De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

Vergelijkbare documenten
De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De maaiveldhoogte is ca. NAP +0,5 m. In tabel 1 is een globale schematisatie van de bodemopbouw gegeven.

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = en Y =

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

De duiker bevindt zich globaal op de volgende coördinaten: X = en Y =

Het centrum van het gebied is gelegen op de coördinaten: X = en Y =

Dienst Water en Milieu

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Vergunningverlening. Besluit

Geachte heer Van Kraaij,

Het centrum van het bouwrijp te maken gebied ligt op de coördinaten: X = , Y =

Besluit Watervergunning

Waterwet. Beschikking

Notitie. 1. Inleiding

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Open en gesloten WKO systemen. Open systemen

De winlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

(ONTWERP) VERGUNNING VOOR GRONDWATERONTTREKKING OP GROND VAN DE WATERWET

VERGUNNING VOOR GRONDWATERONTTREKKING OP GROND VAN DE WATERWET

Effectenstudie. Onderwerp: Bodemenergiesysteem Hudson Bay Amstelveen Datum: Referentie: 16BB161

{ PRINT "&l0s \* MERGEFORMAT } Dienst Water en Milieu

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Effectenstudie. Onderwerp: WKO woontoren HAUT te Amsterdam Datum: Referentie: 16BB128

WATERWET Ontwerpbeschikking

1 Inleiding en projectinformatie

MS_0100_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken. Quartair Aquifersysteem Maassysteem Maas.

WATERWET Ontwerpbeschikking

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN DE WATERWET

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat

Modelberekeningen. 1 Geohydrologische berekeningen

WATERWET Ontwerpbeschikking

Waterwet. Ontwerpbeschikking Waterwet

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerp besluit ingevolge de Grondwaterwet / Verordening Waterhuishouding Limburg 1997

Notitie. De kamp. Figuur 1 Locatie De Kamp in Cothen. Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen

CVS_0400_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

KPS_0120_GWL_2. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

WKO-coach Drenthe Kansen gemeente Westerveld in beeld. Rutger Wierikx IF Technology 9 februari 2012

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

MTO Case Study: NIOO. Effecten van MTO op de bodem en grondwaterkwaliteit. 4 juni 2019 Workshop HTO bij Koppert Cress Gebruikersplatform Bodemenergie

CVS_0160_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

WATERWET Beschikking

Ons Kenmerk: IBZ7339. Versie. Definitief. Datum: 1 mei Kopiën aan:

Voor het onttrekken van grondwater tijdens funderingsherstel ter hoogte van De Lairessestraat 15 in Amsterdam.

Berekening van effecten voor WKO systemen tot 50 m³/uur. Begeleidingscommissie BUM Bodemenergie provincies 17 Januari 2012

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Vergunningverlening. Besluit

Beschikking van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant

Effectenstudie bodemenergiesysteem

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

omgevingsdienst HAAGLANDEN

voor het onttrekken van grondwater op de locatie Eerste Helmersstraat 130 in Amsterdam.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

64 Grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT ALS BEDOELD IN ARTIKEL

1.2 Adres van de initiatiefnemer Naam bedrijf/instelling: Geomec4p realisatie en exploitatie bv Rietgorsweg 6, 3356 LJ Papendrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

E Van. Hydrologisch onderzoek invloed bemaling tunnelbak op VOCL verontreiniging

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Effectenstudie bodemenergiesysteem

voor het onttrekken (en retourbemalen) van grondwater op de locatie Keizersgracht 27 D in Amsterdam.

Bemalingsplan Amsterdam, NUON Rhoneweg. Datum

Waterwet. Beschikking Waterwet

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

The Freshmaker. 1. Inleiding. 2. Beschrijving van de maatregel. 3. Hydrologische haalbaarheid Methoden Metingen Modellen. 4.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

SAMENVATTING. en funderingen

voor het onttrekken van grondwater tijdens funderingswerkzaamheden en de bouw van een kelder ter hoogte van Andrea Schelfhoutstraat 39A/B in Amsterdam

Waterwet. Beschikking

SS_1300_GWL_4. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

Besluit Watervergunning

Waterwet. Beschikking

WATERWET Ontwerpbeschikking

Besluit Watervergunning

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Meldingsformulier voor het onttrekken en lozen van grondwater, als gevolg van bronbemaling, bodem- en grondwatersaneringen of proefonttrekkingen

Vaanster XII B.V. de heer H. Krebbers Rembrandtlaan AC Bilthoven. Betreft: Besluit Waterwet bodemenergiesysteem, Hudson Bay PNH1647

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

BESLUIT WATERWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Meldingsformulier voor het onttrekken en lozen van grondwater, als gevolg van bronbemaling, bodem- en grondwatersaneringen of proefonttrekkingen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant

Tabel 1 van 2. Organische parameters - overig Q chemisch zuurstofverbruik (CZV) mg/l

