PvB Inveiilaiiseiend Veldonderzoek doormiddel van Procfsleiiven 'Bestemmingsplan Veestraat-Linnerblik'. Linne/Heiten; versie: DEF

Vergelijkbare documenten
Programma van Eisen Locatie

0 Archeologische begeleiding (AB) Opsteller Naam, adres, telefoon, datum paraaf Auteur

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

Programma van Eisen Locatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is


PROGRAMMA VAN EISEN. versie 1.0, Projectnr.: LOCATIE. Boekel, De Donk PROJECT De Donk fase 2

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Rotterdamseweg 202 in Delft

Mevr. M. Burger,

Archeologische MonumentenZorg

PROGRAMMA VAN EISEN LOCATIE

Onderstaande documenten / rapporten zijn verwerkt in het Programma van Eisen:

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK Aanleiding en motivering...

Programma van Eisen. Protocol 4001

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Archeologische Begeleiding

IDDS Archeologie Projectnr (Julianastraat) Versie 1.1, Programma van Eisen

4 Archeologisch onderzoek

Roermond, Swalmen schorsdepot

Programma van Eisen. Vanekerbeek Enschede

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Bureauonderzoek Archeologie

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Bijlage 3 De AMZ-procedure

Plangebied tussen Ringweg en August van Dijkstrjitte te Marrum

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING VAN DE SANERING VAN ZINKASSEN HEIJERSTRAAT 26 TE WESTERHOVEN GEMEENTE BERGEIJK

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

CHECKLIST. en Wetenschap aan instellingen die hebben aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

RAAP-PvE 1381 Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Plangebied Volkel West II Gemeente Uden

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Bijlage 5a. De AMZ-cyclus op land

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

KWALITEITSNORM NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE 2005

Monumentenhuis Brabant bv

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Bijlage 11 Archeologisch onderzoek

tb-07-rq 0 Overig T E w,truyen@weert.nl

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Programma van Eisen Locatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

INHOUDSOPGAVE. VUhbs archeologie 3

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

PvE Casteren Kerkeneind, , versie 2.0 PROGRAMMA VAN EISEN. Bladel, Casteren Casteren, Kerkeneind.

Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport /11Z

Heesch - Beellandstraat

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

PROTOCOL OPSTELLEN PROGRAMMA VAN EISEN

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Programma van Eisen. Mevr. drs. S. Moerman Postbus 126

RAAP Archeologisch Adviesbureau

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Archeologie Rosheuvel, Eersel Beoordeling onderzoeken en concept selectiebesluit

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Gemaal Monnickendam. RAAP-PvE 1194 Archeologische begeleiding (protocol opgraven) Gemeente Waterland

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

Programma van Eisen. Kotmanpark Oost, Enschede

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Programma van Eisen. (contactpersoon)

Transect-rapport 608. N348 Raalte-Ommen, Fase 1 en 2. Gemeente Raalte/Ommen (Ov.) Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek (IVO; karterende fase)

Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats 10: een geactualiseerd overzicht. J. Ras

Quickscan Archeologie

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Ede, Roekelse Bos (gem. Ede)

Plan van Aanpak Conform KNA versie 4.0 Kootstertille, Gemeente Achtkarspelen, Provincie Fryslân Archeologische begeleiding hoofdwatergang

Quickscan Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg (gem. Peel en Maas) Quickscan en Advies Archeologie Maasbree-Maasbreeseweg gemeente Peel en Maas

Oude Amersfoortseweg 99 te Hilversum rapport 2022

Nota van wijziging 2_PvE DO Bredyk 32 Leeuwarden pdf

Programma van Eisen Archeologische begeleiding en Proefsleuvenonderzoek, geactualiseerd Locatie Commanderiegebied Ootmarsum

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Kamerstraat te Hechtel (gem. Hechtel- Eksel) Programma van Maatregelen

Transcriptie:

PvB Inveiilaiiseiend Veldonderzoek doormiddel van Procfsleiiven ''. Linne/Heiten; versie: 130403-DEF Programma van Eisen Locatie Veestraat/Schoorweg/Rijksweg N271, Linne/Heiten, Projecfnnam Plflats binnen «rcheologlsch proces IVO - Proefsleuven (IVO-P) 0 IVO-Overig(lVO-0) IVO-P '', Linne/Herten. O O Opgraven (AO) Archeologische Begeleiding (AB) : 0 Archeologische Begeleiding met beperkte verstoring (AB-bv) Opsteller Naam, adres, telefoon, e-mall datum paraaf Auteur (Senior KNA-Archeoloog) De heer J. B. van den Bosch, SOB Research, Postbus 5060,3274 ZK Helnenoord Tel.: 0186-604432/0575-476439 Fa.x.: 0575-476139 E-mail: j.e.vandenbosclk^sobresearch.nl 27-04- 2013 m Opdriichtgever Naam, adres, telefoon, e-mall datum paraaf Kiagten Contactpersoon: de heer S. Rademakers % Postbus 14,6040 AA Roermond Tel.; 088-883366284 Pax.: 088-3366099 E-mail: srfïükrafiten.nl Goedlieuring bevoegde overheid College van Burgemeester en Wethoudei s van de Qeineente Maasgouw ArchAeO (advies en toetsing namens de Gemeente Maasgouw) College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Roerinojid Naam, adi-es, telefoon, c-mail datum paraaf Postbus 7O00,6050 AA Maasbiacht 7 Contact )ersoon; de heeh^roischelen Tel; Fax; 0475-466 l^^t^ / B-inail: i.forscheleiwjjgemeciitemaasgouw.nl 0475 - %i2m/fj A^'/WyU^^ Papelenbui-glaan 9,5654 AP Eindhoven Contactpersoon: de heer F. P. Koitlang Tel,; 040-2519270 Fax: 040-2571860 E-inail; advies{n)arciiaeojii Contactpersoon; de heer Clir. Meys Postbus 900, 6040 AX Roermond Tel: 0475-359420 E-inail; chrismevsf?öroermond.nl O O O Provincie Rijk Overig i

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 Administratieve gegevens onderzoeksgebied 5 HOOFDSTUK 2 Aanleiding en motivering van het onderzoek 5 2.1 Aanleiding en motivering 5 HOOFDSTUK 3 Eerder uitgevoerd onderzoek 7 HOOFDSTUK 4 Archeologische verwachting 7 4.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context 7 4.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) 8 4.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) 8 4.4 Structuren en sporen 8 4.5 Anorganische artefacten 9 4.6 Organische artefacten 9 4.7 Archeozoölogische en archeobotanische resten 9 4.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen 9 4.9 Gaafheid en conservering 9 HOOFDSTUK 5 Doelstelling en vraagstelling 9 5.1 Doelstelling 9 5.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders 10 5.3 Onderzoeksvragen 10 HOOFDSTUK 6 Methoden en technieken 10 6.1 Strategie 10 6.2 Methoden en technieken 12 6.3 Structuren en grondsporen 13 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek 13 6.5 Anorganische artefacten 13 6.6 Organische artefacten 13 6.7 Archeozoölogische en archeobotanische resten 13 6.8 Overige resten 13 6.9 Dateringstechnieken 14 6.10 Beperkingen 14 HOOFDSTUK 7 Uitwerking en conservering 14 7.1 Algemeen 14 7.2 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen 14 7.3 Analyse aardwetenschappelijke gegevens 14 7.4 Anorganische artefacten 14 7.5 Organische artefacten 15 7.6 Archeozoölogische en archeobotanische resten 15 7.7 Beeldrapportage 15 7.8 Selectie materiaal 15 7.9 Conservering materiaal 15 3

