STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Memorie van Toelichting. Algemeen

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet. Artikel I. De Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Appèldagvaarding niet overeenkomstig de Betekeningsverordening betekend? 1

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

Eerste Kamer der Staten-Generaal

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

Den Haag, 3 december Betreft: Adviesaanvraag ter uitvoering van de motie-dijkstra (34 102, nr. 5) Excellentie,

Advies van de Raad voor de rechtspraak over het ontwerp-wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1/2003

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Model Rechtspraak

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

Waarom niet verzending per post?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Betreft: conceptwetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Betekening van gerechtelijke stukken in de Europese Unie

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Nederlandse Zorgautoriteit

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

MEMORIE VAN TOELICHTING. I Algemeen. 1. Inleiding

Adviescommissie voor. Vreemdelingenzaken. 1. Inhoud van het voorstel. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2017 no. 12 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Cassatie van België

In artikel I, onderdeel EEE, wordt In de artikelen vervangen door: In artikel.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

< Zaaknummer gerechtsdeurwaarder: <zaaknummer> > < Dossiernummer advocaat: <dossiernummer> > < Inzake: < > >

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

Uitvoeringswet Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

.p

: Landsverordening uitvoering verdrag betreffende de burgerlijke. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no. 15) Artikel 1

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Tweede Kamer der Staten-Generaal

de Rechtspraak Raad voor de rechtspraak Ministerie van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus ER DEN HAAG

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

***I ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL 2013/0268(COD)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

Regeling toezicht verwerking persoonsgegevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2005:AT2656 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C04/224HR (1411)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

STAATSCOURANT. Nr

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSHE:2014:3900

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

» Samenvatting. JPF 2013/101 Rechtbank Den Haag 22 mei 2013, C/09/416244; ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2361. ( mr. Bellaart mr. Brakel mr.

Checklist dagvaarding in rolzaken sector civiel

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ~ 2500 GC Den Haag

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

VOORSTEL VAN WET. Artikel I. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

No.W /III 's-gravenhage, 21 april 2011

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

REGELING INZAKE KANTOORVERKLARINGEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

LJN: AP7705, Rechtbank 's-hertogenbosch, / HA ZA Print uitspraak

Transcriptie:

STAATSCOMMISSIE VOOR HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT Secretariaat: Spui 186-2511 BW 's-gravenhage tel (070) 3460974 - fax (070) 3625235 - e-mail iji@worldonline.nl Zijne Excellentie de heer Mr. A.H. Korthals Minister van Justitie Postbus 20301 2500 EH s-gravenhage 's-gravenhage, 12 april 2001 Excellentie, A. Inleiding 1. Bij brief van 16 november 2000 (kenmerk 5063575/00/06) heeft u de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht advies gevraagd omtrent de wettelijke maatregelen die nodig zijn in verband met de inwerkingtreding per 31 mei 2001 van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, PB EG 43 (2000) nr. L 160, p. 37 (hierna aangeduid als de Betekeningsverordening ). In uw brief heeft u aangegeven dat er naar uw mening in tweeërlei opzicht behoefte bestaat aan aanpassing van de Nederlandse wetgeving, te weten: (i) een regeling ter invulling van de ruimte die de Betekeningsverordening de Europese lidstaten laat bij de uitvoering ervan, en (ii) een aanpassing van de regeling in het (huidige en toekomstige) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening aan een persoon met een bekende woonplaats in het buitenland. 2. De Staatscommissie heeft uw adviesaanvraag in handen gesteld van de Subcommissie Rechtsmacht 1. Deze Subcommissie heeft vervolgens kennis kunnen nemen van twee op uw departement opgestelde stukken, te weten: (i) een ontwerp-voorstel voor een Uitvoeringswet EG-Betekeningsverordening (hierna aangeduid als het wetsvoorstel ), en (ii) de bij het wetsvoorstel behorende ontwerp-memorie van toelichting (hierna aangeduid als de memorie van toelichting ). 3. De Subcommissie heeft op 10 februari 2001 over de adviesaanvraag beraadslaagd. Zij heeft haar vergadering gecombineerd met die van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht. 2 Bij de gecombineerde vergadering waren tevens vertegenwoordigers van uw departement aanwezig. 3 4. De Subcommissie heeft het ontwerp van het onderhavige advies opgesteld en voorgelegd aan het plenum van de Staatscommissie, dat daarover in zijn vergadering van 7 april 2001 heeft beraadslaagd. De door het plenum wenselijk geachte wijzigingen en aanvullingen zijn in de thans voorliggende tekst van dit advies verwerkt. 5. Dit advies bevat allereerst een enkele opmerking over de Betekeningsverordening zelf. Vervolgens staat het advies stil bij die aspecten van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting die volgens de Staatscommissie nadere overweging verdienen. 1De Subcommissie Rechtsmacht was als volgt samengesteld: L. Strikwerda (voorzitter), A.V.M. Struycken, J.K. Franx, P. Vlas en G.M.C.C. Bruyninckx (leden), M.V. Polak (lid-rapporteur), F.J.A. van der Velden en D. van Iterson (adviserende leden), E.N. Frohn (secretaris), alsmede M.E. Koppenol-Laforce en T.M. Bos (adjunct-secretarissen). 2 De Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht was als volgt samengesteld: J.L.R.A. Huydecoper (voorzitter), W.H. Heemskerk, B.C. Punt, A.S. de Klerk-Leenen, K.E. Mollema, A.I.M. van Mierlo (leden) en M. Ynzonides (secretaris). 3 Te weten: F.J.A. van der Velden, D. van Iterson, F.R. Salomons en W.A.J.P. van den Reek. 1

