GEDRAGSCODE PROVINCIALE INFRASTRUCTUUR

Vergelijkbare documenten
Gedragscode provinciale infrastructuur in het kader van de Flora- en Faunawet

In onderstaand schema zijn de mogelijkheden tot vrijstelling van de ontheffingsplicht weergegeven.

Gedragscode Flora- en faunawet voor de Waterschappen

WERKPROTOCOLLEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD.

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

G e d r a g s c o d e P r o v i n c i a l e I n f r a s t r u c t u u r

Onderzoek flora en fauna

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Flora- en faunawet. Gedragscode Bestendig beheer groenvoorziening

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem

Gedragscode zorgvuldig bosbeheer

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Lyaemer Wonen Y.A. Tiemensma Straatweg PZ LEMMER. Datum 7 augustus 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Bijlage 1 Wettelijk kader

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Gedragscode Flora- en faunawet voor gemeente Ridderkerk

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

Quickscan natuur Mauritslaan Werkhoven

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

6 Flora- en fauna quickscan

Gedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Samenvatting quickscan natuurtoets

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari Auteur Veldonderzoek Projectcode

Nieuwe bedrijfslocaties

QUICKSCAN BURGEMEESTER SLANGHENSTRAAT HOENSBROEK

Gemeente Heerhugowaard M. Hoosbeek Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Datum 22 december 2014 Betreft Beslissing op uw aanvraag Ruimtelijke ingrepen

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Onderzoek flora en fauna

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

Memo. Stefan Buskermolen Liandon B.V. Sander van Rijn 2 e lezer Ellen Bults. 13 juli 2012 RLO 476-SOM

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten!

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Ecologisch werkprotocol Corio Glana Highlight 9

Quickscan samenvatting Stephensonstraat Harderwijk

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Quickscan flora en fauna. Deltaweg te Helmond

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen.

Stichting Friese Milieufederatie G. Bergstra Agora CJ LEEUWARDEN. Datum 27 januari 2017 Betreft Beslissing op aanvraag. Geachte heer Bergstra,

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen

Quick-scan Stationlaan Zevenbergen

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Notitie flora en fauna

Gedragscode Flora- en faunawet. gemeente Rheden. Werken in het groen met zorg voor de natuur. Status: Definitief. Opgesteld door: Datum:

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis.

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Nigtevechtseweg 64, Vreeland

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Quick scan natuurtoets KuiperCompagnons d.d. 30 november Soortenbescherming

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Notitie. 1 Aanleiding

Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6. Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Erasmuslijn Den Haag. Quick scan ecologie en vleermuisonderzoek. Movares Nederland B.V. drs. T.P. Seip Kenmerk MNO-TS Versie 1.

Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

Aanvullend natuuronderzoek voormalig Zoutdepot Breukelen

Verkennend natuuronderzoek herinrichting Venlo-Noord

E c o l o g i e D i c h t e r s k w a r t i e r H a r d e r w i j k

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

Bureauonderzoek Flora en fauna

Telefoonnummer(s)

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Bijlage 1 Natuurtoets

Flora- en fauna-inspectie Gelderdijk 15 te Sevenum (Gemeente Horst aan de Maas) door ir. Hans Hovens, Paul op het Veld en ir. G.

Notitie aanvullend onderzoek

Onderzoek flora en fauna

Soortenbescherming. Buitenevenementen

Verkennend natuuronderzoek locatie Smitterijhof te Haaksbergen

Verkennend natuuronderzoek locatie Loostraat 55a/57 Huissen

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, gazon, weiland, opgaande beplanting en oppervlaktewater.

Ordito Gilze B.V. t.a.v. dhr. C. van Kuijk Postbus ZH GILZE

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

verwachting zullen de aanwijzingsbesluiten vóór oktober 2010 definitief worden. Voorlopig wordt daarom getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten.

SCHRIFTELIJKE VRAGEN AAN HET COLLEGE Nb: vragen en antwoorden worden verzonden aan College, MT en alle raadsleden.

(Bouw)plannen en de Flora- en faunawet

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Verkennend natuuronderzoek Anklaarseweg Apeldoorn

Notitie Quickscan flora en fauna

Projectplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet drie bebouwingslocaties te Rozenburg (ZH)

Transcriptie:

GEDRAGSCODE PROVINCIALE INFRASTRUCTUUR in het kader van de Flora- en faunawet Definitief d.d. 22 februari 2006

2

G E D R A G S C O D E P R O V I N C I A L E I N F R A S T R U C T U U R i n h e t k a d e r v a n d e F l o r a - e n f a u n a w e t definitief d.d. 22 februari 2006 Opgesteld in opdracht van: Interprovinciaal Overleg (IPO) Vakberaad Beheer 3

Colofon Oisterwijk, 22 februari 2006 Status Opgesteld door definitief BTL Planburo B.V. Postbus 385 5060 AJ Oisterwijk Parklaan 1 5061 JV Oisterwijk t 013 52 99 555 f 013 52 99 550 e planburo@btl.nl www.btlplanburo.nl Opdrachtgever Interprovinciaal Overleg (IPO) Vakberaad Beheer Begeleidingsgroep Wietse Bruggink Provincie Gelderland Gerrit van Leeuwen Provincie Zuid-Holland Peter Aardema Provincie Flevoland René van Dijk Provincie Limburg Caroline Maas Provincie Limburg Yvonne van de Berg Provincie Limburg Miriam Wouters Provincie Limburg en vertegenwoordiger IPO Vakberaad Beheer Wendy Beekelaar Ministerie van LNV, directie Natuur Projectnummer 592498 De soortenbeschermingsorganisaties zijn geïnformeerd over deze gedragscode. 4

Voorwoord De twaalf provincies van Nederland zijn vertegenwoordigd in een Interprovinciaal Overleg, oftewel IPO. Het IPO heeft tot doel om daar waar het gaat om dezelfde werkterreinen samen te werken en nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied en de markt te verkennen. Vanuit het IPO vakberaad Beheer is het initiatief voor de gedragscode Provinciale Infrastructuur ontstaan, waarmee een gezamenlijke aanpak voor alle provincies wordt nagestreefd. De provincies dragen een hoge maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de in beheer zijnde werken, wateren en gronden. Duurzame inrichting en beheer zijn maatschappelijk gezien een belangrijk uitgangspunt. Bovendien vervullen de provincies een voorbeeldfunctie naar lagere overheden en bewoners. Provincies dragen een zorgplicht over het maatschappelijk goed in provinciaal beheer met als leidraad het nationaal beleid, zo ook de Flora- en faunawet. De provinciale (vaar)wegen en de bijbehorende bermen worden beheerd door de provincies. Door het hebben van een gedragscode voor de meest voorkomende werkzaamheden aan deze (vaar)wegen en bermen zorgen de provincies voor een praktische invulling van verplichtingen die de Flora- en faunawet aan de uitvoering van de werkzaamheden stelt. 5

