnen het invloedsgebied van de nabijgelegen buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die wordt beheerd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). Voor de nabijgelegen hogedruk waterstofleiding van Air Products geldt dat er geen sprake is van een groepsrisico. Overige risicobronnen in de omgeving van het plangebied zijn niet relevant voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied. 1
Plaatsgebonden Risico Voor de natgasleiding (12 inch, 115 bar) volgt uit het onderzoek van DCMR een PR 10-6 contour van 85 m bij wanneer wordt gerekend met een druk van 110 bar. Binnen deze contour bevinden zich bestaande en geprojecteerde en kwetsbare objecten waaronder een tweetal schoolgebouwen. Uit aanvullend onderzoek van de DCMR volgt dat het de PR10-6 contour wordt gereduceerd tot 0 m indien een graafbeveiliging wordt aangebracht, zie daarvoor de paragraaf externe veiligheid in de toelichting bij het bestemmingsplan. Op grond van informatie van DCMR Milieudienst Rijnmond is er geen plaatsgebonden risico rond de hogedruk waterstofleiding. Huidige en toekomstige hoogte van het Groepsrisico Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportmodaliteit en een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een fn-curve, waarin het aantal doden is uitgezet tegen de cumulatieve kans op scenario s met dat aantal doden tot gevolg. In de fn-curve wordt een oriëntatiewaarde aangegeven die het ijkpunt vormt voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Uit het onderzoek van de DCMR Milieudienst Rijnmond blijkt dat het groepsrisico van de natgasleiding als gevolg van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied toeneemt tot boven de oriënterende waarde. Het invloedsgebied voor de leiding bedraagt 220 m, dit komt overeen met de 1% letaliteitscontour. Voor de waterstofleiding geldt dat, op grond van het onderzoek van DCMR Milieudienst Rijnmond, geen sprake is van een groepsrisico. B1.3. Advies van de regionale brandweer Op basis van artikel 13 lid 3 van het Bevi, is de regionale brandweer de wettelijk aangewezen adviseur met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied en de bestrijdbaarheid van een eventuele ramp. In het advies dat is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is een veiligheidstoets opgenomen waarin is ingegaan op de aspecten plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect. Selectie incidentscenario s Uit het advies van de Veiligheidsregio volgt dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in de omgeving van de eerder genoemde buisleidingen rekening moet worden gehouden met de volgende incidentscenario s: 1. Fakkelbrandscenario (guillotinebreuk) hogedruk natgastransportleiding. 2. Fakkelbrandscenario (guillotinebreuk) hogedruk waterstoftransportleiding. Ad 1.Fakkelbrandscenario (guillotinebreuk) hogedruk natgastransportleiding Voor het beschouwde scenario als gevolg van een fakkelbrandincident met een hogedruk natgastransportleiding geldt dat het uitstromende natgas direct ontsteekt. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in het plangebied. Indien de toevoer van de hogedruk natgastransportleiding niet tijdig gestopt kan worden treedt er brandoverslag op naar de scholen wat er toe zal leiden dat aanwezige personen kunnen komen te overlijden. 2
Ad 2. Fakkelbrandscenario (guillotinebreuk) hogedruk waterstoftransportleiding Voor het beschouwde scenario als gevolg van een fakkelbrandincident met een waterstof transportleiding geldt dat het uitstromende waterstof direct ontsteekt. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in het plangebied. Indien de toevoer van de hogedruk natgastransportleiding niet tijdig gestopt kan worden treedt er brandoverslag op naar de scholen wat er toe zal leiden dat aanwezige personen kunnen komen te overlijden. Daarnaast is voor de risicobronnen gekeken naar een meest geloofwaardige scenario. Indien er binnen de 1% letaliteitscontour voorziene objecten (met zelfredzame personen) aanwezig zijn, zullen hiervoor aanvullende maatregelen geadviseerd worden. De voorziene objecten zijn buiten de 1% letaliteitscontour van een lekscenario van de hogedruk natgastransportleiding geprojecteerd. Zelfredzaamheid De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht zich in veiligheid te brengen. Voor elk incidentscenario is de mogelijkheid van zelfredding verschillend. Zelfredding kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van het aantal slachtoffers, omdat de meeste slachtoffers vooral in de eerste minuten tot half uur van het ongeval vallen. Naast verschillen per scenario zijn er andere factoren die de mate van zelfredding beïnvloeden. Aanwezigheid van bijvoorbeeld vluchtwegen, mate van voorbereid zijn, het aantal mensen en hun fysieke condities en het al dan niet tijdig geven van duidelijke instructies, zijn belangrijke factoren. Met betrekking tot de zelfredzaamheid en de voorziene ontwikkelingen worden door de veiligheidsregio de volgende aanvullende opmerkingen gemaakt: Uit de beschrijving in het bouwplan blijkt dat ondermeer wordt voorzien in een tweetal scholengemeenschappen en multifunctionele accommodatie. Binnen die functies zullen veel leerlingen (jongeren >12-18 jaar) aanwezig zijn. Mede op basis