B. De Betekeningsverordening 6. De Staatscommissie heeft zich, met het oog op de spoedeisendheid van dit advies, niet uitvoerig beziggehouden met de structuur en de tekst van de Betekeningsverordening. De Betekeningsverordening is bovendien een gegeven, evenals de datum van haar inwerkingtreding, te weten 31 mei 2001 (art. 25 Betekeningsverordening). De Staatscommissie heeft zich omwille van de tijd evenmin gebogen over de wijze waarop de andere Europese lidstaten doende zijn (geweest) de Betekeningsverordening in hun rechtssysteem in te voeren. 7. De Staatscommissie stemt in met de tekst van de passages in de memorie van toelichting die de structuur en de tekst van de Betekeningsverordening toelichten. Het lijkt haar daarbij van groot belang dat de rechtspraktijk erop wordt gewezen dat de (systematiek van de) Betekeningsverordening op aldaar genoemde punten afwijkt van (de systematiek van) het Haags Betekeningsverdrag 1965 (Trb. 1966, 91 en 1969, 210). Naar de mening van de Staatscommissie is het wezenlijke verschil tussen beide instrumenten hierin gelegen dat het Haags Betekeningsverdrag 1965 geen inbreuk maakt op het (in het Nederlandse burgerlijk procesrecht gehanteerde) uitgangspunt dat de betekening geacht wordt plaats te vinden in de Staat van herkomst van het te betekenen stuk, bijvoorbeeld door betekening ten parkette, en er in de aangezochte Staat slechts een nadere betekening of kennisgeving plaatsvindt aan degene voor wie het stuk is bestemd, terwijl de Betekeningsverordening het uitgangspunt hanteert dat de betekening plaatsvindt in de aangezochte lidstaat, op welk uitgangspunt uitsluitend in het hierna (zie paragrafen I en J) te bespreken art. 9 lid 2 een uitzondering wordt gemaakt. 8. Volgens haar art. 20 lid 1 heeft de Betekeningsverordening voor het gebied dat tot haar werkingsfeer behoort, voorrang boven het Haags Betekeningsverdrag 1965. De Staatscommissie heeft zich afgevraagd of laatstgenoemd instrument deze voorrang van de Betekeningsverordening duldt. Voorshands is de Staatscommissie van mening dat de art. 11 en 25 Haags Betekeningsverdrag 1965 toestaan dat verdragsluitende Staten gebonden worden door de Betekeningsverordening en dat laatstgenoemd instrument voorrang claimt boven het Haags Betekeningsverdrag 1965. Daarbij gaat de Staatscommissie er vanuit dat de Betekeningsverordening een uitputtende regeling van de door haar bestreken materie bevat, in die zin dat er bij toepassing van de Betekeningsverordening geen behoefte bestaat aan aanvullende werking van het Haags Betekeningsverdrag 1965. Met andere woorden: in de tot haar werkingsfeer behorende gevallen zet de Betekeningsverordening het Haags Betekeningsverdrag 1965 geheel opzij. C. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting 9. De Staatscommissie kan zich voor een belangrijk deel vinden in de voorgestelde wettelijke regeling en in de bijbehorende memorie van toelichting. Zij zal zich hierna beperken tot die aspecten die naar haar mening nadere overweging verdienen. D. Regeling bij wet of bij koninklijk besluit? 10. De Staatscommissie heeft zich afgevraagd of de tijdsspanne die thans nog resteert tot het moment van inwerkingtreding van de Betekeningsverordening, te weten 31 mei 2001, voldoende ruimte biedt voor de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Zij vreest dat zulks wel eens niet het geval zou kunnen zijn en dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de Uitvoeringswet eerst enige tijd ná 31 mei 2001 in werking zal kunnen treden. In dit verband wijst de Staatscommissie op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (beginnend met HvJ EG 19 november 1991 (C-6/90 en C-9/90, Francovich), Jur. 1991, p. I-5357, NJ 1994, 2, laatstelijk 4 juli 2000, zaak C-224/97, NJ 2000, 732), die meebrengt dat de Staat der Nederlanden uit hoofde van schending van het gemeenschapsrecht aansprakelijk zou kunnen zijn voor de schade die particulieren en ondernemingen eventueel lijden als gevolg van de niet-tijdige uitvoering van de Betekeningsverordening in de Nederlandse rechtsorde. Op de praktische gevolgen van een uiteenlopen van de datum van inwerkingtreding van de Betekeningsverordening en die van de Uitvoeringswet gaat het advies hierna nader in (zie paragraaf E). 2