6

Samenvatting De gedragscode Provinciale Infrastructuur is opgesteld door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en treedt in werking na goedkeuring door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De gedragscode is na goedkeuring 5 jaar geldig. Het doel van de gedragscode is om provinciale beheerders gelegenheid te bieden gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheid die de Flora- en faunawet biedt voor de overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten. De gedragscode spitst zich daarom toe op werkzaamheden uitgevoerd door of in opdracht van de provincies. Dit zijn vooral werkzaamheden in het kader van wegbermen- en waterbeheer. Het vrijstellingsbesluit bevat vrijstellingen voor drie categorieën van werkzaamheden: bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik, ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen. Bestendig gebruik is niet verder uitgewerkt in deze gedragscode, omdat dit voor provincies niet of nauwelijks van toepassing is. Voor de categorie bestendig beheer en onderhoud is het cruciaal dat de werkzaamheden bestaan uit een voortzetting van een praktijk die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Binnen deze gedragscode betreft het de volgende werkzaamheden: maaien en klepelen van bermen, bermverlaging, schonen vaarwegen, watergangen en partijen, baggeren van waterbodems en herprofilering oevers, snoeien en dunnen van bomen en beplantingen, onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen, onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair. De categorie ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen betreft werkzaamheden die over het algemeen ingrijpende, functionele of ruimtelijke veranderingen met zich mee brengen voor een gebied. Binnen deze gedragscode betreft het de volgende werkzaamheden: voorbereiding van nieuwe werken, vellen en rooien van bomen en beplantingen, graafwerkzaamheden, afdammen, dempen en graven van wateren, sloop van bouw- en kunstwerken, bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen. Tevens worden tien beheertypen onderscheiden, waaronder wegbermen, watergangen inclusief oevers en bomen en beplantingen. De waarnemingenformulieren bevatten de overige en streng beschermde soorten welke zijn ingedeeld naar hun voorkomen in deze beheertypen. De toepassing van de gedragscode met betrekking tot geldigheid, naleving, handhaving en registratie en onvoorziene omstandigheden is afgekaderd. Zo heeft de gedragscode bijvoorbeeld alleen betrekking op vrijstellingen van artikel 75 van de Flora- en faunawet en vallen verplichtingen voortkomend uit gebiedsbeschermingswetgeving als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in beginsel buiten de gedragscode. De gedragscode geldt overigens alleen als deze ook daadwerkelijk per uit te voeren werkzaamheid wordt nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatie. Bovendien dient de gebruiker aan te kunnen tonen dat hij handelt conform de goedgekeurde gedragscode; verslaglegging is zodoende een vereiste. Tot slot gelden er uitzonderingen indien sprake is van onvoorziene omstandigheden: bijvoorbeeld als tijdens het werk, ondanks goede inventarisatie, alsnog beschermde soorten worden aangetroffen of in geval van calamiteiten. De gedragscode beschrijft de wijze waarop bij deze werkzaamheden wordt omgegaan met de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten: de gedragsregels. Er gelden algemene gedragsregels voor de voorbereiding (gedegen inventarisatie van aanwezige flora 7

en fauna en registratie en verslaglegging volgens waarnemingenformulier) en de uitvoering van de werkzaamheden (te sparen flora- en faunaelementen). De gedragsregels per werkzaamheid geven aan wanneer die werkzaamheid uitgevoerd mag worden en wat gedaan kan worden om de schade aan beschermde soorten tot een minimum te beperken. Tot slot zijn in een apart document de formulieren ter registratie en een werkzaamhedenkalender opgenomen. De werkzaamhedenkalender biedt inzicht in perioden waarin werkzaamheden het beste uitgevoerd kunnen worden en wanneer ze niet uitgevoerd mogen worden. Het werken met deze gedragscode zorgt voor een praktische uitvoerbaarheid van werkzaamheden waarbij risico op schade aan beschermde soorten wordt voorkomen of beperkt. 8

Inhoud Colofon 4 Voorwoord 5 Samenvatting 7 1 Inleiding 11 1.1 Kader 11 1.2 Indeling beschermde soorten uit Vrijstellingsbesluit 12 1.3 Doel van de gedragscode 14 1.4 Leeswijzer 15 2 Werkzaamheden 17 2.1 Drie categorieën werkzaamheden 17 2.2 Bestendig beheer en onderhoud 17 2.3 Bestendig gebruik 18 2.4 Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen 19 3 Toepassing gedragscode 21 3.1 Geldigheid gedragscode 21 3.2 Naleving gedragscode 22 3.3 Handhaving en registratie 22 3.4 Onvoorziene omstandigheden 23 4 Gedragsregels 25 4.1 Algemene gedragsregels 25 4.1.1 Voorbereiding van werkzaamheden 25 4.1.2 Algemene gedragsregels bij uitvoering 27 4.2 Gedragsregels bij bestendig beheer en onderhoud 28 4.2.1 Maaien en klepelen van bermen 28 4.2.2 Bermverlaging 30 4.2.3 Schonen vaarwegen, watergangen en -partijen 31 4.2.4 Baggeren van waterbodems en herprofilering oevers 32 4.2.5 Snoeien en dunnen van bomen en beplantingen 34 4.2.6 Onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen 35 4.2.7 Onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair 36 4.3 Gedragsregels bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen 37 4.3.1 Voorbereiding van nieuwe werken 37 4.3.2 Vellen en rooien van bomen en beplantingen 38 4.3.3 Graafwerkzaamheden 39 4.3.4 Afdammen, dempen en graven van wateren 40 4.3.5 Sloop van bouw- en kunstwerken 41 4.3.6 Bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen 42 9

Bijlage 1 Tabellen Vrijstellingsbesluit 45 Bijlage 2 Achtergronden Flora- en faunawet en gedragscode 49 Bijlage 3 Toetsing ontheffingsaanvraag 51 Bijlage 4 Definities 53 Losse bijlage: Waarnemingenformulier behorende bij de Gedragscode Provinciale Infrastructuur (d.d. 22 februari 2006) 10