Algemene regel grondwateronttrekking voor beregening en bevloeiing van bedekte teelten en pot- en containervelden

SS_1300_GWL_3. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. aquiferkenmerken. Sokkel+Krijt Aquifersysteem (depressietrechter)

Transcriptie:

Bijlage I: Technische beoordeling Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Gemeente Veenendaal voor het onttrekken en infiltreren van grondwater ten behoeve van een energieopslagsysteem in de bodem ter plaatse van het gemeentehuis, Raadhuisplein 1 te Veenendaal. De globale locatie van het energieopslagsysteem is ca. X = 166.650 en Y = 448.400 1. Beschrijving energieopslagsysteem De gemeente Veenendaal wil het gemeentehuis voorzien van een energieopslagsysteem in de ondergrond voor verwarming en koeling. De warmte en koude (energie) wordt onttrokken aan en opgeslagen in het grondwater. De verwachte hoeveelheid verplaatste energie bedraagt ca. 273 MWh in de zomerperiode en 273 MWh in de winterperiode. Door gebruik te maken van het energieopslagsysteem kan hierdoor jaarlijks ca. 45% worden bespaard op conventioneel energieverbruik. Hierdoor worden de emissies van koolstofdioxide (CO 2 ) en stikstofoxiden (NO x ) jaarlijks met respectievelijk ca. 41 ton en ca 13 kg gereduceerd. Het energieopslagsysteem bestaat uit een cluster van twee warme bronnen en een cluster van twee koude bronnen. De afstand tussen de twee bronnen binnen een cluster bedraagt ca. 25 m en tussen het warme en koude cluster ruim 100 m. Het filtergedeelte van de bronnen wordt aangebracht op een diepte tussen ca. NAP -18 m en -33 m (ca. MV -24,8 m tot -39,8 m) in het eerste watervoerend pakket 1B; de effectieve filterlengte per bron bedraagt ca 14 m. Na een opstartperiode werkt het systeem zodanig dat in de zomerperiode, wanneer er voornamelijk een behoefte aan koeling bestaat, ter hoogte van het cluster koude bronnen koud grondwater met een gemiddelde temperatuur van 10,0 o C wordt onttrokken. Dit koude grondwater wordt langs een warmtewisselaar geleid, alwaar koude aan het water wordt onttrokken en aan het gebouw wordt afgestaan. Door het afstaan van koude warmt het water op. Het opgewarmde water wordt met een gemiddelde temperatuur van 17,0 o C via het cluster warme bronnen terug de bodem in gebracht. In de winter is er voornamelijk vraag naar warmte. Om aan deze warmtevraag te voldoen, draait de stromingsrichting van het systeem om. Ter hoogte van het cluster warme bronnen wordt warm grondwater met een gemiddelde temperatuur van 15,0 o C onttrokken en langs de warmtewisselaar geleid. De warmte wordt aan het water onttrokken en aan het gebouw afgestaan. Door het afstaan van warmte koelt het water af. Het afgekoelde water wordt met een gemiddelde temperatuur van 8,0 o C via het cluster koude bronnen terug de bodem in gebracht. Gemeente Veenendaal heeft een vergunning aangevraagd voor het onttrekken en infiltreren van maximaal 67 m 3 per uur (maximaal 33,5 m 3 per uur per bron). De onttrekkingshoeveelheid per jaar zal maximaal 85.000 m³ bedragen. Hiervan zal maximaal 42.500 m 3 worden onttrokken in de zomermaanden en 42.500 m 3 in de wintermaanden. Verwacht wordt dat wanneer het systeem eenmaal volledig is opgestart de maximale jaarhoeveelheid alleen nog onttrokken zal worden tijdens klimatologisch extreme jaren. In een gemiddeld jaar zal minder grondwater worden onttrokken, naar verwachting ca. 67.000 m 3. Het onttrokken grondwater wordt volledig in de bodem teruggebracht met uitzondering van ca. 3.500 m 3 spuiwater bij de aanleg van de bronnen en vervolgens ca. 600 m 3 per jaar dat wordt onttrokken voor preventief onderhoud van het systeem. Dit water dient in overleg met het daarvoor bevoegde gezag te worden geloosd op het riool of het oppervlaktewater.