11. De Staatscommissie heeft zich afgevraagd of, ter voorkoming van een niet-tijdige inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling, zou kunnen worden overwogen om de in het wetsvoorstel voorgestelde bepalingen bij koninklijk besluit in te voeren, zulks vooruitlopend op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Met de opstelling en inwerkingtreding van een koninklijk besluit is ongetwijfeld minder tijd gemoeid dan met de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. De hier bedoelde vorm van noodregelgeving acht de Staatscommissie op zichzelf gerechtvaardigd ter voorkoming van de rechtsonzekerheid die zal ontstaan als het wetsvoorstel niet tijdig tot wet is verheven. Uiteraard zou het koninklijk besluit zo snel mogelijk moeten plaatsmaken voor een wettelijke regeling. 12. De Staatscommissie meent evenwel dat een regeling bij koninklijk besluit vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet geheel probleemloos is en mede daardoor niet de gewenste mate van rechtszekerheid zal kunnen bewerkstelligen. Zij adviseert dan ook vast te houden aan regelgeving bij wet in formele zin en bepleit dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel met spoed ter hand wordt genomen en afgewikkeld. Mede met het oog op de beperking van de mogelijke aansprakelijkheid meent de Staatscommissie dat de memorie van toelichting zoveel mogelijk duidelijkheid zou moeten verschaffen over de toepassing van de Betekeningsverordening zolang het wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft. Op dit laatste punt gaat het advies hierna nader in (zie paragraaf E). E. De periode gelegen tussen 31 mei 2001 en de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet 13. De Staatscommissie heeft met instemming kennis genomen van het feit dat de memorie van toelichting in paragraaf 4 ingaat op de situatie die zal ontstaan, indien de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet later geschiedt dan op 31 mei 2001, de datum waarop de Betekeningsverordening krachtens haar art. 25 in werking treedt. Aangenomen dat het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting ruim vóór 31 mei 2001 zullen worden gepubliceerd, zal de rechtspraktijk de nodige houvast (moeten) kunnen vinden in deze passage van de memorie van toelichting. 14. Naar de mening van de Staatscommissie verdient paragraaf 4 van de memorie van toelichting op enkele plaatsen enige verduidelijking: In de eerste volzin van de derde alinea dient het woord "kunnen" te worden vervangen door "moeten". Anders dan de tekst thans suggereert, zal betekening en kennisgeving in door de Betekeningsverordening bestreken gevallen op of na 31 mei 2001 dienen plaats te vinden overeenkomstig de Betekeningsverordening, met inachtneming van de thans geldende bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts laat de toelichting in het midden wie verantwoordelijk is voor doorzending van het in art. 4 onder 8 ste Rv bedoelde afschrift aan de gedaagde. Naar de mening van de Staatscommissie ligt het voor de hand dat de deurwaarder die op verzoek van de explootverlangende partij het exploot aan de officier van justitie als bedoeld in art. 4 onder 8 ste Rv doet, voor doorzending van het afschrift aan de gedaagde zorg draagt. Deze doorzending dient dan weer te geschieden met inachtneming van de voorschriften van de Betekeningsverordening, dat wil zeggen door betekening of kennisgeving met tussenkomst van verzendende en ontvangende instanties, dan wel door rechtstreekse toezending per post op de voet van art. 14 Betekeningsverordening. Ten slotte is het volgens de Staatscommissie van groot belang dat de memorie van toelichting in aanvulling op de reeds genoemde gevallen buiten twijfel stelt dat, naar de mening van de wetgever, naar huidig Nederlands recht het tijdstip van betekening van een verzet-, appèl- of cassatiedagvaarding (alsmede van ieder ander exploot dat binnen een bepaalde termijn moet worden betekend) aan de officier van justitie als bedoeld in art. 4 onder 8 ste Rv, de beslissende datum is als bedoeld in art. 9 lid 2 Betekeningsverordening. Aldus zou worden aangesloten bij het standpunt dat de Hoge Raad in het kader van het Haags Betekeningsverdrag 1965 heeft geformuleerd (HR 27 juni 1986 (Segers/Mabanaft), NJ 1987, 764). In de huidige tekst van de memorie van toelichting worden deze in de praktijk belangrijkste gevallen ten onrechte niet genoemd. F. De verzendende en de ontvangende instanties 15. De Staatscommissie kan zich verenigen met de aanwijzing in art. 2 lid 1 van het wetsvoorstel van de 3