1 Inleiding 1.1 KADER Wijzigingen in de Flora- en faunawet De bescherming van planten- en diersoorten is het terrein van de Flora- en faunawet (zie bijlage 2 achtergronden Flora- en faunawet en gedragscode). Iedereen die aan het werk gaat in het stedelijk en het landelijk gebied krijgt te maken met de Flora- en faunawet. In de praktijk blijken de regels nogal eens te leiden tot administratieve lasten. Bijvoorbeeld doordat voor terugkerende werkzaamheden steeds opnieuw een ontheffing* (zie bijlage 4: Definities ) van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. Op 23 februari 2005 is de zogenaamde AMvB art. 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. Met dit besluit is geregeld dat niet voor alle werkzaamheden een ontheffing hoeft te worden aangevraagd (zie bijlage 3 toetsing ontheffingsaanvraag). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geeft geen overzicht van toegestane werkzaamheden, wel wordt aan een ieder de ruimte geboden om met oplossingen te komen die passen bij de situatie. Daarom is in de eerdergenoemde AMvB een nieuw instrument voor de bescherming van soorten geïntroduceerd: de gedragscode. Met de aangepaste regelgeving is niet langer altijd een ontheffing verplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden die schade toebrengen aan beschermde soorten. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt in veel gevallen een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen*: een algehele vrijstelling voor algemeen beschermde soorten; een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode voor overige beschermde soorten. Daarnaast kan met deze gedragscode in het geval van beheer en onderhoud in sommige gevallen ook een vrijstelling worden verkregen voor streng beschermde soorten. Waarde van bermen voor flora en fauna Wegbermen en vaarwegen met hun oevers vormen een belangrijk leefgebied voor planten en dieren. Ze dienen niet alleen als leefgebied, maar ook als verbindingszone tussen verschillende geschikte leefgebieden. De waarde van de bermen voor soorten is afhankelijk van de locatie, waarbij ook het achterliggende landschap erg belangrijk is. Met name broedvogels zijn erg kritisch ten aanzien van de bermen. De soorten die het meeste gebruik maken van de bermen zijn de kleinere dieren (insecten en kleine zoogdieren) en planten. Over het algemeen treedt veel verstoring op van planten en dieren in de berm: afgezien van het reguliere gebruik van de (vaar)weg (o.a. licht, geluid en luchtverplaatsing) treedt ook verstoring op door bijvoorbeeld reconstructies, bermverlaging ten behoeve van waterafvoer, gladheidbestrijding, maaien en leggen van kabels en leidingen. Het ecologische belang van de bermen van provinciale (vaar)wegen wordt door de beheerders vaak goed onderkend en er wordt rekening mee gehouden, onder andere door het afstemmen van de maaiperiode en het materieel op de betreffende soorten. Echter de verkeersveiligheid is de belangrijkste functie van de bermen langs de provinciale wegen. Dit heeft soms consequenties ten aanzien van het beheer en dus effect op de soorten. 11

Gedragscode Provinciale Infrastructuur Deze gedragscode geeft invulling aan het begrip zorgvuldig handelen * (artikel 16 b/c Floraen faunawet). Indien de regels voor planning en uitvoering uit deze gedragscode worden nageleefd, worden de negatieve effecten van de werkzaamheden voor de beschermde soorten beperkt. De gedragscode Provinciale Infrastructuur is opgesteld door het Interprovinciaal Overleg (IPO). Bij het opstellen van de gedragscode provinciale infrastructuur zijn de Nederlandse soortenbeschermingsorganisaties geïnformeerd. De gedragscode Provinciale Infrastructuur spitst zich toe op werkzaamheden uitgevoerd door of in opdracht van alle provincies in Nederland en legt de nadruk op soorten waarvan de duurzame instandhouding van de populatie beïnvloed kan worden door de uitvoering van deze werkzaamheden. Het betreft vooral werkzaamheden in het kader van wegbermenbeheer en waterbeheer. De gedragscode Provinciale Infrastructuur treedt in werking op de datum van goedkeuring door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en is dan 5 jaar geldig. Voorafgaand aan het verstrijken van deze termijn zal worden getoetst of het aanpassen van de gedragscode nodig is, bijvoorbeeld naar aanleiding van opgedane ervaringen met het werken volgens de gedragscode. Door aan het einde van de geldigheidsperiode van de gedragscode de opmerkingen en ervaringen per provincie te verzamelen en te beoordelen kunnen de verbeteringen en aanpassingen worden doorgevoerd. Daarna moet de gedragscode opnieuw ter goedkeuring worden aangeboden bij de Minister van LNV. De goedkeuring van de Minister van LNV geldt voor de gedragscode zoals die wordt ingediend. Andere dan de genoemde gedragsregels om schade aan overige en streng beschermde soorten te voorkomen vallen in principe niet onder de reikwijdte van de goedkeuring. Dat geldt vooral voor aanpassingen die een vermindering van de bescherming van soorten tot gevolg hebben. Tussentijdse aanpassing van de gedragscode kan enkel op redelijk verzoek van de ondertekenende partijen of vanwege ontwikkelingen in de praktijk die aanpassing noodzakelijk maken. Aanpassingen die de verstoring van en schade aan beschermde soorten verminderen vallen wel onder de goedkeuring. Aanpassingen moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de AMvB. Dit houdt onder andere in dat aanpassingen worden opgesteld door ecologische deskundigen met kennis van de betreffende soort of soortengroep. 1.2 INDELING BESCHERMDE SOORTEN UIT VRIJSTELLINGSBESLUIT Het Besluit van 10 september 2004, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen, ook wel Vrijstellingsbesluit of AMvB art. 75 genoemd, onderscheidt drie categorieën beschermde soorten: Tabel 1 Algemeen beschermde soorten: algemene vrijstelling van ontheffingsplicht Het betreft een aantal algemeen voorkomende planten- en diersoorten, waarvoor in beginsel een vrijstelling van de ontheffingsplicht geldt indien men voldoende algemene voorzorgsmaatregelen neemt. Deze soorten vallen buiten het bereik van deze gedragscode. 12

Tabel 2 Overige beschermde soorten: vrijstelling met gedragscode of ontheffing Het betreft een aantal minder algemene, veelal zeldzame en/of bedreigde soorten (zie bijlage 1 van deze gedragscode) waarvoor altijd een ontheffing vereist is voor schadelijke ingrepen, tenzij men werkt met behulp van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Er geldt alleen een vrijstelling als sprake is van werkzaamheden zoals beschreven in deze gedragscode (bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik, ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen). Er moeten voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen ten behoeve van de instandhouding van deze soorten. Tabel 3 Streng beschermde soorten: vrijstelling met gedragscode of ontheffing Het betreft zeldzame en veelal bedreigde soorten (zie bijlage 1 van deze gedragscode), welke zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB. Voor ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen geldt dat wanneer de streng beschermde soorten schade ondervinden van de werkzaamheden, altijd een ontheffing aangevraagd moet worden, er geldt dan geen vrijstelling met gedragscode. Deze gedragscode geldt voor streng beschermde soorten wettelijk alleen voor werkzaamheden die kunnen worden aangeduid als bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. De gedragscode is voor streng beschermde soorten derhalve niet van toepassing op werkzaamheden die vallen onder het begrip ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen. Vogels De inheemse vogelsoorten van Nederland zijn niet in de tabellen opgenomen. Alle vogels in Nederland zijn in de Flora- en faunawet opgenomen als overige beschermde soort. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord of vernietigd, zijn verboden. Voor werkzaamheden die zijn opgenomen in deze gedragscode geldt een vrijstelling wanneer wordt gehandeld volgens deze gedragscode. Voor alle andere werkzaamheden moet een ontheffing aangevraagd worden. Voor vogels geldt overigens dat vooral bij uitvoering van werkzaamheden in het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Ongeacht de beschermingsstatus van de soort geldt altijd de algemene zorgplicht*. Categorie algemene verbodsbepalingen algemene beschermde soorten (tabel 1 AMvB) overige beschermde soorten (tabel 2 AMvB + alle inheemse vogels) streng beschermde soorten (bijlage IV van de Habitatrichtlijn + tabel 3 AMvB) Bestendig beheer en onderhoud Art. 8 t/m 12 Bestendig gebruik Art. 8, 9, 11 en 12 Art. 10 (opzettelijke verstoring) Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen Art 8 t/m 12 Algehele vrijstelling van de ontheffingsplicht. Vrijstelling van de ontheffingsplicht, mits men in het bezit is en werkt met een goedgekeurde gedragscode. Ontheffingsplicht (= ontheffing aanvragen). vrijstellingsmogelijkheden ontheffingsplicht (bron: AMvB 2005) 13