HOOFDSTUK 8 Deponering 15 8.1 Eisen betreffende depot 15 8.2 Te leveren product 16 HOOFDSTUK 9 Randvoorwaarden en aanvullende eisen 16 9.1 Personele randvoorwaarden 16 9.2 Overlegmomenten 16 9.3 Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie 17 9.4 Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen 17 HOOFDSTUK 10 Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE 17 10.1 Wijzigingen tijdens het veldwerk 17 10.2 Belangrijke wijzigingen 18 10.3 Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk 18 10.4 Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering 18 Literatuur en bijlagen 18 Literatuur 18 Bijlage 1 (Kaartmateriaal) 18 Bijlage 1 Kaartmateriaal 19 4

HOOFDSTUK 1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ONDERZOEKSGEBIED Projectnaam IVO- estemmingsplan Veestraat-Linnerblik Provincie Gemeente Plaats Limburg Gemeente Maasgouw en Gemeente Roermond Linne/ Herten Toponiem Veestraat/ Grindpad, Schoorweg/ Rijksweg N271. Kaartbladnummer X/ Y coördinaten (Onderzoeksgebied) CMA/AMK-status CMA-nummer Archis-monumentnummer Archis-waarnemingsnummer 58D Zuidwest: Zuidoost: Noordwest: Noordoost: N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. 194.120/ 352.415 194.520/ 352.273 194.577/ 352.662 194.735/ 352.538 -Onderzoekmelding - IVO-Overig Nr. 25.983 en 30.461 (ADC, 2008) - Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig - Onderzoeksmelding IVO-P Nr. 53.216 (SOB Research, 2013) Nr. (in te vullen na artikel 46-melding) Oppervlakte plangebied Circa 11.4 hectare. Oppervlakte onderzoeksgebied Circa 9.8 hectare, waarvan momenteel 8.6 hectare toegankelijk is voor het proefsleuvenonderzoek. NAP hoogte Circa 27.0-28.0 meter +NAP. Huidig grondgebruik Landbouwgrond en voormalig spooremplacement. HOOFDSTUK 2 AANLEIDING EN MOTIVERING VAN HET ONDERZOEK 2.1 Aanleiding en motivering Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het opstellen van het Bestemmingsplan Veestraat-Linnerblik. Dit betreft (delen van) het estemmingsplan Linne; (Gemeente Maasgouw) en het Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand (Gemeente Roermond), die ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling worden samengevoegd. Ter plaatse van het meest zuidelijke deel van het bestemmingsplangebied zullen geen veranderingen plaatsvinden. Dit betreft het bestaande bedrijfsterrein van Hansen Dranken te Linne (Gemeente Maasgouw), met een oppervlakte van circa 1.6 hectare. Dit deel van het bestemmingsplangebied maakt dus ook geen deel uit van het onderzoeksgebied. Ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied, waar momenteel een voormalig spoorwegemplacement is gelegen, zal een uitbreiding van het bedrijfsterrein van Hansen Dranken worden gerealiseerd. Dit deel van het onderzoeksgebied, met een oppervlakte van circa 2.2 hectare, is gelegen binnen het grondgebied van de Gemeente Maasgouw. Ten noorden hiervan zal een nieuwe toegangsweg en een bedrijventerrein worden gerealiseerd. Dit deel van het onderzoeksgebied, met een oppervlakte van circa 7.6 hectare, is gelegen binnen het grondgebied van de Gemeente Roermond. 5

De totale oppervlakte van het bestemmingsplangebied bedraagt circa 11.4 hectare. De totale oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt circa 9.8 hectare, waarvan bij dit onderzoek 8.6 hectare kan worden onderzocht. In een eerder stadium zijn in het kader van de voorgenomen planontwikkelingen twee Archeologische Bureauonderzoeken en twee booronderzoeken (IVO-Overig) uitgevoerd (zie van Lil, 2007, Nijdam, 2008 en Mientjes en van den Bosch, 2013). Bij het in 2008 door het ADC uitgevoerde booronderzoek en met name bij de gelijktijdig uitgevoerde, gedeeltelijke oppervlaktekartering, zijn ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het huidige onderzoeksgebied veel artefacten aangetroffen uit de periode Neolithicum (en mogelijk ouder) t/m de Late Middeleeuwen ( zie Nijdam, 2008 en 4.2). Op basis van het in 2013 door SOB Research uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en booronderzoek ten behoeve van het zuidelijke deel van het huidige onderzoeksgebied (waarbij vanwege de aanwezigheid van verharding en begroeiing geen oppervlaktekartering kon worden uitgevoerd), is geconstateerd dat de bodem hier grotendeels intact is en dat er hier een grote kans bestaat op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de periode Paleolithicum t/m de Late Middeleeuwen (zie Mientjes en van den Bosch, 2013 en 4.2). Naar verwachting zullen in het kader van de planrealisatie ter plaatse van grote delen van het onderzoeksgebied diepgaande bodemverstoringen plaatsvinden. Daarbij zouden mogelijk aanwezige behoudenswaardige archeologische resten verloren kunnen gaan. De concrete inrichtingsplannen zijn nog niet vastgesteld. Door de Gemeente Maasgouw is dan ook besloten dat ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied (het voormalige spoorwegemplacement), met een oppervlakte van circa 2.2 hectare, een karterend/ waarderend proefsleuvenonderzoek (IVO-P) moet worden uitgevoerd, met een dekkingsgraad van circa 8 % van de oppervlakte van het onderzoeksgebied. Een complicerende factor is dat ter plaatse van het oostelijke deel van dit deel van het onderzoeksgebied een bodemvervuiling (te hoge zinkwaarden) is aangetroffen. Dit betreft een zone direct ten noorden van het voormalige spoorwegemplacement, met een omvang van circa 15 x 90 meter (oost - west) en een oppervlakte van circa 0.15 hectare. Hier kunnen vooralsnog geen proefsleuven worden aangelegd. Ter plaatse van het zuidelijke deel van dit deel van het onderzoeksgebied, waar de spoorrails en het onderliggende ballastmateriaal aanwezig zijn, is de habitat van een beschermde hagedissoort aangetroffen. Ook binnen deze zone, met een omvang van circa 30 x 340 meter en een oppervlakte van circa 1.0 hectare, kunnen vooralsnog geen proefsleuven worden aangelegd. Vanwege voornoemde beperkingen kunnen op dit moment ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied slechts binnen zones met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.0 hectare proefsleuven worden aangelegd. Door de Gemeente Roermond was op 9 juni 2008 besloten dat (een deel van) de bij het IVO-Overig aangetroffen zones waar door het ADC bij de gedeeltelijke oppervlaktekartering de grootste vondstconcentraties werden aangetroffen (zie 6.1 en Bijlage 1), ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied (Z1, Z3, Z4, Z10 en Z11, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.0 hectare), nader moesten worden gewaardeerd. De archeologische vindplaats Z2 en de niet gekarteerde delen van het onderzoeksgebied (met een gezamenlijke oppervlakte van circa 6.6 hectare) zijn daarbij vooralsnog vrijgesteld van de verplichting tot de uitvoering van een karterend en/of waarderend archeologisch vervolgonderzoek. Op basis van het overleg in het kader van het opstellen van dit PvE is door de Gemeente Roermond aangegeven dat binnen de laatstgenoemde zones toch nog een aantal proefsleuven moet worden aangelegd, met een dekkingsgraad van circa 2% van de oppervlakte van dit deel van het onderzoeksgebied. Ter plaatse van de zones Z1, Z3, Z4, Z10 en Z11 moet een IVP-P worden uitgevoerd, met een dekkingsgraad van circa 8 % van de oppervlakte van deze zones. Op basis van het proefsleuvenonderzoek moet worden vastgesteld of er binnen de onderzochte delen van het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn en of er nog een aanvullend proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd ter plaatse van het slechts in zeer beperkte mate gekarteerde en nog niet gewaardeerde centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied. 6