2. Geohydrologische schematisering Bodemopbouw De gemiddelde maaiveldhoogte op de locatie bedraagt ca. NAP +6,8 m. In tabel 1 is een globale schematisering van de lokale bodemopbouw gegeven. Tabel 1. Geohydrologische schematisering bodem Diepte Aard bodemmateriaal Geohydrologische betekenis Formatie (m t.o.v. NAP) +6,8 tot 1,2 ZAND, matig fijn (bruin) Freatisch pakket/deklaag Formatie van Urk -1,2 tot -2,7 VEEN (zwart) Deklaag Formatie van Urk -2,7 tot -17,2 ZAND, matig fijn tot matig grof Watervoerend pakket 1A Formatie van Urk -17,2 tot -18,7 KLEI, met zandige bijmenging Waterremmende laag Formatie van Urk -18,7 tot -33,2 ZAND, grof tot uiterst grof, grindig. Watervoerend pakket 1B Formatie van Urk -33,2 tot -35,2 KLEI, weinig zandige bijmenging Waterremmende laag Formatie van Drenthe -35,2 tot -56,2-56,2 tot -62,2-62,2 tot -73,2-73,2 tot -88,2 ZAND, matig grof tot uiterst grof met enige grindige bijmenging KLEI en LEEM ZAND, matig grof KLEI en ZAND, matig grof Watervoerend pakket 2A Waterremmende laag Watervoerend pakket 2B Waterremmende laag Formatie van Waalre, voorheen Enschede, Harderwijk Formatie van Waalre, voorheen Enschede, Harderwijk Formatie van Peize, voorheen Tegelen Formatie van Peize, voorheen Tegelen -88,2 tot -95,2 ZAND, matig grof Formatie van Peize. Voorheen Watervoerend pakket 3A Tegelen -95,2 tot -147,2 ZAND, matig fijn tot matig grof Watervoerend pakket 3B Formatie van Maassluis -147,2 tot -199,2 ZAND, matig fijn, siltig Watervoerend pakket 3C Formatie van Oosterhout >-199,2 ZAND, zeer fijn, siltig Hydrologische basis Formatie van Breda Om een beter inzicht in de lokale bodemopbouw te krijgen en met name om de aanwezigheid c.q. weerstand van een scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket aan te tonen hebben op 12 en 13 februari 2008 een proefboring (tot 52m beneden maaiveld) en een pompproef ter plaatse van het gemeentehuis Veenendaal plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat ter plaatse Drente-klei met een dikte van ca 2 meter aanwezig is. De weerstand is relatief beperkt; uit analyse van de pompproef blijkt een weerstand van ca 50 dagen. De resultaten van de proefboring zijn overigens in de schematisering van de bodem in tabel 1 opgenomen. Op basis van de gegevens uit de pompproef kan de lokale geologische situatie rond het gemeentehuis op een goede manier worden gemodelleerd. Dit resulteert in relatief betrouwbare effectberekeningen van het opslagsysteem van het gemeentehuis. Geohydrologie Veenendaal ligt in de Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei is een kwelgebied. Het opkwellende water is afkomstig van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en wordt via het oppervlaktewaterstelsel (sloten) uit het gebied afgevoerd. Grondwaterstanden en stijghoogten De gemiddelde freatische grondwaterstand in het bovenste deel van het eerste watervoerend pakket is ca. NAP +5,0 m. De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket bedraagt ca. NAP +5,5 m. Het stijghoogteverhang heeft een grootte van 0,5 m/km. De stroming van het grondwater ter hoogte van het energieopslagsysteem is richting het westen tot noordwesten met een snelheid van 20 meter per jaar. De stijghoogte in het tweede watervoerend pakket is ca NAP + 5,8 m. Stromingsrichting- en snelheid en grootte stijghoogteverhang zijn globaal hetzelfde als in het eerste watervoerend pakket.

De grondwaterstroming in het derde watervoerend pakket wordt lokaal beïnvloed door de drinkwaterwinning ter plaatse van drinkwaterpompstation Veenendaal. De stijghoogte in het derde watervoerend pakket bedraagt ca NAP + 7,5 m. De grondwaterstroming in dit pakket is westelijk en de snelheid is hier eveneens ca. 20 meter per jaar. Het stijghoogteverhang heeft in dit pakket een grootte van 0,8 m/km. Grondwatertemperatuur De gemiddelde temperatuur van het grondwater ter hoogte van het filtertraject is ca. 11 C. Grondwaterkwaliteit Het grondwater in het tweede watervoerend pakket is zoet. De overgang van zoet naar brak water (chloridegehalte van 150 mg Cl per liter) bevindt zich op een diepte van ca. NAP -175 m. 3. Effecten energieopslagsysteem op de stand van het grondwater De hydrologische effecten van het systeem op de omgeving zijn bepaald met behulp van het grondwaterstromingsprogramma MicroFEM. Het water wordt in het onderste deel van het eerste watervoerend pakket onttrokken op een diepte tussen ca. MV -25 m tot -40 m. Bij de modellering is gebruik gemaakt van de geohydrologische schematisering en geohydrologische parameters zoals gegeven in tabel 1 en 2. De waarden gegeven in tabel 2 zijn gebaseerd op ervaringen in het verleden en op de bij de vergunningsaanvraag gevoegde rapportage. De bodemopbouw vanaf het watervoerend pakket 2A wijkt af van de schematisatie in tabel 1; de reden hiervan is, dat voor een betere beoordeling van de onttrekking ten behoeve van de drinkwaterwinning ten opzichte van de voorgenomen onttrekkingen en infiltraties de gegevens vanuit het grondwatermodel pompstation Veenendaal rechtstreeks zijn overgenomen. Tabel 2. Geohydrologische parameters Diepte Filterstelling Modellaag Geohydrologische parameters (m tov NAP) c (dagen) kd (m 2 /dag) +6,8 tot 1,2 Freatisch pakket/deklaag 100-1,2 tot -2,7 deklaag 150-2,7 tot -17,2 watervoerend pakket 1A 175-17,2 tot -18,7 Waterremmende laag 100-18,7 tot -24,3 KWO watervoerend pakket 1 B 95-24,3 tot 33,2 KWO + proefboring watervoerend pakket 1 B 155-33,2 tot -35,2 Waterremmende laag 50/1000-35,2 tot -63,2 Watervoerend pakket 2A 1540-63,2 tot -62,2 Waterremmende laag 5/500-63,2 tot -75,2 Watervoerend pakket 2B 600-75,2 tot -88,2 Waterremmende laag 500-88,2 tot -122,2 Pompstation Veenendaal Watervoerend pakket 3A 610-122,2 tot -124,2 Waterremmende laag 200-124,2 tot -213,2 Watervoerend pakket 3B 480 >-213,2 Hydrologische basis Veranderingen in de grondwaterstand en stijghoogte Het onttrekken en infiltreren van grondwater ten behoeve van het voorgenomen energieopslagsysteem leidt tot een daling dan wel stijging van de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket. De maximale veranderingen vinden plaats ter hoogte van de filters. De berekende stijghoogteveranderingen in de zomermaanden zijn weergegeven in tabel 3. In de tabel is tevens het hydrologisch invloedsgebied, het gebied waarbinnen de stijghoogte van het grondwater in het tweede