Vrijstelling van verbodsbepaling 10 (opzettelijk verontrusten) voor streng beschermde soorten (tabel 3 uit bijlage 1) is voor bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen wettelijk gezien niet mogelijk. Het opzettelijk verontrusten van soorten ten behoeve van bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen is dus niet toegestaan. Om ervoor te zorgen dat bij werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud geen dieren worden gedood kan het opzettelijk verontrusten als schadebeperkende maatregel worden ingezet. Het mag echter geen vrijblijvendheid worden en alleen worden ingezet als uiterst middel en in bepaalde periodes (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen van vogels). 1.3 DOEL VAN DE GEDRAGSCODE Vrijstellingen Doel van deze gedragscode is om provinciale beheerders gelegenheid te bieden gebruik te maken van de vrijstellingsmogelijkheid die de Flora- en faunawet biedt voor de overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten. Het werken volgens de gedragscode beperkt de administratieve last rond het aanvragen van ontheffingen, de uitvoeringstijd en kosten van de nodige werkzaamheden. Met deze gedragscode is zodoende gezocht naar een manier om de werkzaamheden van de provinciale beheerders zodanig te plannen en uit te voeren dat voldaan wordt aan de eisen die de Flora- en faunawet hieraan stelt. De gedragscode maakt duidelijk hoe aan de voorwaarden van de vrijstelling zal worden voldaan en welke maatregelen worden genomen. Het beschrijft een werkwijze waarmee overtredingen van de verbodsbepalingen kunnen worden vermeden. Intenties intern en extern Voor het Interprovinciaal Overleg is het van belang dat de Flora- en faunawet en de gevolgen ervan een vastgestelde status en een draagvlak in alle lagen van de organisatie krijgen. Bovendien is het van belang dat het IPO, naar derden toe (andere overheden, terreinbeherende instanties, belangengroeperingen, particulieren) haar intenties en doelstellingen duidelijk vastlegt en maatschappelijk verantwoordt. Basis voor de praktijk Zowel beleidsmatig als operationeel bestaat binnen het IPO een groot besef van het belang van bescherming van flora en fauna. Voor de gedragscode Provinciale Infrastructuur is daarom bewust gekozen voor de praktische uitvoerbaarheid. De praktische uitvoerbaarheid van deze gedragscode uit zich in de haalbaarheid, efficiëntie en de duurzaamheid van de voorgeschreven gedragsregels. Uiteindelijk dient deze gedragscode ervoor te zorgen dat de uitvoerders in het veld, door middel van een praktische en tevens natuurvriendelijke aanpak, aan de slag kunnen. In de toekomst zal hierdoor een evenwicht ontstaan tussen soortenbescherming en praktische uitvoering. 14

1.4 LEESWIJZER De gedragscode omvat een beschrijving van de wijze waarop bij verschillende werkzaamheden wordt omgegaan met de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Omdat de werkzaamheden van de verschillende provincies zeer divers zijn en op velerlei locaties en biotopen plaatsvinden, is de gedragscode opgebouwd vanuit de beheertypen die binnen de provincie worden beheerd en de manier waarop dit beheer plaatsvindt. Dit staat omschreven in hoofdstuk 2: Werkzaamheden. Aan het verkrijgen van vrijstellingen met deze gedragscodes zijn voorwaarden verbonden, welke zijn opgenomen in hoofdstuk 3: Toepassing gedragscode. Hierin is tevens opgenomen wanneer de gedragscode geen vrijstelling biedt. De gedragsregels welke bepalend zijn bij de uitvoering van de werkzaamheden zijn opgenomen in hoofdstuk 4: Gedragsregels. Hierbij is per werkzaamheid aangegeven wanneer die werkzaamheid uitgevoerd mag worden en wat gedaan kan worden om de schade aan beschermde soorten tot een minimum te beperken. Bijlage 4: Definities geeft de definitie van woorden die in de tekst zijn aangeduid met een *. 15

16

2 Werkzaamheden 2.1 DRIE CATEGORIEËN WERKZAAMHEDEN Het Vrijstellingsbesluit bevat vrijstellingen voor de volgende drie categorieën van werkzaamheden: Bestendig beheer en onderhoud Bestendig gebruik Ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen Voor werkzaamheden die niet binnen één van de bovenstaande categorieën vallen, moet ontheffing aangevraagd worden, tenzij men in staat is om het werk uit te voeren zonder dat schadelijke effecten optreden voor overige (tabel 2) of streng (tabel 3) beschermde soorten (zie bijlage 1) op de bewuste locatie. beheertypen Bij werkzaamheden aan de provinciale infrastructuur worden de volgende beheertypen onderscheiden: wegen en verhardingen wegbermen (bebakeningsstroken, (uit)zichthoeken, overhoeken, onderhoudspaden, dijken, recreatiegras, ruigte, zoomvegetatie, ecologische berm, schraalgrasland, heischrale vegetaties) watergangen inclusief oevers (greppel/droge sloot, sloot, zaksloot, natuurvriendelijke oevers, plas- drasberm, rietland, moeras) waterpartijen inclusief oevers (poelen, vennen, meren) vaarwegen inclusief oevers (kanalen) bomen en beplantingen (struikenrij, struweel, singel, mantel, bos, bosplantsoen, spontane opslag, hakhout, solitaire boom, boomgroep, boomweide, bomenrij, laan, knotbomen, haag) bouw- en kunstwerken (gebouwen, muurvegetaties, kunstwerken, artistieke kunstwerken, viaducten, duikers, oeverconstructies, rotondes, riool) (vaar)wegmeubilair (bebording, reflectorpaaltjes, hectometerpaaltjes, bermplanken, verlichting, geleiderails, geluidswerende voorzieningen) De beheertypen ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen en recreatieve voorzieningen/verzorgingsplaatsen bestaan feitelijk uit een verzameling van bovenstaande beheertypen. 2.2 BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD Bij bestendig beheer en onderhoud is het cruciaal dat de werkzaamheden bestaan uit de voortzetting van een praktijk die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgeoefend en hebben kennelijk niet verhinderd - of er zelfs aan bijgedragen - dat zich beschermde soorten in het gebied hebben 17