gerechtsdeurwaarders als verzendende en ontvangende instanties voor Nederland en met de mede-aanwijzing in art. 2 lid 2 van het wetsvoorstel van de gerechten als verzendende instanties ten aanzien van de kennisgeving van gerechtelijke stukken door een gerecht of de griffier van een gerecht. Deze aanwijzing doet recht aan de gedachte van decentralisatie van bevoegdheden die ten grondslag ligt aan de Betekeningsverordening. 16. Het lijkt de Staatscommissie zaak de griffiers van alle gerechten erop te wijzen dat de Betekeningsverordening in beginsel op alle verzoekschriftprocedures van toepassing is, en dat betekening of kennisgeving per post ingevolge art. 14 Betekeningsverordening in iedere lidstaat aan voorwaarden kan zijn onderworpen. In dit verband zij gewezen op art. 5 van het wetsvoorstel dat voorwaarden stelt aan de rechtstreekse betekening of kennisgeving per post aan zich in Nederland bevindende personen. 17. De Staatscommissie heeft zich gebogen over de vraag of kandidaat-deurwaarders en belastingdeurwaarders mede als verzendende en ontvangende instanties zouden dienen te worden aangewezen. 18. Ten aanzien van kandidaat-deurwaarders meent de Staatscommissie dat hun bevoegdheden op het internationale vlak niet anders zouden moeten worden geregeld dan op het nationale vlak. Met andere woorden, indien en voorzover kandidaat-deurwaarders in Nederland over dezelfde bevoegdheden beschikken als deurwaarders, dienen zij in het kader van de Betekeningsverordening en de Uitvoeringswet eveneens op voet van gelijkheid met deurwaarders te worden behandeld. 19. Ten aanzien van belastingdeurwaarders meent de Staatscommissie dat hun aanwijzing in de Uitvoeringswet niet voor de hand ligt. In de eerste plaats kan gerede twijfel bestaan over de vraag of exploten die betrekking hebben op fiscale zaken, vallen onder de materiële reikwijdte van de Betekeningsverordening, in het bijzonder het begrip "burgerlijke en handelszaken" als bedoeld in art. 1 lid 1 Betekeningsverordening. Al aangenomen dat exploten in fiscale zaken onder de materiële reikwijdte van de Betekeningsverordening vallen, meent de Staatscommissie dat de materie van de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van stukken dermate gecompliceerd is dat zij slechts aan de gewone deurwaarders zou moeten worden toevertrouwd. De Staatscommissie stelt zich voor dat de belastingdeurwaarder in voorkomend geval zijn exploot doet ten kantore van de gewone deurwaarder, die vervolgens als verzendende instantie in de zin van de Betekeningsverordening en de Uitvoeringswet voor betekening of kennisgeving in het buitenland zorg draagt. G. De centrale instantie 20. In art. 3 van het wetsvoorstel wordt de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders dan wel haar huidige voorloper: de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders aangewezen als centrale instantie als bedoeld in art. 3 Betekeningsverordening. 21. De Staatscommissie constateert dat het wetsvoorstel aldus breekt met het systeem dat is gevolgd in de Uitvoeringswet bij het Haags Betekeningsverdrag 1965 (Wet van 8 januari 1975, Stb. 5), die in art. 2 lid 1 de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te s-gravenhage als centrale autoriteit als bedoeld in art. 2 Haags Betekeningsverdrag 1965 aanwijst. De Staatscommissie meent dat deze afwijking van het bestaande systeem op bezwaren stuit. 22. In de eerste plaats is het in de praktijk goed denkbaar dat de Betekeningsverordening samenloopt met het Haags Betekeningsverdrag 1965. Te denken valt aan de situatie waarbij ten behoeve van een in Nederland aan te vangen gerechtelijke procedure exploten moeten worden uitgebracht aan één of meer in de Europese lidstaten woonachtige gedaagden en aan één of meer buiten Europa woonachtige gedaagden. Op grond van haar art. 20 lid 1 prevaleert de Betekeningsverordening boven de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag 1965 ten aanzien van de betekening van de exploten die zijn bestemd voor de gedaagden die in de Europese lidstaten woonachtig zijn. Indien zich in een dergelijke situatie problemen voordoen, zouden zich in het thans voorgestelde stelsel twee centrale instanties/autoriteiten met de zaak bezig houden: de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders voorzover de Betekeningsverordening moet worden toegepast 4