daarvan worden de geplande objecten binnen het gebied door de VRR en vanuit het BEVI (besluit externe veiligheid inrichtingen) aangemerkt als een kwetsbare bestemming. De VRR beschouwt kinderen boven de 12 jaar overigens als zelfredzaam. Bestrijdbaarheid van rampen en hulpverlening Het criterium beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te voeren en daarmee verder escalatie van het incident kunnen voorkomen. Voor een adequate inzet van de hulpverleningsdiensten zijn de volgende punten van belang: - Bereikbaarheid. - Opstelmogelijkheden. - Inzetbaarheid van middelen (o.a. bluswatervoorziening). In overleg met de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid en de afdeling Preparatie (locatie Barendrecht) zijn de mogelijkheden tot optreden van de hulpverleningsdiensten bepaald. Bereikbaarheid en opstelplaatsen Het plangebied is in de huidige situatie voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten. Bij de verdere inrichting van het plangebied zal rekening moeten worden gehouden met voldoende opstelmogelijkheden voor de voertuigen van de hulpverleningsdiensten. 3
Daarnaast zal het gebied voldoende bereikbaar moeten worden gemaakt of gehouden voor de hulpverleningsdiensten. Bluswatervoorziening In overleg met de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid zijn de mogelijkheden tot optreden van de hulpverleningsdiensten bepaald. Het bluswater in het plangebied is onvoldoende met betrekking tot de voorziene ontwikkelingen in het plangebied. De bluswatercapaciteit moet daarom worden aangepast conform de NVBR om bij een optredend incident bij de kwetsbare objecten, adequaat op te kunnen treden. Maatregelen en voorzieningen De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barendrecht om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten. 1. Het verleggen van de hogedruk natgasleiding naar de zuidzijde van de Kilweg. Hiermee worden de effecten als gevolg van een fakkelbrand (hittestraling) verkleind en levert dit een verlaging op van het aantal (dodelijke) slachtoffers. Daarnaast worden door het verleggen van de leiding mogelijke knelpunten bij verdere invulling van het gebied Lagewei-Vrouwenpolder weggenomen. 2. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder (N.A.M) maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. Hierbij kan worden gedacht aan het aanbrengen van een aangraafbeveiliging waardoor de faalkans afneemt. 3. De voorziene objecten binnen de 1% letaliteitscontour (220 meter vanuit de hogedruk natgastransportleiding) dienen zodanig te worden geconstrueerd dat aanwezigen bij een dreigende fakkelbrand meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Hierbij dient voor het ontvluchten van de voorziene objecten minimaal één (nood)uitgang van de risicobronnen af gericht te zijn. Het noodzakelijk aantal van de bron afgerichte (nood)uitgangen wordt bepaald door de eis dat het gebouw binnen 15 minuten ontruimd moet zijn. Alle (nood)uitgangen dienen in voldoende mate aan te sluiten op de bestaande infrastructuur binnen en buiten het plangebied. 4. Er dient een BHV organisatie te worden ingericht en in stand te worden gehouden voor de Campus die is voorbereid op de risico s en effecten van de externe risicobronnen en weet hoe te handelen in geval van een incident. 5. Het plangebied dient na de realisatie van de Campus te voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Dit dient ter goedkeuring worden voorgelegd aan de afdeling preventie van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid. 4
B1.4. Afweging van het groepsrisico en conclusie Na het treffen van maatregelen resteert een resteffect. Dit betreft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario s ondanks de getroffen maatregelen. De beschouwde risicobronnen kunnen in dit geval leiden tot incidenten die vallen in maatrampklasse III (fakkelbrandscenario hogedruk natgastransportleiding). De maatrampklasseschaal loopt op van I tot en met V waarbij IV en V niet beheersbaar worden geacht door de hulpverleningsdiensten binnen de eigen regio. Het effect van de maatregelen op het berekende aantal slachtoffers is niet of nauwelijks te kwantificeren. De kans op het zich catastrofaal ontwikkelen van een incident neemt echter af en de effecten kunnen verder worden teruggedrongen. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkelingen in het plangebied leiden tot een toename van het groepsrisico. Gelet op de mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten, rampen te bestrijden en hulpverlening te bieden en gelet op de te realiseren voorzieningen wordt de toename van het risico aanvaardbaar geacht. Bij de realisatie van de beoogde ontwikkelingen zal op de toepassing van de voorzieningen, die zijn besproken in deze verantwoording, worden toegezien. Daarbij zal rekening worden gehouden met eventuele wijzigingen in de veiligheidssituatie, zoals een mogelijk gewijzigde ligging van de natgasleiding, waarmee in deze verantwoording nog geen rekening kan worden gehouden. Ondanks de beoogde maatregelen blijft de kans op een ongeval aanwezig, dit wordt aangeduid met het restrisico. Het bevoegd gezag, de gemeente Barendrecht, neemt kennis van het restrisico en neemt de verantwoording voor eventuele gevolgen. 5