gevestigd. Vaak is er een beheers- of onderhoudsplan voor de langere termijn. Voorbeelden zijn het maaien om vegetaties in stand te houden, het maaien van bermen voor verkeersveiligheid en het beheer van waterlopen. Het element bestendigheid is in dit kader cruciaal. Zodra er grote veranderingen worden doorgevoerd, zoals toepassing van nieuwe technieken of ingrijpende grootschalige maatregelen, is er geen sprake meer van bestendig beheer of onderhoud. Binnen de gedragscode Provinciale Infrastructuur betreft het de volgende werkzaamheden: Maaien en klepelen van bermen ( 4.2.1) Bermverlaging ( 4.2.2) Schonen vaarwegen, watergangen en -partijen ( 4.2.3) Baggeren van waterbodems en herprofilering oevers ( 4.2.4) Snoeien en dunnen van bomen en beplantingen ( 4.2.5) Onderhoud ecologische verbindingszones en faunavoorzieningen ( 4.2.6) Onderhoud wegen en verhardingen, bouw- en kunstwerken en (vaar)wegmeubilair ( 4.2.7) 2.3 BESTENDIG GEBRUIK Bestendig gebruik omvat jarenlange activiteiten die samenhangen met de functies van een gebied en die daarin zijn ingepast. Hiervoor geldt dat de activiteiten al langer op deze manier plaatsvinden en kennelijk niet hebben verhinderd dat zich beschermde soorten hebben gevestigd. Zodra veranderingen worden aangebracht in frequentie, omvang of intensiteit, en dus duidelijk wordt afgeweken van de gebruikelijke gang van zaken, is niet langer sprake van bestendig gebruik. Voor de provincies is de verkeersfunctie en het waarborgen van de veiligheid van en op de (vaar)wegen, wegbermen en oevers voor de (vaar)weggebruikers een primaire doelstelling en dit kan bij bestaande (vaar)wegen dus worden aangemerkt als bestendig gebruik. De wegberm als vluchtzone voor gestrande voertuigen is een vorm van bestendig gebruik. In het kader van de verkeersveiligheid moeten bermen (en dan specifiek de eerste meters) altijd goed begaanbaar zijn voor voertuigen, zodat deze in geval van nood of bij problemen met het voertuig, in veiligheid kunnen worden gesteld. Dit brengt met zich mee dat, naast de capaciteit om het water van het wegdek af te voeren, ook de stabiliteit van de berm voldoende moet zijn. Ook parkeer- en verzorgingsplaatsen zijn locaties die zijn ingericht voor bestendig gebruik. De provincie heeft daarbij een inrichting voor ogen die verkeersveiligheid (parkeergelegenheid) voorop stelt. Het gebruik van vaarwegen voor scheep- en pleziervaart is tevens een vorm van bestendig gebruik. De provincie heeft daarbij een inrichting voor ogen die een vlotte en veilige scheepvaart garandeert. Het Vrijstellingsbesluit biedt de mogelijkheid om middels de gedragscode voor activiteiten in het kader van bestendig gebruik een vrijstelling te krijgen. De provincie verricht geen 18

activiteiten in de rol van gebruiker van terreinen, maar heeft wel terreinen die worden gebruikt voor bestendig gebruik. Omdat provincies (nagenoeg) geen activiteiten verrichten in de rol van gebruiker van terreinen is deze categorie niet nader uitgewerkt in de gedragscode. 2.4 RUIMTELIJKE ONTWIKKELINGEN EN INRICHTINGEN Dit is een breed scala van werkzaamheden zoals reconstructies en de aanleg van (vaar)wegen, ecologische verbindingszones en natuurvriendelijke oevers. Het betreft werkzaamheden die over het algemeen ingrijpende, functionele of ruimtelijke veranderingen met zich mee brengen voor een gebied. Hoe groter het betreffende gebied of hoe ingrijpender de werkzaamheden, hoe groter de kans op schade aan overige (tabel 2) en streng (tabel 3) beschermde soorten en de noodzaak een ontheffing aan te vragen. Indien een ontheffing nodig is zal het werken volgens de gedragscode de negatieve effecten verminderen en de kans op het verkrijgen van een ontheffing vergroten. Binnen de gedragscode Provinciale Infrastructuur betreft het de volgende werkzaamheden: Voorbereiding van nieuwe werken ( 4.3.1) Vellen en rooien van bomen en beplantingen ( 4.3.2) Graafwerkzaamheden ( 4.3.3) Afdammen, dempen en graven van wateren ( 4.3.4) Sloop van bouw- en kunstwerken ( 4.3.5) Bouwwerkzaamheden en aanleggen wegen en verhardingen ( 4.3.6) 19

20

3 Toepassing gedragscode 3.1 GELDIGHEID GEDRAGSCODE De vrijstelling geldt pas wanneer de gedragscode is getoetst en goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De gedragscode geldt niet als vrijstelling voor werkzaamheden die benutting of economisch gewin van flora en/of fauna tot doel hebben. Over het algemeen zullen deze niet door de provincie worden uitgevoerd. De gedragscode geldt evenmin als een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van het beheer en onderhoud door landbouw of bosbouw; voor deze categorie gelden gedeeltelijk andere regels. De verplichtingen die gebiedsbeschermingswetgeving en -beleid stellen, zoals de ruimtelijke veiligstelling en de milieubescherming van de ecologische hoofdstructuur, de beschermde natuurmonumenten en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, alsmede de Kaderrichtlijn Water, vallen buiten deze gedragscode. Echter, door te handelen volgens deze gedragscode wordt zoveel mogelijk voorkomen dat aan de voor deze natuurgebieden belangrijke natuurwaarden schade wordt toegebracht. De gedragscode geldt uiteraard niet als vrijstelling voor situaties waarin de Flora- en faunawet niet in een vrijstelling voorziet. Het Vrijstellingsbesluit heeft onder andere geen betrekking op het handelen dat voortvloeit uit zelfstandige (wettelijke) procedures, zoals het operationeel peilbeheer en functietoekenning of -wijziging. De gedragscode heeft overigens alleen betrekking op vrijstellingen van artikel 75 van de Flora- en faunawet en geldt bijvoorbeeld niet voor plaag- en ongediertebestrijding dat onder artikel 68 (beheer) van de Flora- en faunawet valt. Ook artikel 13 het bemachtigen en elders uitzetten (verplaatsen) van soorten is niet opgenomen in deze gedragscode. In de gedragsregels is wel op verschillende plaatsen melding gemaakt van het wegvangen en uitzetten van soorten, maar dan gaat het om het uitzetten van soorten in leefgebieden die direct grenzen aan het leefgebied waar de soort is weggevangen en dat het wegvangen en uitzetten onder begeleiding van een ecologisch deskundige is uitgevoerd. Wanneer soorten dus in een nieuw leefgebied worden uitgezet dat ze anders niet op eigen kracht hadden kunnen bereiken, is een vrijstelling middels deze gedragscode niet van toepassing. Er moet dan een ontheffing worden aangevraagd van artikel 13 van de Flora- en faunawet. Het vangen van soorten voor onderzoek en monitoring valt ook buiten deze gedragscode. Wanneer bij onderzoek en monitoring soorten worden gevangen, moet hiervoor voorafgaand aan de werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd. Het vangen in het kader van onderzoek en monitoring mag uitsluitend gebeuren door bevoegde personen (gemachtigd met ontheffing). Soms is het mogelijk een ontheffing voor langere duur te krijgen, bijvoorbeeld voor een heel jaar. Bij het vangen wordt gewerkt volgens het DECprotocol* uit de Wet op het Dierenwelzijn, waarin is vastgelegd aan welke eisen 21