HOOFDSTUK 3 EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK Soort onderzoek Uitvoerder Archeologisch Bureauonderzoek ADC Uitvoeringsperiode 2007 Rapportage Vondsten/documentatie Lil, R. van: Zuidelijke stadsrand van Roermond: een bureauonderzoek, ADC-rapport 1083; ADC, Amersfoort: 2007. N.v.t. Soort onderzoek Inventariserend Veldonderzoek door middel van Grondboringen en een oppervlaktekartering Uitvoerder ADC Uitvoeringsperiode 2008 Rapportage Nijdam, L.C.: Roermond Zuidelijke Stadsrand (gem. Roermond). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een oppervlaktekartering en een Booronderzoek, ADCrapport 1410; ADC, Amersfoort: 2008 Vondsten/documentatie De vondsten en de documentatie zijn opgeslagen in het Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Limburg te Maastricht. Soort onderzoek Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van Grondboringen Uitvoerder SOB Research Uitvoeringsperiode 2013 Rapportage Mientjes, A. C. en J. E. van den Bosch: Archeologisch Vondsten/documentatie Linne, Gemeente Maasgouw en Gemeente Roermond; SOB Research, Heinenoord: 2013 N.v.t. HOOFDSTUK 4 ARCHEOLOGISCHE VERWACHTING 4.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context Het westelijke deel van het onderzoeksgebied grenst direct aan de buitenzijde van een oude, watervoerende meander van de Maas (de Lus van Linne). Ter plaatse van het onderzoeksgebied is sprake van de aanwezigheid van dagzomende Maassedimenten, die hoofdzakelijk zijn afgezet tijdens de laatste IJstijd, het Weichselien (circa 116.000 tot 11.500 jaar geleden). Deze afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Beegden en bestaan hoofdzakelijk uit grind en matig fijn tot grof zand, met soms inschakelingen van leemlagen. Tijdens de warmere perioden in het Weichselien en vervolgens gedurende het Holoceen (het huidige geologische tijdvak) heeft de Maas zich steeds dieper in de afzettingen uit het Weichselien ingesneden, zodat er verscheidene terrasranden en een smalle Holocene riviervlakte zijn ontstaan, direct langs de huidige loop van de Maas. Het onderzoeksgebied ligt op Maasterras I, dat in het Pleniglaciaal tussen circa 26.000 en 15.000 jaar geleden is gevormd (zie Ellenkamp en Tichelman, 2008). Ter plaatse van Maasterras I zijn archeologische vondsten en vindplaatsen aangetroffen uit het Laat Paleolithicum t/m de Nieuwe Tijd. Archeologische vindplaatsen uit de voornoemde perioden kunnen hier direct onder de ploegvoor - of bij het ontbreken daarvan dagzomend - worden aangetroffen. 7

Direct onder de bouwvoor of bovenlaag is verbruining van de bodem van de bodem ontstaan (tot een diepte van circa 0.5-1.3 meter beneden het maaiveld), waardoor er sprake is van een zeer slechte zichtbaarheid van archeologische horizonten en sporen. 4.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) Het onderzoeksgebied is gelegen binnen een zone met dagzomende Maasafzettingen (Maasterras I) uit het Pleniglaciaal (circa 26.000 en 15.000 jaar geleden) is gevormd. In de al dan niet door een ploegvoor verstoorde top van de Maasafzettingen kunnen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn uit het Laat- Paleolithicum t/m de Middeleeuwen. Bij de door het ADC in 2008 uitgevoerde (gedeeltelijke) oppervlaktekartering ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn verspreid over het gehele gebied archeologische vondsten aangetroffen. Dit betrof bewerkte vuursteen, ongedateerd, of gedateerd in het Neolithicum/ de Bronstijd en aardewerkfragmenten uit de 11 de t/m de 15 de eeuw (Volle en Late Middeleeuwen). De zones met de grootste vondstconcentraties zijn aangemerkt als archeologische vindplaatsen. Dit betrof de vindplaatsen Z1 t/m 4, Z10 en Z11. Ter plaatse van de vindplaatsen Z1, Z3, Z4, Z10 en Z11 werd veel aardewerk uit de 11 de t/m de 15 de eeuw aangetroffen, waarbij ter plaatse van Z1 en Z4 ook enige stukken (4 en 1 stuks) niet gedateerde, bewerkte vuursteen werd aangetroffen. Ter plaatse van Vindplaats Z2 werden enige stukken niet gedateerd bewerkte vuursteen, een fragment van een gepolijste, stenen bijl uit het Neolithicum en enige aardewerkfragmenten uit de 11 de t/m de 15 de eeuw aangetroffen. Ter plaatse van dit deel van het onderzoeksgebied werden geen aardewerkfragmenten uit de Prehistorie, de Romeinse Tijd, of de Vroege Middeleeuwen aangetroffen. Bij het door SOB Research in 2013 uitgevoerde booronderzoek ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied kon, vanwege de aanwezigheid van verharding en begroeiing geen oppervlaktekartering worden uitgevoerd, zodat daar nog geen vondstmateriaal kon worden geborgen en er ook geen voorlopige vindplaatsdateringen konden worden vastgesteld. Op basis van de analyse van oude kaarten wordt het vrijwel uitgesloten geacht dat er binnen het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd aanwezig zijn. 4.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) Bij de door het ADC in 2008 uitgevoerde (gedeeltelijke) oppervlaktekartering ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn de zones met de grootste vondstconcentraties zijn aangemerkt als archeologische vindplaatsen. Dit betrof de vindplaatsen Z1 t/m 4, Z10 en Z11, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.2 hectare, voor zover gelegen binnen het onderzoeksgebied. Dit betreft een niet volledig beeld van de mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen. Ook de gekozen begrenzingen zijn arbitrair en dienen, ook volgens het destijds uitgebrachte advies, niet als absolute begrenzingen te worden aangemerkt. Het meest noordelijke deel van de archeologische vindplaats Z4, met een oppervlakte van circa 0.12 hectare, valt buiten de noordelijke begrenzing van het plangebied en wordt bij dit onderzoek niet onderzocht. Het is nog niet bekend of er binnen het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. De begrenzing en de oppervlakte van de hier mogelijk aanwezige archeologische vindplaats(en) is dan ook uiteraard niet bekend. 4.4 Structuren en sporen Mogelijke structuren en sporen, verbonden aan nederzettingsterreinen, kunnen o.m. bestaan uit (resten van) jachtkampen, greppels, haardplaatsen, afvalkuilen, funderingen, muren, vloeren, palen, paalkuilen, sloten, waterputten, beerputten, ophooglagen, leeflagen, begravingen, enz. Vanwege de aanwezige bodemverbruining zullen veel archeologische sporen niet of nauwelijks zichtbaar zijn. 8