watervoerend pakket meer dan 0,05 m verandert, weergegeven. Uit de berekeningen is gebleken dat het effect van het energieopslagsysteem op de grondwaterstand in het freatische pakket minder is dan 0,05 m. Dit is niet opgenomen in de tabel. De stijghoogteverandering in het watervoerend pakket 1A is berekend op maximaal 0,15 m. Tabel 3. Maximale stijghoogteveranderingen en hydrologisch invloedsgebied Koude bronnen Hydrologisch invloedsgebied (m) Stijghoogteverandering (m) Stijghoogteverandering (m) Warme bronnen Hydrologisch invloedsgebied (m) Watervoerend pakket 1B -2,55 410 2,65 410 4. Effecten energieopslagsysteem op de temperatuur van het grondwater Het energieopslagsysteem gaat jaarlijks een hoeveelheid water verpompen die warmer en kouder is dan de natuurlijke grondwatertemperatuur. Als gevolg van afstroming, geleiding en vrije convectie (stroming onder invloed van dichtheidsverschillen en zwaartekracht) gaat deze warmte en koude in de bodem gedeeltelijk verloren. De grootte van deze thermische verliezen hangt onder andere af van de heterogeniteit van de ondergrond (dispersie), de stromingssnelheid van het grondwater en de geleidbaarheid van de bodem en het grondwater. De verliezen kunnen gevolgen hebben voor de rendabiliteit van het systeem maar ook voor de omgeving. De effecten van het energieopslagsysteem op de temperatuur in de ondergrond zijn berekend met behulp van Hst3D. Uit de berekeningen is gebleken dat het thermisch invloedsgebied waarbinnen na 20 jaar temperatuursveranderingen groter dan 0,5 C op zullen treden maximaal 125 meter rondom zowel de warme en de koude clusters bedraagt. De temperatuursveranderingen zullen het grootst zijn ter hoogte van de filters. In het eerste en derde watervoerend pakket zullen geen thermische veranderingen merkbaar zijn. 5. Invloed van het energieopslagsysteem op bij het grondwater betrokken belangen Het energieopslagsysteem kan effect hebben op bij het grondwater betrokken belangen. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangen die als gevolg van de voorgenomen onttrekking en infiltratie in het geding kunnen komen. Invloed op de kwaliteit van het grondwater Verandering van de kwaliteit Zowel chemische als microbiologische processen die in de bodem optreden zijn temperatuursafhankelijk. Een stijging of daling van de bodemtemperatuur kan daardoor leiden tot veranderingen in de waterkwaliteit. Uit recent onderzoek mag worden aangenomen dat deze kwaliteitsveranderingen aanvaardbaar zijn als de temperatuur van het te infiltreren water niet lager dan 5 C en niet hoger dan 25 C is. Gezien de bodemopbouw en de geringe temperatuursveranderingen binnen het invloedsgebied van de opslag wordt verwacht dat de effecten op de chemische en microbiologische samenstelling van het grondwater verwaarloosbaar zullen zijn. Om mogelijk toch optredende kwaliteitsveranderingen te kunnen bepalen, moet de kwalitatieve uitgangssituatie van het grondwater ter hoogte van de filters worden bepaald. Vervolgens wordt, indien nodig, een kwalitatieve herbemonstering uitgevoerd om mogelijke kwaliteitsveranderingen vast te kunnen stellen. De rapportage van de kwaliteitsmetingen is vastgelegd in de voorschriften. De temperatuur van het onttrokken en geïnfiltreerde grondwater wordt meestal continue geregistreerd in het gebouwbeheersysteem (GBS). Aan de hand van deze gegevens kunnen de maximale, gemiddelde en