inventarisaties en vangsten moeten voldoen en welke middelen (bijvoorbeeld vallen) daartoe wel en niet mogen worden gebruikt. De inventarisaties beantwoorden te zijner tijd aan de eisen van het nog te publiceren protocol van het Ministerie van LNV voor monitoring en gegevensverzameling. 3.2 NALEVING GEDRAGSCODE Het werken op basis van de gedragscode is niet verplicht. Echter wanneer door omstandigheden niet volgens de gedragscode wordt of kan worden gewerkt moet een ontheffing worden aangevraagd voor het overtreden van de betreffende verboden. De vrijstelling geldt pas wanneer de gedragscode ook daadwerkelijk per uit te voeren werkzaamheid wordt nageleefd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatie: verschillende maatregelen apart hebben wellicht geen effect, maar die maatregelen samen, bijvoorbeeld in tijd of ruimte, hebben misschien wel degelijk effect. Een vereiste voor de vrijstelling is de verslaglegging welke is omschreven in 4.1.1. Aangetoond dient te worden dat volgens de gedragscode wordt en is gewerkt. De boetes voor het overtreden van de Flora- en faunawet variëren van het stilleggen van de werkzaamheden tot het opleggen van een geldelijke boete. Daarnaast heeft de Minister van LNV de bevoegdheid tot bestuurlijk handhaven. Meer hierover is terug te vinden in het Handhavingsdocument Flora- en faunawet van het Openbaar Ministerie (2002). De beheerder* zorgt op basis van gedelegeerde verantwoordelijkheid voor het naleven van de gedragscode door uitvoerenden* die in opdracht van de beheerder handelen (loonwerkers, aannemers, onderzoekers e.d.). Hiertoe worden door de betrokken partijen afspraken vastgelegd. Deze afspraken hebben betrekking op de planning van de werkzaamheden en de instructie van het door de uitvoerende in te zetten personeel en onderaannemers. De beheerder controleert de naleving hiervan. De uitvoerende heeft hierin zeer zeker ook een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast kunnen deze zaken ook in het contract opgenomen worden als contracteis. Bij opdracht aan derden is de beheerder eindverantwoordelijke. 3.3 HANDHAVING EN REGISTRATIE Over de handhaving van de Flora- en faunawet in het algemeen en over de rol van de gedragscode stelt de Toelichting op het Vrijstellingsbesluit: De gebruiker dient ten genoegen van de handhaver aan te tonen dat hij handelt conform de goedgekeurde gedragscode. De bewijslast ligt derhalve bij de gebruiker van de vrijstellingen. De gebruiker van de vrijstellingen is vrij om te bepalen hoe hij dit aantoont. Voorts kan het vastleggen van gegevens in bepaalde fasen van de werkprocessen bijdragen aan het voldoen aan de bewijslast, bijvoorbeeld gegevens over de beschermde dieren en planten die zijn aangetroffen bij de inventarisaties. De gegevens over de aanwezigheid van beschermde soorten én over de werkwijze dienen goed gedocumenteerd te worden. Hiertoe is in de losse bijlage bij deze gedragscode een 22

waarnemingenformulier opgenomen, zodat waarnemingen in het veld en daaruit voortvloeiende maatregelen kunnen worden geregistreerd. Het waarnemingenformulier is een minimale basis voor de formulieren die per provincie opgesteld kunnen worden. Elke provincie zal eigen waarnemingenformulieren ontwikkelen vanuit deze basis. 3.4 ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN Indien ondanks een goede inventarisatie alsnog beschermde soorten worden aangetroffen tijdens het werk is sprake van onvoorziene omstandigheden. Ook calamiteiten en andere onvoorziene zaken vallen hieronder. In geval van onvoorziene omstandigheden, dus wanneer tijdens de werkzaamheden (onverwacht) een overige of streng beschermde soort wordt aangetroffen, heeft dit mogelijk consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Er wordt dan direct bekeken wat gedaan kan worden om schade aan deze soorten te voorkomen. Geprobeerd zal worden de desbetreffende planten en dieren zonder schade te verplaatsen dan wel door fasering van werkzaamheden of door middel van planwijziging te sparen. Fasering kan door middel van het overslaan van bepaalde locaties of spreiding van de werkzaamheden in de tijd. Indien dit in redelijkheid niet mogelijk is, wordt zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de Dienst Regelingen (telefoonnummer 0800-2233322) om te komen tot een voor de overige en streng beschermde soorten passende werkwijze. Uitgangspunt is dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld inzake veiligheid, voorrang heeft en dat de werkzaamheden geen vertraging oplopen. calamiteiten Er is sprake van een calamiteit wanneer het gaat om: levensbedreigende situaties: bijvoorbeeld door overstromingen, brandgevaar of epidemieën. situaties waarbij ongevallen kunnen ontstaan: bomen en takhout welke elk moment kunnen vallen, bomen en takhout op de rijbaan, stagnerend water op de rijbaan of stagnerend water in watergangen langs de rijbaan waardoor water onvoldoende afgevoerd kan worden. Acties die hieruit voort komen zijn bijvoorbeeld het ophogen van dijken, het kappen van acuut gevaarlijke bomen, het ruimen van stormhout op wegen, het afvoeren van stagnerend water op de rijbaan en het verwijderen overtollige (water)plantengroei. 23