4.5 Anorganische artefacten Naar verwachting kunnen vuurstenen artefacten,. aardewerkfragmenten, glas, metaal en natuursteen worden aangetroffen. 4.6 Organische artefacten Naar verwachting is hier sprake van zeer slechte conserveringsomstandigheden voor organische resten en zullen er geen organische artefacten worden aangetroffen. Dit met de mogelijke uitzondering voor verbrande resten en/of resten die in zeer diep gelegen sporen, zoals bijvoorbeeld waterputten, bewaard zijn gebleven. 4.7 Archeozoölogische en archeobotanische resten Naar verwachting is er hier sprake van zeer slechte conserveringsomstandigheden voor organische resten en zullen er geen paleo-ecologische resten worden aangetroffen. Dit met de mogelijke uitzondering voor verbrande resten en/of resten die in zeer diep gelegen sporen, zoals bijvoorbeeld waterputten, bewaard zijn gebleven. 4.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen Op basis van de gegevens van het booronderzoek (IVO-Overig kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van de aanwezigheid van maasafzettingen, met fijn tot matig grof zand, grindresten en soms een inschakeling van leemlagen. Horizonten met archeologische resten uit het Paleolithicum t/m de Late Middeleeuwen kunnen ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied worden verwacht in de top van de intacte Maasafzettingen, op een diepte van circa 0.3-0.4 meter beneden het maaiveld, direct onder de ploegvoor. Horizonten met archeologische resten uit het Paleolithicum t/m de Late Middeleeuwen kunnen ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied worden verwacht op en in de top van de intacte Maasafzettingen, op een diepte van circa 0.1-0.2 meter beneden het maaiveld, direct onder de bovenlaag. Ter plaatse van het gehele onderzoeksgebied is sprake van verbruining van de hoger liggende bodemhorizonten. De verbruinde horizonten zijn bij het booronderzoek aangetroffen tot op een diepte van 0.5-1.3 meter beneden het maaiveld. 4.9 Gaafheid en conservering Of er sprake is van intacte archeologische resten is niet bekend. Naar verwachting is er hier sprake van zeer slechte conserveringsomstandigheden voor organische resten en metalen. Dit is een gebruikelijke situatie voor dergelijke geologische zones in Midden-Limburg. Wel zouden in dieper ingegraven archeologische sporen beter geconserveerde organische resten en metalen kunnen worden aangetroffen. HOOFDSTUK 5 DOELSTELLING EN VRAAGSTELLING 5.1 Doelstelling Het doel van het IVO-P is om na te gaan of er in het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen en/of resten aanwezig zijn. Wanneer er archeologische resten worden aangetroffen, moeten deze worden gewaardeerd. Dit betreft onder meer het vaststellen van de aard, de ouderdom, de globale omvang, de diepteligging, de gaafheid en de conservering van de archeologische vindplaatsen en/of resten, voor zover aanwezig binnen het onderzoeksgebied. Deze waardering en het daarop gebaseerde selectieadvies moeten voldoende basis bieden voor een selectiebesluit. 9

5.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders Bij het aantreffen van archeologische resten kunnen, afhankelijk van de aard van de archeologische vindplaatsen, de Hoofdstukken 11, 17, 18 en 22 van de NOaA relevant zijn. Daarnaast kunnen een of relevant zijn (1. de oudste bewoning en ontstaan van de verschillende kernen, 2. rivieren in Roermond, 3. infrastructuur, handel en defensie, 4. locale productie, kunst en nijverheid en 5. cultusplaatsen en religie). 5.3 Onderzoeksvragen Indien archeologische resten worden aangetroffen, dienen de volgende onderzoeksvragen/ onderzoeksaspecten nader te worden belicht: 1. De horizontale c.q. verticale spreiding van de aanwezige archeologische resten. 2. De ouderdom, c.q. fasering van de aanwezige archeologische resten. 3. De geologische en paleolandschappelijke context van de aanwezige archeologische resten. 4. De mate van zichtbaarheid van de archeologische sporen; dit met het oog op de aanwezige verbruining. 5. De aanwezigheid van cultuur- en/of leeflagen, structuren en/of funderingen en muurwerk. 6. De aanwezigheid van ophooglagen. 7. De aard van de aanwezige archeologische resten. 8. De gaafheid van de aanwezige archeologische resten en de aanwezigheid van bodemverstoringen. 9. De conserveringstoestand van organisch- en ecologisch materiaal en van metaal. 10. De waardering van de archeologische vindplaatsen. 11. De relatie van de aanwezige archeologische resten met de eerder ontdekte archeologische vondsten ter plaatse van het onderzoeksgebied en met eerder ontdekte archeologische vindplaatsen in de omgeving van het onderzoeksgebied. 12. Het lokale, regionale c.q. nationale belang van de aanwezige archeologische resten. 13. De noodzaak tot het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek binnen het onderzoeksgebied. 14. De eventueel te nemen maatregelen of te treffen voorzieningen voor behoud in situ van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen. Deze onderzoeksvragen dienen in het onderzoeksrapport uitgebreid te worden beantwoord. Dit geldt voor iedere individuele archeologische vindplaats, waarbij zowel bij de tekstuele beschrijving, alsook bij de grafische representatie een volledig overzicht van iedere archeologische vindplaats dient te worden opgenomen. HOOFDSTUK 6 METHODEN EN TECHNIEKEN 6.1 Strategie Het Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de KNA 3.2, het Protocol IVO (KNA 3.2) en met dit PvE. Voor de documentatie van de veldgegevens en bij de uitwerking van het onderzoek zijn de eisen van het Protocol Opgraven (KNA 3.2, Protocol Opgraven, OS2 t/m OS16) van toepassing. Daarnaast dient het onderzoek ook te worden uitgevoerd in overeenstemming met de uitgangspunten en richtlijnen van de KNA Leidraad Veldhandleiding Archeologie en de KNA Leidraad Eerste hulp bij Kwetsbaar Vondstmateriaal. Door de voor het onderzoek verantwoordelijke archeologen dient grondig kennis te worden genomen van dit PvE en van de rapporten van de archeologische bureau- en booronderzoeken (van Lil, 2007, Nijdam, 2008 en Mientjes & van den Bosch, 2013). Binnen het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, met een oppervlakte van circa 7.6 hectare, moet een waarderend proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd ter plaatse van de zones waar door het ADC bij de gedeeltelijke oppervlaktekartering de grootste vondstconcentraties werden aangetroffen. Dit betreft de door het ADC als zodanig begrensde archeologische vindplaatsen Z1, Z3, Z4 (gedeeltelijk), Z10 en Z11, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.0 hectare. 10