minimale temperatuur van het onttrokken en geïnfiltreerde grondwater worden afgeleid. De rapportage van de temperatuursmetingen is vastgelegd in de voorschriften. In het provinciale beleid is vastgelegd dat bij het in de bodem brengen van water met een temperatuur anders dan de natuurlijke grondwatertemperatuur moet worden gestreefd naar een zoveel mogelijk gesloten energiebalans. Het energetisch rendement van de installatie met een vergelijking ten opzichte van de berekende waarden en een berekening van de energiebalans per seizoen inclusief de procentuele afwijking van de eindbalans dient te worden gerapporteerd. Wanneer sprake is van een relatief dunne of afwezige waterremmende laag boven het opslagpakket kan het grondwater in het opslagpakket nog wel eens zuurstof bevatten. Zuurstof kan redox-reacties doen ontstaan welke de kwaliteit van het grondwater negatief kunnen beïnvloeden doordat bijvoorbeeld ijzer met zuurstof reageert en neerslaat in de bodem. In dit gebied is het grondwater in het tweede watervoerend pakket ter hoogte van de filters zwak ijzerhoudend en over het algemeen zuurstofarm. Hierdoor worden, zolang het systeem onder druk wordt gehouden, geen problemen als gevolg van redoxreacties verwacht. Verontreiniging van het grondwater door interactie met gebouwcircuit Kwaliteitsveranderingen kunnen ook optreden wanneer uitwisseling plaatsvindt tussen het water in het grondwatercircuit en het gebouwcircuit. De energie-uitwisseling van het grondwatercircuit met het gebouwcircuit vindt plaats door middel van een warmtewisselaar in de transportleiding. Het grondwater zal hierbij niet in contact komen met het water in het gebouwcircuit. Bovendien wordt het gebouwcircuit gevuld met leidingwater waaraan verder geen stoffen worden toegevoegd. Daardoor zal eventuele lekkage geen meetbare verslechtering van de grondwaterkwaliteit veroorzaken. Het is niet te verwachten dat de materialen (als leidingen e.d.) waarmee het water in het grondwatercircuit in contact komt een significante verandering in de samenstelling van het grondwater als gevolg hebben. Het grondwatercircuit wordt tevens luchtdicht gehouden, zodat het grondwater niet met zuurstof in aanraking komt. Verplaatsing mobiele bodemverontreinigingen De kwaliteit van het grondwater kan achteruit gaan wanneer mobiele bodemverontreinigingen worden verplaatst. Het onttrekken en infiltreren van grondwater beïnvloedt de stromingssnelheid en -richting van het grondwater, waardoor mobiele bodemverontreinigingen binnen het invloedsgebied sneller en over grotere oppervlakten kunnen worden verplaatst. In de omgeving komen enkele verontreinigde locatie voor. Op en rondom het terrein van het gemeentehuis is begin 2008 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn enkele bodemverontreinigingen aangetroffen, met name een licht verhoogd gehalte aan gechloreerde koolwaterstoffen, een restconcentratie van de naastgelegen Palthe-sanering en plaatselijk licht verhoogd arseengehalte (natuurlijke oorsprong). De verontreinigingen zijn diffuus verspreid en grotendeels verwijderd. Door het heen en weer pompen van grondwater worden de effecten op de heersende grondwaterkwaliteit in het bovenste watervoerende pakket geneutraliseerd. Hierdoor is geen verspreidingsrisico of verslechtering van de achtergrondswaarde te verwachten. Verzilting Grondwaterkwaliteitsgradiënten kunnen in zowel verticale als horizontale richting vervagen wanneer grondwater wordt onttrokken en geïnfiltreerd. Deze menging is vooral bezwaarlijk wanneer in de watervoerende lagen sprake is van een sterk verticale chloride gradiënt. De zoet-/brakwatergrens op de projectlocatie bevindt zich op een diepte groter dan NAP -175 m. in het derde watervoerend pakket. De verticale weerstand van waterremmende lagen tussen het energieopslagsysteem en de zoet- /brakwatergrens is dermate hoog dat van beïnvloeding van de zoet-/brakwatergrens geen sprake zal zijn. Invloed op bebouwing en infrastructuur Zettingen De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket wordt door het onttrekken van grondwater gedurende bepaalde perioden van het jaar verlaagd. Deze verlagingen kunnen leiden tot een afname in de waterspanning en toename in de korrelspanning in bovenliggende zettingsgevoelige lagen