en de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank 's-gravenhage voorzover het Haags Betekeningsverdrag 1965 van toepassing is. De Staatscommissie meent dat dit een onwenselijke splitsing van competenties vormt. Reeds daarom geeft zij er de voorkeur aan de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank 's-gravenhage zijn huidige taak als centrale autoriteit te laten behouden en hem tevens aan te wijzen als centrale instantie in het kader van de Betekeningsverordening. Aldus wordt ook de bij de officier van justitie aanwezige expertise op dit gebied benut. 23. De Staatscommissie is er evenmin van overtuigd dat de aanwijzing van de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders met voldoende wettelijke en bestuurlijke waarborgen is omkleed. Zo is in het wetsvoorstel geen expliciete regeling opgenomen over eventuele aansprakelijkheid van de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders voor fouten die zij als centrale instantie in het kader van de Betekeningsverordening begaat. Bedoelt de wetgever deze aansprakelijkheid via de gewone regels inzake contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid te laten verlopen? De Staatscommissie meent dat een expliciete regeling hier op haar plaats zou zijn. Daarnaast vraagt de Staatscommissie zich af of er zonder nadere wettelijke regeling vanuit mag worden gegaan dat de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders te allen tijde een voor de rechtspraktijk toegankelijk secretariaat in stand zal houden, waaraan praktijkvragen en problemen kunnen worden voorgelegd. 24. Het vorenstaande heeft bij de Staatscommissie de vraag doen rijzen of Nederland niet zou moeten opteren voor een systeem waarbij een goed geëquipeerde en deskundige centrale instantie/autoriteit wordt gecreëerd voor alle voor Nederland in werking getreden verdragen en verordeningen, die Nederland verplichten een centrale instantie/autoriteit aan te wijzen. Daarbij denkt de Staatscommissie niet alleen aan de diverse rechtsvorderings- en rechtshulpverdragen, maar ook aan de diverse verdragen inzake de interlandelijke samenwerking ten aanzien van adoptie, kinderontvoering en kinderbescherming. Thans zijn diverse Nederlandse overheidsinstanties aangewezen als centrale instantie/autoriteit. Er is daarbij geen sprake van een consistent beleid. Voorts beschikken de diverse aangewezen overheidsinstanties niet altijd over voldoende deskundigheid om de rechtspraktijk van dienst te kunnen zijn. Op Nederland rust de verplichting om een adequate instantie/autoriteit aan te wijzen. De Staatscommissie bepleit onderzoek naar de mogelijkheid van aanwijzing van één landelijke centrale instantie/autoriteit voor alle verdragen en verordeningen op het gebied van het internationaal privaatrecht. Deze landelijke centrale instantie/autoriteit zou niet alleen kunnen worden belast met de praktische uitvoering van de diverse verdragen en verordeningen, maar ook beleidsmatige taken ter hand kunnen nemen. 25. Zolang de hiervoor bepleite figuur van centrale instantie/autoriteit nog niet is verwezenlijkt, acht de Staatscommissie het wenselijk dat de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank 's-gravenhage wordt aangewezen als centrale instantie in het kader van de Betekeningsverordening. H. De wijze van betekening of kennisgeving in Nederland 26. De Staatscommissie heeft zich afgevraagd of het wetsvoorstel niet zou moeten bepalen op welke wijze de Nederlandse gerechtsdeurwaarder als ontvangende instantie voor betekening of kennisgeving van een uit een andere lidstaat afkomstig stuk dient zorg te dragen. Artikel 7 Betekeningsverordening verwijst naar het Nederlandse recht, maar dit recht bepaalt thans niet welke wijze van betekening of kennisgeving moet worden gevolgd. Is steeds een exploot vereist of dient toezending per post de hoofdregel te zijn? De Staatscommissie meent dat in de Uitvoeringswet een bepaling dient te worden opgenomen die voorschrijft dat de ontvangende instantie bij gebreke van andersluidende instructies op de voet van art. 7 lid 1 Betekeningsverordening het stuk door middel van een exploot betekent. Op deze wijze wordt zo veel mogelijk bevorderd dat het stuk op regelmatige wijze en tijdig aan de persoon voor wie het is bestemd, wordt betekend. I. De datum van betekening of kennisgeving in het kader van een in te leiden of aanhangige procedure 27. De Staatscommissie onderschrijft de regeling die wordt voorgesteld in art. 4a lid 3 Rv en art. 1.6.10a lid 3 ontwerp-rv, waarin wordt bepaald dat wanneer de betekening in het kader van een in Nederland in te leiden of aanhangige procedure binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, ten aanzien van de eiser de 5