Het meest noordelijke deel van de vondstzone Z4, met een oppervlakte van circa 0.12 hectare, valt buiten de noordelijke begrenzing van het plangebied en wordt bij dit onderzoek niet onderzocht. Binnen deze vondstzones wordt voor het proefsleuvenonderzoek een dekkingspercentage aangehouden van circa 8 % van de oppervlakte van deze zones. Op basis hiervan moeten binnen deze zones proefsleuven worden aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 800 m². Ter plaatse van het overige deel van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, met een oppervlakte van circa 6.6 hectare, worden proefsleuven aangelegd met een dekkingspercentage van circa 2 % van de oppervlakte van het onderzoeksgebied. Op basis hiervan moeten binnen deze zone proefsleuven worden aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.360 m². Ter plaatse van het op dit moment voor onderzoek toegankelijke deel van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied, met een oppervlakte van circa 1.0 hectare, worden proefsleuven aangelegd met een dekkingspercentage van circa 8 % van de oppervlakte van dit deel van het onderzoeksgebied. Op basis hiervan moeten binnen dit deel van het onderzoeksgebied proefsleuven worden aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 800 m². De totale oppervlakte van het proefsleuvenonderzoek bedraagt circa 2960 m² (met een gemiddeld dekkingspercentage van circa 3.45 % van het onderzochte deel van het onderzoeksgebied). Uitgaande van een standaardomvang van iedere proefsleuf van 4 x 20 meter, zullen er in totaal 37 proefsleuven worden aangelegd. Op basis van dit onderzoek moet worden vastgesteld of er binnen de onderzochte delen van het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn en of er nog aanvullend proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd ter plaatse van het slechts in zeer beperkte mate gekarteerde en nog niet gewaardeerde centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied. Optioneel dient rekening te worden gehouden met de aanleg van aanvullende proefsleuven, met een totale omvang van circa 250 m². Wanneer dit op basis van de onderzoeksresultaten noodzakelijk blijkt kan deze optie worden ingezet. Dit uitdrukkelijk pas nadat hierover overleg heeft plaatsgevonden met de bevoegde overheid en nadat deze daarmee heeft ingestemd. Voor het IVO-P gelden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden: 1. Bij het IVO-P dienen ter plaatse van de vondstzones Z1, Z3 Z4 (gedeeltelijk), Z10 en Z11, ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, 10 proefsleuven te worden aangelegd met een lengte van 20 meter en een breedte van 4 meter. De totale oppervlakte van deze proefsleuven bedraagt 800 m². 2. Bij het IVO-P dienen ter plaatse van het buiten de vondstzones Z1, Z3 Z4 (gedeeltelijk), Z10 en Z11 gelegen deel van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, 17 proefsleuven te worden aangelegd met een lengte van 20 meter en een breedte van 4 meter. De totale oppervlakte van deze proefsleuven bedraagt 1.360 m². 3. Bij het IVO-P dienen ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied 10 proefsleuven te worden aangelegd met een lengte van 20 meter en een breedte van 4 meter. De totale oppervlakte van de proefsleuven bedraagt 800 m². 4. een omvang van 2.0 x 2.0 meter, tot een diepte van 1.5 meter beneden het maaiveld. Dit om duidelijkheid te verkrijgen over de aanwezige bodemopbouw. 5. De proefsleuven worden aangelegd tot op het eerste niveau waar archeologische sporen kunnen worden verwacht, de top van de onverstoorde Maasafzettingen, direct onder de bouwvoor of de bovenlaag, waar het eerste vlak wordt aangelegd. 6. Wanneer in een proefsleuf veel archeologische sporen worden aangetroffen - en duidelijk is dat ter plaatse van deze proefsleuf een Archeologische Opgraving zal moeten worden uitgevoerd - wordt slechts een selectie van de sporen gecoupeerd. 7. Wanneer er geen - of slechts enkele - archeologische sporen worden aangetroffen dient na de volledige afwerking van het eerste vlak. de proefsleuf laagsgewijs te worden verdiept, tot op een diepte van 0.4 meter beneden het eerste vlak, waar een tweede vlak wordt aangelegd. 11

Dit om na te gaan of er archeologische sporen aanwezig zijn, die als gevolg van de bodemverbruining niet zijn waargenomen in het eerste vlak. 8. Bij meerdere sporenniveaus worden ook evenzoveel vlakken aangelegd. Dit met uitzondering van de onder 6. omschreven situatie. 9. Wanneer vanwege aanwezige belemmeringen de ligging van de proefsleuven in beperkte mate moet worden gewijzigd kan dit zonder dat daarvoor het PvE hoeft te worden aangepast. Dergelijke wijzigingen dienen wel direct te worden gemeld aan de bevoegde overheid en aan de opdrachtgever en moeten ook worden vermeld in het onderzoeksrapport. 10. Wanneer voorafgaand of tijdens de uitvoering van het onderzoek blijkt dat de strategie moet worden aangepast dan dient de bevoegde overheid dit vast te stellen, na overleg met de opdrachtgever en de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. Dergelijke bijstellingen van de ta van Door de Gemeente Maasgouw en de Gemeente Roermond is aangegeven dat het mogelijk gewenst is om direct aansluitend op het IVO-P een doorstart te maken naar een Archeologische Opgraving (AO). Wanneer dit noodzakelijk blijkt kan worden uitgegaan van de in dit PvE neergelegde uitgangspunten. Wel zullen dan alle processen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met het Protocol Opgraven van de KNA 3.2. Daarnaast zal een Nota van Wijziging moeten worden opgesteld, waarin ten minste de omvang van de AO (tekening werkput(ten)), de aanvullende onderzoeksvragen en de specifieke onderzoeksstrategie zijn vastgelegd (zie o.m. ook paragraaf 6.1, onder 10.). 6.2 Methoden en technieken 1. De graafwerkzaamheden dienen laagsgewijs te worden uitgevoerd door een graafmachine met een gladde bak. 2. Vlakken, profielen, relevante sporen, structuren en coupes worden op tekening en op foto vastgelegd. 3. Wanneer er archeologische resten worden aangetroffen of wanneer er sprake is van significante veranderingen voor wat betreft de geologische opbouw, dient een volledig lengteprofiel te worden ingemeten, gedocumenteerd en in het eindrapport te worden uitgewerkt. Bij het ontbreken van archeologische resten en wanneer sprake is van een eenduidige bodemopbouw, kan worden volstaan met het vastleggen van het profiel d.m.v. profielkolommen, met een breedte van 1 meter en om de 10 meter. 4. Van sporen en coupes worden in het vlak de hoogtematen genomen, evenals van de onderzijde van het spoor of van de coupe. 5. Bij iedere proefsleuf wordt een raai met hoogtematen genomen, waarbij de hoogteligging van het vlak en van het maaiveld om de vier meter wordt ingemeten. 6. Vondstmateriaal wordt per spoor, of - indien het vlakvondsten betreft - per stratigrafische laag in vakken van 5 x 4 meter verzameld. 7. Bij de aanleg van vlakken en het afwerken van sporen wordt gebruik gemaakt van een metaaldetector voor het opsporen van metaalvondsten. Tevens dient de uitgegraven grond met een metaaldetector te worden onderzocht. 8. Van de muurresten dient van de bovenzijde, de onderzijde en van iedere versnijding een hoogtemaat te worden genomen. Hoogtematen dienen in ieder geval ook aan het begin en het eind van de betreffende muur, alsook op de hoeken en aanhechtingen te worden genomen. Bouwkundige details, zoals reparaties of faseringen, dienen nauwgezet te worden vastgelegd op tekening en foto. Van alle aanwezige afzonderlijke baksteenmaten- of soorten, worden twee bakstenen bemonsterd. Ook de specie of mortel wordt bemonsterd. Tevens dient, waar mogelijk, een vijf-lagenmaat te worden gedocumenteerd. Ten slotte dient het metselverband en - indien daarvan sprake is - de relatie met aangrenzend muurwerk te worden gedocumenteerd. 9. Van bijzondere vondsten (o.a. metaalvondsten) worden de xyz-coördinaten individueel ingemeten. \ 12