met mogelijke zettingen als gevolg. Deze zettingen kunnen doorwerken tot aan het maaiveld waardoor bebouwing, leidingen en infrastructurele werken schade op kunnen lopen. Uit zettingberekeningen is gebleken dat de maximale eindzetting in de deklaag direct naast de bronnen maximaal 9 mm. zal bedragen. De zettingen reduceren binnen enkele meters van de bronnen tot praktisch nihil. Het optreden van ongelijke zettingen aan de omliggende bebouwing en/of infrastructuur is gezien deze geringe zettingsomvang niet te verwachten. Wateroverlast De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket wordt door het infiltreren van grondwater gedurende bepaalde perioden van het jaar verhoogd. Het effect van het energieopslagsysteem op de grondwaterstand in het eerste watervoerend pakket is te klein om tot wateroverlastproblemen te leiden. Invloed op overige grondwateronttrekkingen Drinkwaterpompstation Veenendaal Op ca. 700 meter ten westen van de locatie ligt drinkwaterpompstation (PS) Veenendaal. Op deze locatie onttrekt Vitens met behulp van 9 pompputten ca. 3 miljoen m 3 grondwater per jaar. Vier van de pompputten bevinden zich in het tweede watervoerend pakket op een diepte van ca. NAP -37 m tot -88 m, de overige vijf pompputten onttrekken grondwater uit derde watervoerend pakket op een diepte tussen NAP -91 m en -122 m. Door voorkeursstromen in de watervoerende pakketten komt het overgrote gedeelte van het door PS Veenendaal onttrokken water uit het zuidoosten. Vitens heeft aangegeven dat vanwege kwaliteitsproblemen wordt overwogen het accent van de drinkwaterwinning naar het derde watervoerend pakket te verleggen. De afgelopen twee jaar is geen grondwater meer uit het tweede watervoerend pakket onttrokken. Ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwaterwinning mogen geen energieopslagsystemen worden aangebracht binnen de 50-jaarszone rondom een drinkwaterpompstation. Deze 50-jaarszone ligt volgens de berekeningen van Vitens op de locatie van het gemeentehuis tot onder in het tweede watervoerend pakket, waarbij er vanuit wordt gegaan dat alleen water uit het derde watervoerend pakket wordt onttrokken. Gelet hierop, gecombineerd met het gegeven dat het energieopslagsysteem in het eerste watervoerend pakket 1B wordt aangelegd, hebben berekeningen uitgewezen dat het energieopslagsysteem buiten de 50-jaarszone valt. Op basis hiervan worden er geen schadelijke gevolgen voor de drinkwaterwinning verwacht. Monitoren stijghoogteveranderingen Doordat de berekende effecten op de stijghoogte en stroming van het grondwater gedeeltelijk zijn berust op aannames van bodemparameters uit de beschikbare bodeminformatie zal de praktijk enigszins afwijken. Om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke effecten is daarom in overleg met de aanvrager en Vitens afgesproken dat tijdens het boren van één van de bronnen de boring zal worden verlengd tot op de scheidende laag van de Formatie van Tegelen (ca. 82m beneden maaiveld). Voorts is afgesproken dat na het bereiken van deze kleilaag op de onderzijde van het tweede watervoerende pakket een extra peilbuis wordt geplaatst voor meting van mogelijke veranderingen in de stijghoogten. Overige grondwateronttrekkingen In het centrum van Veenendaal bevinden zich meerdere industriële onttrekkingen. Het dichtstbij gelegen grondwatersysteem is Lantor B.V. op ca 300 meter ten noorden van de beoogde onttrekkingslocatie. Het geohydrologische invloedsgebied (5 cm verlagingslijn) reikt tot 410 meter rond de bronnen; het hydrothermisch invloedsgebied tot maximaal 125 meter. Als gevolg van de onttrekkingen wordt een effect op de stijghoogte van 5 à 10 cm verwacht in het onttrekkingspakket ter plaatse van de grondwateronttrekking van Lantor BV. Deze verlaging is dermate gering dat niet verwacht wordt, dat het systeem daar nadelige invloeden van zal ondervinden. Andere industriële onttrekkingen bevinden zich op afstanden variërend van 700 tot ca. 1900 meter en bevinden zich derhalve buiten de invloedssfeer van het beoogde energieopslagsysteem.