datum van verzending door de Nederlandse deurwaarder als verzendende instantie in aanmerking wordt genomen als de datum van betekening. Indien een exploot binnen een bepaalde termijn moet worden gedaan hetgeen zich bij verzet-, appèl- en cassatiedagvaardingen en bij bepaalde beslagexploten steeds voordoet en bij een inleidende dagvaarding kan spelen ingeval van dreigende verjaring of verval dient de Nederlandse rechtspraktijk erop te kunnen vertrouwen dat het moment van verzending van het exploot door de Nederlandse deurwaarder aan de buitenlandse ontvangende instantie als datum van betekening wordt aangemerkt. Artikel 9 lid 2 Betekeningsverordening schept daartoe ruimte. Buiten het aldaar genoemde geval geldt ingevolge art. 9 lid 1 Betekeningsverordening als datum van betekening steeds de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat. Het moment waarop deze handeling in het buitenland plaatsvindt, onttrekt zich evenwel aan beïnvloeding en controle vanuit Nederland, waardoor dit tijdstip niet goed kan worden gebruikt bij exploten die zijn bestemd voor in Nederland in te leiden of reeds aanhangige procedures. J. Betekening of kennisgeving aan de procureur in de vorige instantie 28. In aansluiting op het in paragraaf I opgemerkte meent de Staatscommissie dat in de voorgestelde art. 4a lid 3 en 1.6.10a lid 3 tevens de mogelijkheid van betekening aan de advocaat of procureur, bij wie degene voor wie het exploot bestemd is, in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, moet worden vermeld. Deze in de art. 343 lid 1 en 407 lid 5 Rv en art. 1.6.17 lid 1 ontwerp-rv opgenomen mogelijkheid speelt in de praktijk een grote rol. Naar de mening van de Staatscommissie kan de datum van betekening aan deze advocaat of procureur eveneens als datum van betekening in de zin van art. 9 lid 2 Betekeningsverordening worden beschouwd. Zulks zou in lid 3 van de voorgestelde art. 4a en 1.6.10a moeten worden bepaald. K. Betekening of kennisgeving aan de gekozen woonplaats in Nederland 29. De Staatscommissie heeft zich afgevraagd of het met het stelsel van de Betekeningsverordening verenigbaar is, indien Nederland in de Uitvoeringswet zou bepalen dat woonplaatskeuze in Nederland (ten kantore van een advocaat of procureur) betekent dat geen toepassing behoeft te worden gegeven aan de Betekeningsverordening. Zo zou kunnen worden betoogd dat een partij die ten behoeve van de procedure in eerste aanleg woonplaats kiest bij een Nederlandse advocaat of procureur, ook voor de betekening van appèlen cassatiedagvaardingen en zelfs voor de betekening van de rechterlijke uitspraak, geacht wordt woonplaats te hebben gekozen in Nederland, waardoor zich geen grensoverschrijdende betekening voordoet en de Betekeningsverordening buiten toepassing kan blijven. Deze kwestie is uiteraard een vraag van interpretatie van de Betekeningsverordening. De Staatscommissie is voorshands van mening dat de Betekeningsverordening veronderstelt dat een partij die woonplaats in een Europese lidstaat heeft, de bescherming van de Betekeningsverordening geniet en dat het Nederland niet vrijstaat om een woonplaatskeuze in Nederland (ten kantore van een advocaat of procureur) zonder meer en steeds te beschouwen als een situatie waarvoor de Betekeningsverordening niet geldt. Zulks ligt uiteraard anders, indien de buitenlandse partij uitdrukkelijk en schriftelijk ten behoeve van de betekening van een of meer explo(o)t(en) woonplaats in Nederland (bij een advocaat of procureur) heeft gekozen. Op dit punt kan aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van de Hoge Raad onder vigeur van het Haags Betekeningsverdrag 1965 (HR 2 februari 1996 (Nieuwersteeg/Colonia), NJ 1997, 26) en kan toepassing van de Betekeningsverordening vermoedelijk achterwege blijven. L. Betekening of kennisgeving in persoon in het buitenland, in het bijzonder van verstekvonnissen 30. De Staatscommissie heeft met instemming kennis genomen van art. 1.6.11 lid 2 ontwerp-rv, waarin wordt bepaald dat indien betekening op de voet van het Haags Betekeningsverdrag 1965 plaatsvindt en degene voor wie het exploot is bestemd, het afschrift daarvan ontvangt op een wijze die in de desbetreffende Staat wordt aangemerkt als betekening in persoon, het exploot geacht wordt te zijn gedaan aan hem in persoon. Deze bepaling is met name van belang voor de betekening in persoon van verstekvonnissen en het aanvangstijdstip van de verzettermijn van art. 2.7.1 lid 2 ontwerp-rv. Artikel 1.6.11 lid 2 ontwerp-rv ecarteert het huidige probleem dat een Nederlands verstekvonnis nimmer rechtsgeldig in persoon aan de buiten Nederland wonende, bij verstek veroordeelde gedaagde kan worden betekend (HR 30 december 1977 (Ter 6