6.3 Structuren en grondsporen Alle sporen dienen te worden gecoupeerd en dienen daarna volledig worden te afgewerkt. Dit tenzij duidelijk is dat er sprake is van een grotere structuur die ook buiten de proefsleuf doorloopt en waarbij de zekerheid bestaat dat deze verder zal moeten worden onderzocht door middel van een Archeologische Opgraving (zie ook paragraaf 6.1, onder 6. en 7.). Van veelbelovende archeologische sporen en van dateerbare archeologische sporen wordt ook een grondmonster (3 liter) geborgen. Dit mede met het oog op de mogelijke aanwezigheid van paleo-ecologische resten. 6.4 Aardwetenschappelijk onderzoek legd, met een omvang van 2.0 x 2.0 meter, tot een diepte van 1.0 meter beneden de top van de Maasafzettingen. Voor een compleet beeld van de diepteligging van de archeologische horizonten en de relatie met de natuurlijke afzettingen dienen de geologische afzettingen afdoende te worden gedocumenteerd. Tevens moeten de te onderscheiden archeologische horizonten in de worden gedocumenteerd en worden gedateerd (zie paragraaf 6.9). 6.5 Anorganische artefacten Bij de aanleg van vlakken worden alle anorganische artefacten per stratigrafische laag, per spoor of - indien het vlakvondsten betreft - in vakken van 5 x 4 meter verzameld. Bij het couperen worden deze vondsten per spoor en/of per spoorlaag verzameld. Uit de profielen wordt dit vondstmateriaal verzameld per stratigrafische eenheid. Bijzondere of kwetsbare vondsten dienen in situ te worden gefotografeerd en als puntvondsten te worden gedocumenteerd. Onversierd bouwmateriaal uit de Late Middeleeuwen en uit de Nieuwe Tijd dient alleen steekproefsgewijs te worden verzameld. Metaalvondsten dienen direct te worden geconsolideerd. Dit om verdere degradatie tegen te gaan, in afwachting van een selectiebesluit van de bevoegde overheid betreffende de conservering en de uitwerking van deze vondsten. Indien concentraties van vuurstenen artefacten worden aangetroffen (meer dan 5 stuks bewerkte vuursteen, binnen een verzamelvak van 5 x 4 meter), wordt de vervolgstrategie (zoals b.v. het uitzeven van een aantal proefvlakken) bepaald in overleg met de bevoegde overheid. In afwachting van dit overleg (en een besluit hierover van de bevoegde overheid) worden de graafwerkzaamheden ter plaatse van dergelijke concentraties van vuurstenen artefacten tijdelijk opgeschort. 6.6 Organische artefacten Alle organische artefacten dienen in situ te worden gefotografeerd en als puntvondsten te worden gedocumenteerd. Als in een spoor houtskool aanwezig blijkt te zijn, zal een zeefmonster worden genomen van minimaal 2 liter. Dit monster wordt nat gezeefd op een zeef van 2 millimeter. Organische artefacten worden direct geconsolideerd/geconserveerd, om verdere degradatie tegen te gaan in afwachting van het evaluatierapport en een te nemen selectiebesluit van de bevoegde overheid betreffende de conservering en de uitwerking van deze vondsten. 6.7 Archeozoölogische en archeobotanische resten Alle archeozoölogische en resten worden geborgen. Sporen met paleo-ecologische resten worden bemonsterd (3 liter). 6.8 Overige resten Te bepalen in overleg met de bevoegde overheid. 13

6.9 Dateringtechnieken De datering van archeologische sporen zal worden gebaseerd op de datering van de aangetroffen artefacten (met name aardewerkfragmenten en vuursteentypologie). Wanneer dit niet mogelijk is, maar dit wel noodzakelijk is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen, zullen monsters moeten worden genomen met het oog op het vaststellen van een absolute datering. Dit betreft met name houtskool voor een C14- datering, of minerale grond voor een OSL-datering. Hoewel dit niet verwacht wordt dienen, wanneer zich dit voordoet, aangetroffen houtresten te worden onderzocht op de geschiktheid voor een dendrochronologische datering. 6.10 Beperkingen Ter plaatse van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied kan bij het IVO-P slechts circa 1.0 hectare van de circa 2.2 hectare worden onderzocht. Dit vanwege de aanwezigheid van een zinkvervuiling en de aanwezigheid van een beschermde hagedissoort, ter plaatse van delen van het onderzoeksgebied (zie paragraaf 2.1). Ter plaatse van het meest zuidelijke deel van het plangebied worden geen inrichtingwerkzaamheden voorzien. Dit deel van het plangebied, met een oppervlakte van circa 1.6 hectare, maakt dan ook geen deel uit ven het onderzoeksgebied (zie paragraf 2.1). Ter plaatse van het buiten de vondstzones Z1, Z3, Z4 (gedeeltelijk), Z10 en Z11 gelegen deel van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, waar voorheen slecht een verkennend booronderzoek en een gedeeltelijke oppervlaktekartering is uitgevoerd, bedraagt het dekkingspercentage van het IVO-P slechts 2 %. Dit biedt geen volledig inzicht voor wat betreft de in dit deel van de in het onderzoeksgebied mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen. HOOFDSTUK 7 UITWERKING EN CONSERVERING 7.1 Algemeen De uitwerking dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de KNA 3.2, Protocol Opgraven en met dit PvE. In eerste instantie dient een Evaluatierapport (zie KNA 3.2, Protocol Opgraven, OS12) te worden opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aangetroffen archeologische vindplaatsen en materiaalcategorieën en waarin ook een voorstel is opgenomen voor de verdere uitwerking en conservering. Het besluit ten aanzien van de selectie of deselectie van materiaal wordt genomen door de bevoegde overheid in overleg met de depothouder. Na de toetsing van het Evaluatierapport en na de vaststelling van het selectiebesluit, dient het eindrapport te worden opgesteld (zie Hoofdstuk 8). 7.2 Structuren, grondsporen, vondstspreidingen Sporen en structuren dienen volledig te worden uitgewerkt en gerapporteerd, tot op het niveau waarop de onderzoeksvragen kunnen worden beantwoord. Alle veldtekeningen worden gedigitaliseerd en aangeleverd in een gangbaar format. Er wordt een alle sporenkaart vervaardigd, waarop door middel van kleurcodering de vermoedelijke aard en de waarschijnlijke ouderdom van aangetroffen sporen wordt weergegeven. Tevens dienen vondstclusters en/of structuren te worden weergegeven. 7.3 Analyse aardwetenschappelijke gegevens De geologische context van archeologische vondsten en te onderscheiden archeologische horizonten in de antropogene ophoogpakketten moeten worden uitgewerkt (op tekening en tekstueel) en waar mogelijk ook worden gedateerd. 7.4 Anorganische artefacten Alle voor uitwerking geselecteerde anorganische artefacten worden geanalyseerd en beschreven door een specialist, met aantoonbare kennis van - en ervaring met - het betreffende specialistisch onderzoek. 14