Invloed op landbouw, natuur en stadsgroen De effecten van het energieopslagsysteem op landbouw, natuur en stadsgroen kunnen divers zijn. De stijging en daling van de freatische grondwaterstand kunnen leiden tot wateroverlast dan wel droogteschade. Daarnaast kan de vegetatie nadelige effecten ondervinden van temperatuursstijgingen van het grondwater of een verandering in de kwaliteit. Ook een verandering in kwelflux kan leiden tot een verandering in de vegetatie. De hydrologische effecten van het systeem op de freatische grondwaterstand zijn echter verwaarloosbaar klein en er wordt tevens niet verwacht dat als gevolg van temperatuursveranderingen kwaliteitsveranderingen van het grondwater op zullen treden. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat het energieopslagsysteem geen nadelige effecten zal hebben op landbouw, natuur of stadsgroen. Invloed op archeologische waarden Verlaging van de grondwaterstand of verandering van het bodemklimaat kan nadelige effecten hebben op in de bodem aanwezige archeologisch waardevolle objecten of vormen. Gezien het verwaarloosbaar kleine effecten op de freatische grondwaterstand worden geen negatieve effecten verwacht op mogelijk aanwezige archeologische waarden. Een uitgebreid archeologisch onderzoek voor de aanleg van het energieopslagsysteem is niet nodig.

Bijlage II: Voorschriften 1.1. De inrichting waarmee de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd en via welke het water terug in de bodem wordt gebracht mag uit niet meer dan twee warme en twee koude bronnen bestaan. De locatie van de bronnen dient overeen te komen met de locatie en diepte zoals die in de bij de vergunningsaanvraag behorende bijlagen is aangegeven. 1.2. De te onttrekken hoeveelheid grondwater mag niet meer zijn dan 67 m³ per uur (33,5 m³ per uur per bron) en niet meer dan 85.000 m³ per jaar. 1.3. Het grondwater mag uitsluitend worden onttrokken op een diepte tussen ca. MV -24,8 m tot -39,8 m (ca. NAP -18 m en -33 m). De effectieve filterlengte bedraagt 14m. 1.4. Ter plaatse van één van de bronnen wordt de boring verlengd tot op de scheidende laag behorend tot de Formatie van Peize (ca. 82 m beneden maaiveld). Tevens wordt hier een peilbuis aangebracht ter monitoring van de stijghoogteveranderingen. 1.5. Al het onttrokken water dient op dezelfde diepte in de bodem te worden terug gebracht als waarvan het is onttrokken, met uitzondering van het water dat gebruikt is voor het spuien van de bronnen tot een maximum van ca. 3.500 m 3 spuiwater bij de aanleg van de bronnen en vervolgens tot een maximum van ca. 600 m 3 per jaar voor preventief onderhoud van het systeem. 1.6. De aanvangsdatum van de aanleg van de inrichting moet tenminste twee weken vooraf schriftelijk aan ons college worden gemeld. 1.7. De ingebruikname van de inrichting moet tenminste twee weken vooraf schriftelijk aan ons college worden gemeld. Er mag niet eerder grondwater worden onttrokken dan nadat de door ons college daartoe aangewezen ambtenaar heeft vastgesteld dat in voldoende mate wordt voldaan aan de vergunningsvoorschriften. 2. Aanleg van de inrichting 2.1. Het gebouwcircuit mag alleen gevuld worden met water uit de drinkwaterleiding waaraan geen stoffen worden toegevoegd; het systeem moet op een zodanige wijze uitgevoerd zijn dat water uit het gebouwcircuit niet in de bodem terecht kan komen en voorzien zijn van een controlesysteem waarmee lekkage geconstateerd kan worden. Van de controle op lekkage wordt een administratie bijgehouden. 2.2. Van de aanleg van de bronnen moet een gedetailleerde boorbeschrijving worden bijgehouden. De boorbeschrijving dient uit tenminste één beschrijving van het bodemmateriaal per geboorde meter te bestaan. De scheidende lagen die bij de aanleg van de bronnen worden doorboord moeten worden afgedicht met zwelklei. 2.3. Tenminste twee weken voorafgaand aan de ingebruikname van de inrichting of zo spoedig mogelijk daarna moeten van elke onttrekkings- en infiltratiebron de volgende gegevens aan ons worden toegezonden: 2.3.1. de diepte van de boven- en onderzijde van het filter ten opzichte van NAP en ten opzichte van het maaiveld; 2.3.2. de lengte van het filter; 2.3.3. de inwendige diameter van het filter; 2.3.4. de afwerking van de bronnen; 2.3.5. een afschrift van de in voorschrift 2.2 bedoelde boorbeschrijving; 2.3.6. een schaaltekening waarop de exacte locatie van de bronnen is aangegeven.