Berg/Ciecierski), NJ 1978, 576; HR 22 juni 1990 (Li q.q./bls), NJ 1991, 606). 31. De Staatscommissie beveelt aan om de tekst van art. 1.6.11 lid 2 ontwerp-rv aan te passen aan de inwerkingtreding van de Betekeningsverordening. Indien betekening op de voet van de Betekeningsverordening plaatsvindt en degene voor wie het exploot is bestemd, het afschrift daarvan ontvangt op een wijze die in de desbetreffende lidstaat wordt aangemerkt als betekening in persoon, zou het exploot geacht moeten worden te zijn gedaan aan hem in persoon, zoals onder meer bedoeld in art. 2.7.1 lid 2 ontwerp-rv. M. Rechtsgevolgen van niet-regelmatige of niet-tijdige betekening of kennisgeving 32. De Staatscommissie heeft zich gebogen over de vraag naar de rechtsgevolgen van ongeldige betekening of kennisgeving in een andere lidstaat. Met name heeft zij zich afgevraagd of niet-regelmatige betekening van een exploot ter inleiding van een Nederlandse procedure tot non-existentie of nietigheid van dit exploot leidt. Vooralsnog neigt de Staatscommissie er toe te menen dat de Betekeningsverordening zich niet over deze vraag uitlaat. Artikel 19 Betekeningsverordening bepaalt slechts dat niet-regelmatige of niet-tijdige betekening de Nederlandse rechter dwingt tot aanhouding van zijn beslissing. De overige rechtsgevolgen van nietregelmatige en niet-tijdige betekening worden kennelijk aan het recht van de betrokken lidstaat, in casu Nederland, overgelaten. De Staatscommissie meent dat in de Uitvoeringswet geen nadere bepalingen over dit onderwerp behoeven te worden opgenomen. Wel zou in de memorie van toelichting kunnen worden aangegeven dat de Nederlandse verzendende instantie de taak heeft om te trachten gebreken rond de betekening of kennisgeving te herstellen door een hernieuwd verzoek om betekening of kennisgeving te doen. N. De termijn van dagvaarding 33. De Staatscommissie wijst erop dat de inwerkingtreding van de Betekeningsverordening tot wijziging van art. 2.3.4 lid 1 ontwerp-rv dwingt. In de thans voorgestelde tekst van deze bepaling wordt de termijn van dagvaarding ten aanzien van de gedaagde die een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het Haags Betekeningsverdrag 1965, op ten minste vier weken gesteld, zulks in afwijking van de gewone termijn van dagvaarding van ten minste een week, zoals voorgeschreven in art. 2.3.3 ontwerp-rv. Lid 1 van art. 2.3.4 dient niet slechts naar het Haags Betekeningsverdrag 1965 te verwijzen, maar tevens naar de Betekeningsverordening, omdat laatstgenoemde regeling volgens haar art. 20 lid 1 prevaleert boven de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag 1965 ten aanzien van de betekening