De uitwerking dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de indeling volgens het Archeologisch Basisregister (ABR). 7.5 Organische artefacten Alle organische artefacten komen in aanmerking voor analyse en uitwerking door een specialist met aantoonbare kennis van - en ervaring met - het betreffende specialistisch onderzoek. Welke artefacten daadwerkelijk in aanmerking komen voor uitwerking, conservering en/of restauratie wordt, op basis van het Evaluatierapport, bepaald door de bevoegde overheid en de depothouder. De organische artefacten worden in de tekst van het rapport beschreven en in de vondstenlijst verwerkt. De uitwerking dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de indeling volgens het Archeologisch Basisregister (ABR). 7.6 Archeozoölogische en archeobotanische resten Alle paleo-ecologische resten komen in aanmerking voor uitwerking door een specialist met aantoonbare kennis van - en ervaring met - het betreffende specialistisch onderzoek. In het kader van het opstellen van het Evaluatierapport worden deze resten beoordeeld, waarbij de mogelijkheden voor verdere analyse en het belang daarvan worden geïnventariseerd. Welke paleo-ecologische resten daadwerkelijk in aanmerking komen voor conservering en uitwerking en welke onderzoeksmethodieken daarvoor worden ingezet wordt, op basis van het Evaluatierapport, bepaald door de bevoegde overheid. Dit na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. 7.7 Beeldrapportage In het rapport dienen tenminste een locatiekaart, een overzicht van de aangelegde proefsleuven en een overzicht van de aangetroffen sporen en structuren te worden opgenomen. Daarnaast dienen bodemverstoringen en de mate van verstoring in beeld te worden gebracht. Van bijzondere vondsten dienen te worden gemaakt, tekeningenmoeten zijn voorzien van een maataanduiding. 7.8 Selectie materiaal Het selectiebesluit ten aanzien van het uit te werken vondstmateriaal wordt genomen door de bevoegde overheid en de depothouder. Dit besluit wordt genomen op basis van het Evaluatierapport, na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. 7.9 Conservering materiaal Het selectiebesluit ten aanzien van de conservering van vondstmateriaal wordt genomen door de bevoegde overheid en de depothouder. Dit besluit wordt genomen op basis van het evaluatierapport, na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. HOOFDSTUK 8 DEPONERING 8.1 Eisen betreffende depot Binnen twee jaar na afronding van het veldwerk dienen de vondsten, de monsters en de velddocumentatie te worden gedeponeerd in het Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Limburg, conform de daarvoor door het depot gestelde eisen voor aanlevering. De velddocumentatie wordt in kopie overgedragen aan de RCE. Binnen twee jaar na afronding van het veldwerk dienen alle conform PvE gespecificeerde digitale producten te worden overgedragen aan het e-depot (www.edna.nl). 15

8.2 Te leveren product Na het veldwerk en de technische uitwerking, wordt - zo nodig na specialistisch advies en het scannen van geselecteerde monsters - binnen 2 weken na de beëindiging van het veldwerk een Evaluatierapport aangeleverd. Het Evaluatierapport wordt opgesteld in overeenstemming met de KNA 3.2, Protocol Opgraven, OS12. In het Evaluatierapport dient een bondige samenvatting van de onderzoeksresultaten te worden opgenomen en tevens een voorstel voor de verdere uitwerking van het onderzoek. Het Evaluatierapport wordt getoetst en goedgekeurd door de bevoegde overheid en door de depothouder, na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. Wanneer er geen of zeer weinig archeologische resten zijn aangetroffen kan het opstellen van een evaluatierapport achterweg blijven en kan meteen een concept van het Eindrapport worden opgesteld. Het eindproduct is een rapport in de huisstijl van de uitvoerder van het archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de KNA-specificaties (KNA 3.2, Protocol Opgraven, 2010) en aan de eisen van de bevoegde overheid. Het concept Eindrapport wordt aangeleverd binnen 12 weken na de goedkeuring van het Evaluatierapport door de bevoegde overheid en de depothouder, of, wanneer er geen Evaluatierapport behoeft te worden opgesteld, binnen 12 weken na afronding van het veldwerk. Voor de genoemde termijnen is uitstel mogelijk indien er tijdrovend specialistisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit dient tijdig te worden afgestemd met de bevoegde overheid. Het conceptrapport wordt getoetst en goedgekeurd door de bevoegde overheid en de depothouder, na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. Het Eindrapport wordt aangeleverd binnen 4 weken na de aanlevering door de bevoegde overheid en de depothouder van het toetsingsdocument met betrekking tot het conceptrapport. Gelijktijdig worden de vondsten en de documentatie van het archeologisch onderzoek overgedragen aan het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Limburg. Van het Eindrapport worden 2 exemplaren aangeleverd aan de opdrachtgever en aan de bevoegde overheid. Daarnaast wordt één exemplaar van het rapport aangeleverd aan de het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Limburg, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de bibliotheek van de RCE en de Koninklijke Bibliotheek. De digitale versie van het rapport dient e worden aangeleverd aan voornoemde partijen en aan het E-depot. HOOFDSTUK 9 RANDVOORWAARDEN EN AANVULLENDE EISEN 9.1 Personele randvoorwaarden Het onderzoek dient te worden uitgevoerd door een uitvoerder die beschikt over een door de Minister van OCW verleende opgravingsvergunning, als bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet 1988. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd door een onderzoeksteam met ten minste een Senior KNA Archeoloog en een KNA Archeoloog, met kennis en ervaring ten aanzien van archeologisch onderzoek in dit deel van de Provincie Limburg. Het fysisch-geografisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een KNA Archeoloog met voldoende kennis van - en ervaring met - de geologische fenomenen in dit deel van de Provincie Limburg, of door een fysisch geograaf met soortgelijke kennis en ervaring. Het specialistisch onderzoek dient - wanneer noodzakelijk - te worden uitgevoerd door specialisten die beschikken over voldoende kennis en ervaring ten aanzien van het desbetreffende specialisme en - voor zover noodzakelijk - met specialistisch onderzoek van vondstcomplexen in dit deel van de Provincie Limburg. Voorafgaand aan het onderzoek dient contact te worden opgenomen met de locale en/of regionale vereniging van amateurarcheologen (RURA en de Heemkundevereniging Roerstreek). Daarbij dient te worden nagegaan of zij bereid en in staat zijn om een bijdrage te leveren aan het onderzoek. 9.2 Overlegmomenten Wanneer bijzondere archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, of wanneer archeologische resten worden aangetroffen, die niet in lijn liggen met de in het PvE omschreven verwachtingen en/of wanneer de onderzoeksstrategie moet worden bijgesteld, zal dit direct worden gemeld aan - en vindt overleg plaats met - de bevoegde overheid. 16