24

4 Gedragsregels Deze gedragscode omschrijft op welke wijze werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden om voldoende zorgvuldigheid in de omgang met beschermde flora en fauna te garanderen en onnodige overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te beperken. Hiervoor gelden algemene gedragsregels voor de wijze van uitvoering en gedragsregels die betrekking hebben op specifieke werkzaamheden. De algemene gedragsregels dienen te worden gehanteerd bij alle werkzaamheden waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling vanuit deze gedragscode. De overige gedragsregels zijn enkel van toepassing bij uitvoering van de specifieke maatregelen waarbij deze staan vermeld. De specifieke gedragsregels zijn dus een aanvulling op de algemene gedragsregels. De algemene gedragsregels hebben betrekking op de voorbereiding van de werkzaamheden, op registratie en verslaglegging van de werkzaamheden en bevindingen ( 4.1.1) en op algemene gedragsregels bij uitvoering ( 4.1.2). De gedragsregels die van toepassing zijn op specifieke werkzaamheden zijn verdeeld in werkzaamheden die behoren tot bestendig beheer en onderhoud ( 4.2) en tot ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen ( 4.3). 4.1 ALGEMENE GEDRAGSREGELS 4.1.1 VOORBEREIDING VAN WERKZAAMHEDEN BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD gebiedsdekkend overzicht overig en streng beschermde soorten en waardevolle locaties gebiedsdekkende inventarisatie overig en streng beschermde soorten (ecoscan) minimaal eens per 5 jaar veldbezoek (controle waardevolle locaties) registratie op waarnemingenformulier afspraken maken beheerder/uitvoerder (planning en uitvoering afstemmen op beschermde soorten en flora- en faunaelementen) afspraken vastleggen op waarnemingenformulier uitvoerder instrueert personeel RUIMTELIJKE ONTWIKKELINGEN EN INRICHTINGEN inventarisatie plangebied (ecoscan) max. 2 jaar voor uitvoering Flora- en faunawet rapportage plangebied inventarisatiegegevens en waardevolle locaties meenemen in planvorming Bij alle werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden moet worden geregistreerd waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn en welke maatregelen worden genomen om schade aan deze soorten te voorkomen. Voorafgaand aan alle werkzaamheden die uitgevoerd gaan worden, moeten een aantal stappen worden doorlopen. Tijdens of voor de aanvang van de planvorming en vóór de uitvoering van de maatregelen ten behoeve van bestendig beheer en onderhoud ( 4.2) en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen ( 4.3) moet een gedegen inventarisatie plaatsvinden van de aanwezige overige en streng beschermde soorten, die bij het uitvoeren van de werkzaamheden moeten worden ontzien of beschermd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen. Inventarisatie ten behoeve van bestendig beheer en onderhoud Inventarisatie vindt periodiek plaats, minimaal eens in de 5 jaar. De inventarisatie bestaat uit een ecoscan, welke bestaat uit een bureauonderzoek waaruit mogelijk aanwezige soorten naar voren komen en een veldbezoek waarin het voorkomen van deze soorten wordt getoetst. Deze inventarisaties beheerder controleert naleving afspraken waarnemingenformulier 25

worden uitgevoerd door ecologisch deskundigen en worden gedocumenteerd. Dit leidt tot gebiedsdekkende gegevens. Tot het moment dat de inventarisaties zijn uitgevoerd en de gegevens dus voorhanden zijn moet in ieder geval zorgvuldig worden gehandeld en gedaan worden wat in redelijkheid gevergd kan worden. De beheerder, of hoger geplaatste uitvoerenden kennen het gebied en zijn op de hoogte van de soorten die er mogelijk voorkomen, bijvoorbeeld op basis van de gebiedsdekkende gegevens. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt het waarnemingenformulier (losse bijlage) ingevuld met de bekende gegevens. Het waarnemingenformulier is het registratiedocument en het document waarin is opgenomen hoe rekening wordt gehouden met aanwezige overige en streng beschermde soorten. Maximaal één week voor aanvang van de werkzaamheden vindt een veldbezoek plaats door de beheerder of uitvoerende die het voorkomen van overige en streng beschermde soorten controleert en registreert aan de hand van het waarnemingenformulier. Hierbij worden alleen die locaties nagelopen die op basis van eerdere inventarisaties als waardevol (dit wil zeggen aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten in het verleden) naar voren zijn gekomen. Indien de soorten aanwezig zijn moet hier rekening mee worden gehouden bij het beheer (registratie op het waarnemingenformulier). Inventarisatie ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingen Inventarisatie vindt tijdens de planvorming plaats, maximaal 2 jaar voor aanvang van de werkzaamheden. De inventarisatie bestaat uit een ecoscan, welke bestaat uit een bureauonderzoek waaruit mogelijk aanwezige soorten naar voren komen en een veldbezoek waarin het voorkomen van deze soorten wordt getoetst. Deze inventarisaties worden uitgevoerd door ecologisch deskundigen en worden gedocumenteerd. Deze inventarisaties vormen tevens een aanvulling van de gebiedsdekkende gegevens. Indien de inventarisatie langer dan 2 jaar voor aanvang van de werkzaamheden plaatsvond, dient de inventarisatie herhaald te worden. De gegevens worden meegenomen in de planvorming, dat wil zeggen dat rekening wordt gehouden met het voorkomen van overige en streng beschermde soorten. De inventarisatierapportage is tevens het registratiedocument en het plan waarin is opgenomen hoe hiermee rekening wordt gehouden. Voor aanvang van de werkzaamheden worden de waarnemingenformulieren ingevuld met de bekende gegevens, zodat uitvoerenden kunnen werken volgens een praktische vertaling. Maximaal één week voor aanvang van de werkzaamheden vindt een veldbezoek plaats door de beheerder of uitvoerende die het voorkomen van overige en streng beschermde soorten controleert en registreert aan de hand van het waarnemingenformulier. Hierbij worden alleen die locaties nagelopen die op basis van de eerdere inventarisatie als waardevol (dit wil zeggen aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten in het verleden) naar voren zijn gekomen. Indien de soorten aanwezig zijn moet hier rekening mee worden gehouden bij het beheer (registratie op het waarnemingenformulier). 26

Registratie en verslaglegging De beheerder maakt met de uitvoerende, aanvullend op de gedragsregels uit deze gedragscode, afspraken over de wijze waarop de planning en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op de aanwezigheid van overige en streng beschermde soorten en flora- en faunaelementen die moeten worden gespaard, ontzien en/of beschermd. Deze afspraken worden vastgelegd op het waarnemingenformulier, dat voor aanvang van het werk door of namens de beheerder en de uitvoerende wordt opgemaakt. De uitvoerende zorgt ervoor dat de werkzaamheden conform de in het waarnemingenformulier vastgelegde afspraken, plaatsvinden en dat zijn personeel daarover wordt geïnstrueerd. De beheerder controleert de naleving hiervan. De uitvoerende instrueert zijn personeel en eventuele onderaannemers om naar vermogen alert te zijn op de aanwezigheid van overige en streng beschermde planten- en diersoorten en niet-gemarkeerde elementen, die voor of tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen. En deze te sparen en te ontzien. In het geval van een ruimtelijke ontwikkelingen of inrichtingen dient voor soorten die worden genoemd in tabel 3 (in bijlage 1 van deze gedragscode) in geval van schade aan deze soorten altijd tijdig een ontheffing te worden aangevraagd. De gedragscode geldt hier niet als een vrijstelling. Het werken volgens de gedragsregels vergroot wel de kans op een ontheffing. 4.1.2 ALGEMENE GEDRAGSREGELS BIJ UITVOERING In onderhouds- en beheerplannen geeft de beheerder aan hoe voorkomen zal worden dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de overige en streng beschermde soorten. Inzicht in de kwetsbaarheid tijdens de periodes van voortplanting, (winter)rust en/of migratie vormt de basis voor de planning van werkzaamheden (zie werkzaamhedenkalender bij waarnemingenformulier). Hierbij streeft de beheerder naar een optimalisatie voor meerdere, - soms strijdige - doelen, zowel voor ecologische doelen onderling als ook in samenhang met verkeersveiligheid en waterhuishoudkundige of organisatorische doelstellingen. Te sparen flora- en faunaelementen Bij werkzaamheden worden de volgende elementen gespaard: broedkolonies* en andere vaste nestplaatsen van vogels (o.a. nestholten van ijsvogels en oeverzwaluwen, horsten van roofvogels, holten van spechten) plaatsen waar overige en streng beschermde vissen en amfibieën paaien, eieren afzetten, opgroeien of overwinteren vleermuiskolonies en zomer- en winterverblijfplaatsen in bomen en gebouwen broedhopen van ringslangen mierenhopen van de rode bosmier eekhoornnesten dassenburchten hamsterburchten 27