van een exploot dat is bestemd voor een gedaagde die in een Europese lidstaat woonachtig is. 34. Naar de mening van de Staatscommissie kan de thans in art. 2.3.4 lid 1 ontwerp-rv voorgestelde termijn van dagvaarding van ten minste vier weken worden gehandhaafd, zowel voor de in de huidige tekst van art. 2.3.4 lid 1 genoemde situaties die onder de reikwijdte van het Haags Betekeningsverdrag 1965 vallen, als voor de gevallen die worden bestreken door de Betekeningsverordening. Wel wijst de Staatscommissie erop dat art. 15 lid 1 Haags Betekeningsverdrag 1965 en art. 19 lid 1 Betekeningsverordening de Nederlandse rechter verplichten na te gaan of de betekening of de kennisgeving zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren, en dat bij de beslissing van de rechter hieromtrent geen beslissende betekenis toekomt aan de inachtneming van een dagvaardingstermijn van (precies) vier weken, zoals (minimaal) voorgeschreven door art. 2.3.4 lid 1 ontwerp-rv. Onder omstandigheden kan van de eiser worden verlangd dat hij een langere termijn van dagvaarding in acht neemt. 35. Volledigheidshalve wijst de Staatscommissie erop dat de leden 2 en 3 van art. 2.3.4 ontwerp-rv geen wijziging behoeven, omdat deze mits lid 1 wordt aangepast als hiervoor bepleit zien op situaties waarop de Betekeningsverordening niet van toepassing is. Evenmin is aanpassing van het huidige art. 10 Rv nodig. Anders dan art. 2.3.4 ontwerp-rv onderscheidt noch dit voorschrift noch de daarop gebaseerde uitvoeringsregeling (KB van 3 november 1934, Stb. 566, zoals gewijzigd) tussen gevallen waarin de betekening of de kennisgeving door een verdragsregeling wordt bestreken enerzijds en gevallen waarop geen verdragen van toepassing zijn anderzijds. Voor de in het huidige recht voorgeschreven termijnen van dagvaarding geldt, mutatis mutandis, hetgeen hiervoor over de termijn van art. 2.3.4 lid 1 ontwerp-rv is opgemerkt. 7

O. Afronding 36. De Staatscommissie vertrouwt erop dat zij uw adviesaanvraag met het vorenstaande afdoende heeft beantwoord. De Staatscommissie tekent hierbij aan dat zij de adviesaanvraag, gezien de noodzaak van een snelle totstandkoming van een nadere regeling, met de hoogste prioriteit heeft behandeld. Daarbij is voortdurend overleg gevoerd met de behandelende ambtenaren van uw departement. Het is evenwel denkbaar dat vraagpunten zijn open gebleven. De Staatscommissie is gaarne bereid om bij de verdere parlementaire behandeling van de thans voorgestelde regeling van advies te dienen. Namens de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht tekenen met de meeste hoogachting, E.N. Frohn secretaris A.V.M. Struycken voorzitter 8