Hetzelfde geldt voor de eventuele doorstart naar een AO binnen delen van het onderzoeksgebied. Tevens dient, op basis van de onderzoeksresultaten, overleg plaats te vinden met de bevoegde overheid ten aanzien van de vervolgstrategie voor de nu niet onderzochte delen van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied en het slechts in beperkte mate gekarteerde deel van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied. 9.3 Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie - Het onderzoek dient tenminste 10 dagen voor aanvang van het veldwerk te worden aangemeld bij de RCE en bij de bevoegde overheid en/of diens archeologisch adviseur. - Wijzigingen van het PvE zijn alleen mogelijk na toestemming van de bevoegde overheid. De bevoegde overheid heeft de eindverantwoordelijk voor de selectie- en uitwerkingseisen. - Wanneer bijzondere archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen en/of wanneer de onderzoeksstrategie moet worden bijgesteld vanwege niet verwachte omstandigheden, dan zal dit direct worden gemeld aan - en vindt overleg plaats tussen - de uitvoerder van het archeologisch onderzoek, de opdrachtgever en de bevoegde overheid. - Wijziging van het PvE moet worden goedgekeurd en worden vastgesteld door de bevoegde overheid. Dit na overleg tussen de bevoegde overheid en de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. Wanneer vanwege aanwezige belemmeringen de ligging van de proefsleuven in beperkte mate moet worden gewijzigd kan dit zonder dat daarvoor het PvE hoeft te worden aangepast. Dergelijke wijzigingen dienen wel direct te worden gemeld aan de bevoegde overheid en dienen ook te worden vermeld in het onderzoeksrapport. - De selectie van het uit te werken en te deponeren vondstmateriaal moeten worden goedgekeurd en worden vastgesteld door de bevoegde overheid en de depothouder. Dit na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek. - Direct na de afronding van het veldonderzoek wordt de bevoegde overheid mondeling geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek. - Het evaluatierapport en het conceptrapport worden getoetst en goedgekeurd door de bevoegde overheid en de depothouder, na overleg met de uitvoerder van het archeologisch onderzoek en de opdrachtgever. 9.4 Overige randvoorwaarden en aanvullende eisen Geen HOOFDSTUK 10 WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET VASTGESTELDE PVE 10.1 Wijzigingen tijdens het veldwerk Indien tijdens het onderzoek bijzondere archeologische vondsten worden gedaan, wanneer de onderzoeksstrategie moet worden bijgesteld vanwege niet verwachte omstandigheden, of dat duidelijk wordt dat wijzigingen in de planning en/of de aard van het veldwerk noodzakelijk zijn, neemt de verantwoordelijke archeoloog direct contact op met de adviseur van de bevoegde overheid. In gezamenlijk overleg wordt dan beslist of er strategiewijzigingen noodzakelijk zijn en of een aanpassing van het PvE en/of de opdracht noodzakelijk is. Bij dit overleg dienen ook duidelijke afspraken te worden gemaakt over de voortgang van de werkzaamheden. Aanpassingen van het PvE moeten altijd schriftelijk worden vastgelegd in een Nota van Wijziging, die wordt geautoriseerd door de bevoegde overheid en die aan alle betrokken partijen wordt verzonden. De Nota van Wijziging wordt ook aan het PvE toegevoegd. Wanneer vanwege aanwezige belemmeringen de ligging van de proefsleuven in beperkte mate moet worden gewijzigd kan dit zonder dat daarvoor het PvE hoeft te worden aangepast. Dergelijke wijzigingen dienen wel direct te worden gemeld aan de bevoegde overheid en aan de opdrachtgever en worden ook vermeld in het onderzoeksrapport. 17

10.2 Belangrijke wijzigingen Belangrijke wijzigingen kunnen alleen plaatsvinden in overleg met de bevoegde overheid en dienen altijd schriftelijk te worden vastgelegd (zie paragraaf 6.1 en 10.1). 10.3 Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk Belangrijke wijzigingen kunnen alleen plaatsvinden in overleg met de bevoegde overheid en dienen altijd schriftelijk te worden vastgelegd (zie 10.1). 10.4 Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering Belangrijke wijzigingen kunnen alleen plaatsvinden in overleg met de bevoegde overheid en dienen altijd schriftelijk te worden vastgelegd (zie 10.1). LITERATUUR EN BIJLAGEN LITERATUUR - Ellenkamp, G. R. & G. Tichelman: Archeo-landschappelijke knooppunt gemeente Roermond; een archeologieatlas; RAAP Rapport 1741, Amsterdam: 2008 - Ellenkamp, G. R. & G. Tichelman: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart; RAAP Rapport 1741, Amsterdam: 2008 - Geonius: Verkennend en nader bodemonderzoek ter plaatse van het voormalig NS-emplacement (grinderij) te Linne in de gemeente Maasgouw; Geonius, Schinnen: 2012 - Gemeente Maasgouw: Gemeente Maasgouw, Archeologische waarden- en verwachtingenkaart; 2009 - Gemeente Maasgouw: Gemeente Maasgouw, Archeologische Beleidskaart; 2009 - Gemeente Maasgouw: Gemeente Maasgouw, Erfgoedverordening; 2009 - Gemeente Roermond: Nota Archeologie Gemeente Roermond 2011; Roermond: 2011 - Gemeente Roermond: Monumenten- en archeologieverordening 2011; Roermond: 2011 - Gemeente Roermond: Beleidskaart Archeologie Gemeente Roermond 2011; Roermond: 2011 - Lil, R. van: Zuidelijke stadsrand van Roermond: een bureauonderzoek, ADC-rapport 1083; ADC, Amersfoort: 2007. - Mientjes, A. C. en J. E. van den Bosch: jfsterrein Hansen Gemeente Roermond; SOB Research, Heinenoord: 2013 - Nijdam, L.C.: Roermond Zuidelijke Stadsrand (gem. Roermond). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een oppervlaktekartering en een Booronderzoek, ADC-rapport 1410; ADC, Amersfoort: 2008 - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS2); Amersfoort: 2013 BIJLAGEN Bijlage 1 (Kaartmateriaal). Alle kaarten zijn zuid (onder) noord (boven) georiënteerd. Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied in Nederland Afbeelding 2: De ligging van het plangebied en het onderzoeksgebied, geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Schaal 1: 12.500. Afbeelding 3: De ligging van het zuidelijke deel van het plangebied en van het onderzoeksgebied, geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Schaal 1: 4.000. Afbeelding 4: Proefsleuvenkaart van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. Schaal 1: 4.000. Afbeelding 5: Proefsleuvenkaart van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied. Schaal 1: 4.000. 18

Bijlage 1 Kaartmateriaal Afbeelding 1. Ligging van het onderzoeksgebied (rode stip) in Nederland. Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (groen omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Topografische Kaart. Het onderzoeksgebied is rood omkaderd. De op dit moment niet voor onderzoek toegankelijke delen van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied zijn blauw omkaderd. Schaal 1: 12.500. Bron: Topografische Dienst, Emmen. 19

Afbeelding 3. De ligging van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied (rood omkaderd), voor zover gelegen binnen het grondgebied van de Gemeente Maasgouw, geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. De groen omkaderde zone betreft het meest zuidelijke deel van het bestemmingsplangebied, waar geen inrichtingswerkzaamheden zullen plaatsvinden. De blauw omkaderde zone betreft de in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied gelegen zone, waar het IVO-P vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, vanwege de aanwezigheid van een bodemvervuiling en vanwege de aanwezigheid van een habitatzone voor een beschermde hagedis. Schaal 1: 4.000. Bron: Mientjes en van den Bosch, 2013. 20

Afbeelding 4. Proefsleuvenkaart van het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. De geplande proefsleuven zijn in rood weergegeven. De ligging van het in 2013 door SOB Research onderzochte, zuidelijke deel van het onderzoeksgebied (blauw omkaderd) is geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. De geel omkaderde zone betreft de in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied gelegen zone, waar het IVO-P vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, vanwege de aanwezigheid van een bodemvervuiling en vanwege de aanwezigheid van een habitatzone voor een beschermde hagedis. De in het kader van het IVO-Overig Roermond Zuidelijke Stadsrand (Nijdam, 2008) meest zuidelijk aangetroffen archeologische vondstzones (Z3 en Z10), ter plaatse van het centrale deel van het onderzoeksgebied, zijn groen gearceerd. Schaal 1: 4.000. 21

22

Afbeelding 5 Proefsleuvenkaart van het centrale en noordelijke deel van het plangebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op de vindplaatsenkaart van het ADC (Nijdam, 2008). Dit deel van h et onderzoeksgebied is groen omkaderd. De in het kader van het IVO-Overig Roermond Zuidelijke Stadsrand (Nijdam, 2008) aangetroffen vondstzones (Z1 t/m Z4, Z10 en Z11) ter plaatse van het centrale en noordelijke deel van het onderzoeksgebied, zijn omkaderd. De geplande proefsleuven zijn in rood weergegeven.schaal 1: 4.000. 23