Als beschadiging van bovenstaande elementen onvermijdelijk is wordt een ontheffing aangevraagd. Zo nodig wordt nader onderzoek verricht om de aanwezigheid van vleermuizen of broedende vogels uit te sluiten. Het uitsteken van beschermde planten, het vangen van beschermde dieren en het elders terugplaatsen of uitzetten gebeurt in alle gevallen onder begeleiding van en op aanwijzing van een ecologisch deskundig persoon met kennis van de betreffende soorten of soortengroepen. Dit is niet bij alle gedragsregels vermeld, maar wel van toepassing. 4.2 GEDRAGSREGELS BIJ BESTENDIG BEHEER EN ONDERHOUD 4.2.1 MAAIEN EN KLEPELEN VAN BERMEN Het maaien van bermen wordt gecombineerd met het afvoeren van het vrijgekomen materiaal (al dan niet in dezelfde werkgang). Bij klepelen blijft het vrijgekomen materiaal achter in de berm. Op locaties waar nu klepelbeheer wordt toegepast kan dit worden voortgezet. Het omschakelen van maaien naar klepelen kan alleen wanneer dit geen gevolgen heeft voor de eventueel aanwezige overige en streng beschermde soorten. Dit zal, voor de omschakeling, worden onderzocht door een deskundig ecoloog. Dit om te voorkomen dat geschikt leefgebied voor overige en streng beschermde soorten verloren gaat. Bermen die momenteel als ecologisch waardevol zijn aangemerkt (ecologische bermen) hebben doorgaans een beheer dat is afgestemd op de soorten die er aanwezig zijn. Dit beheer is zorgvuldig overwogen en voldoet aan de eisen uit deze gedragscode (maaien na zaadzetting, broedseizoen etc). De doelstelling van het maaien en klepelen is het kort houden van de kruidachtige vegetatie ten einde een stevige grasmat te krijgen en om te voorkomen dat opslag van houtachtige gewassen zich kan ontwikkelen. Dit uit het oogpunt van de verkeersveiligheid (overzicht en zo weinig mogelijk obstakels in de berm). De berm fungeert hier namelijk ook als bergingsplaats. Beheertypen wegbermen: watergangen inclusief oevers: vaarwegen inclusief oevers: bebakeningsstroken, (uit)zichthoeken, overhoeken, onderhoudspaden, dijken, recreatiegras, ruigte, zoomvegetatie, ecologische berm, schraalgrasland, heischrale vegetaties greppel/droge sloot, sloot, zaksloot, natuurvriendelijke oevers, plas- drasberm, rietland, moeras kanalen Planning Op plaatsen waar overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn, wordt de uitvoeringsdatum van deze werkzaamheden afgestemd op de instandhouding van deze soorten. Er wordt gehandeld naar de volgende uitgangspunten: 28

Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd na 15 juli en voor 15 maart. In deze periode vindt geen voortplanting van betekenis plaats van vogels, insecten, amfibieën en reptielen en hebben de meeste planten zaad gezet. Op plaatsen waar broedactiviteiten van laatbroedende vogels (zoals kwartelkoning) worden vermoed, wordt het maaien uitgesteld tot na 15 augustus. Maaiwerkzaamheden mogen alleen vanaf 1 juni worden uitgevoerd, wanneer voorafgaand gecontroleerd is en tijdens de werkgang goed wordt gelet op broedende vogels, hun nesten, eieren en jongen en bloeiende, overige en streng beschermde plantensoorten opdat deze tijdens het maaien gespaard worden. Maaiwerkzaamheden mogen alléén tussen 15 maart en 1 juni plaatsvinden wanneer er geen overige en streng beschermde soorten aanwezig zijn. Indien deze wel aanwezig zijn moet een ontheffing worden aangevraagd voor aanvang van de beoogde werkzaamheden. Maaiwerkzaamheden in bebakeningsstroken en (uit)zichthoeken (op vastgestelde locaties met structureel onderhoud) vinden ten behoeve van de verkeersveiligheid gedurende het gehele jaar door plaats, omdat hier geen overige en streng beschermde soorten te verwachten zijn. Gazons, recreatiegras en andere intensief gebruikte kruidachtige vegetaties (op vastgestelde locaties met structureel onderhoud) mogen jaarrond worden gemaaid, omdat hier geen overige en streng beschermde soorten te verwachten zijn. Maatregelen en specifieke locaties In aanvulling op bovenstaande fasering in de tijd, past de beheerder de volgende maatregelen toe: Op de groeiplaats van overige en streng beschermde plantensoorten en waardplanten van beschermde soorten en in ecologische bermen breder dan 5 meter wordt de vegetatie niet of gefaseerd gemaaid. Dit zodat deze plantensoorten zich voldoende kunnen vermeerderen en de functies van het leefgebied van voorkomende beschermde soorten gehandhaafd blijft (bijvoorbeeld voor overwintering van insecten). Dit gebeurt door te maaien na de zaadzetting na 15 juli of door minimaal 25 % van de groeiplaats van deze soort(en) later te maaien of bij toerbeurt over te slaan. Uitzondering hierop zijn plantensoorten die worden aangemerkt als plaagsoorten, zoals distels en brandnetels. Op locaties waar heischrale bermen voorkomen wordt, wanneer uit inventarisaties is gebleken dat hier overige of streng beschermde reptielen aanwezig zijn, gemaaid met wildredders. Wanneer sprake is van de aanwezigheid van vogels, dan worden de vogels, nesten, hun eieren en jongen voor aanvang van de werkzaamheden actief opgespoord en gespaard. Dat betekent dat locaties met nesten niet worden gemaaid en dat bij de maaiwerkzaamheden een afstand van 3 meter wordt aangehouden. Wanneer het nesten van Vogelrichtlijnsoorten of Rode Lijst soorten betreft moet een afstand van 5 meter worden aangehouden. Op locaties waar broedhopen voorkomen waarin zich slangen zouden kunnen bevinden wordt nader geïnventariseerd en bij aanwezigheid van deze soorten worden broedhopen gespaard. 29