3. Beheer van de inrichting 3.1. De temperatuur van het water dat terug in de bodem wordt gebracht mag nooit hoger zijn dan 25 ºC en gemiddeld over het seizoen niet hoger dan 20 ºC en niet lager dan 5 ºC. 3.2. Gestreefd moet worden naar een zoveel mogelijk sluitende energiebalans waarbij de in de bodem geïnfiltreerde warmte over een periode van 5 jaar in ieder geval niet meer dan 15% mag afwijken van de geïnfiltreerde hoeveelheid koude. Over een periode van 10 jaar mag het verschil tussen de geïnfiltreerde warmte en koude niet meer dan 10% afwijken. 3.3. Aan het water dat terug in de bodem wordt gebracht mogen geen stoffen worden toegevoegd en de concentratie van stoffen daarin mag niet door een bewerking zijn veranderd ten opzichte van de concentraties in het opgepompte grondwater. 3.4. Het onderhoud van de bronnen dient mechanisch te worden uitgevoerd. Het hiervoor gebruikte grondwater mag niet in de bodem worden teruggebracht. Alleen als mechanische regeneratie niet afdoende is mogen bronnen chemisch geregenereerd worden. De gebruikte chemische middelen moeten volledig opgepompt en afgevoerd worden. Chemische regeneratie moet twee weken voorafgaand aan de regeneratie aan ons college worden gemeld. Bij die melding dienen in ieder geval de volgende zaken te worden aangegeven: a) De reden waarom chemische regeneratie wordt toegepast; b) Welke bronnen een chemische regeneratie zullen ondergaan; c) Opsomming, wijze van toepassing en afvoer van de stoffen die gebruikt worden; d) De wijze waarop het grondwater wordt onderzocht op achtergebleven verontreinigingen; 4. Registratie 4.1. De onttrokken hoeveelheid grondwater en de hoeveelheid water die terug in de bodem wordt gebracht moet worden gemeten met watermeters waarvan het type en de plaats van inbouw vooraf zijn goedgekeurd door de door ons college daartoe aangewezen ambtenaar. De watermeters moeten voldoen aan het Meet- en Registratiebesluit (AMvB, 27 augustus 1985, Stb. 531). 4.2. De stand van de watermeters op de eerste werkdag van elke maand moet worden geregistreerd op een door ons college verstrekte meetstaat. Als de meetresultaten daar naar ons oordeel aanleiding toe geven kunnen wij bepalen dat de meetfrequentie wordt verhoogd tot maximaal éénmaal per week; 4.3. Gedurende een periode dat geen meting kan plaatsvinden moet de onttrokken hoeveelheid geschat worden en als zodanig op de meetstaten worden aangegeven. 4.4. Er moet een logboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen: a) Deze vergunning; b) De bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en metingen, zoals in de betreffende voorschriften wordt geëist; c) Alle van belang zijnde gegevens (zoals datum, tijdstip, tijdsduur, aard, plaats, hoeveelheid en oorzaak) van voorgevallen calamiteiten die van invloed zijn op het grondwater en het functioneren van de installatie, met vermelding van de genomen maatregelen. De onder b en c bedoelde documenten moeten tenminste vijf jaar worden bewaard. Het logboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door ons college aangewezen ambtenaar.

5. Monitoring 5.1. Ten aanzien van de temperatuur van het onttrokken en geïnfiltreerde grondwater geldt het volgende: De maximale, gemiddelde en minimale temperatuur van het onttrokken en geïnfiltreerde water dient per maand te worden vastgesteld en geregistreerd. Deze waarden mogen worden afgeleid van de continue meting van de watertemperatuur in het gebouwbeheerssysteem. 5.2. Ten aanzien van de grondwaterstanden geldt het volgende: a) Ter plaatse van iedere bron dient één peilbuis te worden geplaatst met het filter in de filteromstorting van de bron, ter hoogte van het filtergedeelte van de bronnen. Daarnaast moet onderin het onder voorschrift 1.4 bedoelde boorgat een tweede peilbuis worden geplaatst. De peilbuizen moeten worden geplaatst overeenkomstig het bepaalde in NEN 5766 en NPR 5741. b) Ter controle van de werkelijk optredende maximale geohydrologische effecten dient vóór ingebruikname van het systeem een proefonttrekking en -retournering te worden uitgevoerd op basis van onderstaande uitgangspunten: - vóór aanvang van de proefonttrekking en -retournering worden in de onder punt 5.2a bedoelde peilbuizen minimaal twee nulmetingen van de stijghoogte in het opslagpakket verricht. Tussen de nulmetingen moet een minimale tussenpose van één etmaal worden aangehouden; - vervolgens wordt uit het cluster van koude of warme bronnen met een debiet van minimaal 60 m³ per uur (30 m³ per uur per bron) en maximaal 67 m³ per uur (33,5 m³ per uur per bron) grondwater onttrokken en geretourneerd in de andere bronnen; - de proefonttrekking moet minimaal 4 uur worden uitgevoerd; tijdens de proefonttrekking wordt de stijghoogte in de onder 5.2a bedoelde peilbuizen minimaal ieder uur gemeten en geregistreerd; wanneer na dit tijdsbestek de laatste uurmeting meer dan 5% afwijkt van de uurmeting ervoor dient de proefonttrekking voortgezet te worden tot het moment dat een afwijking van minder dan 5% wordt geregistreerd tussen de opeenvolgende uurmetingen. c) De resultaten van de onder punt 5.2b beschreven proefonttrekking dienen direct na afloop te worden gerapporteerd aan ons college. Dit rapport dient de volgende punten te bevatten: - een weergave van de gemeten stijghoogten, zowel in tabel als grafisch; - een vergelijking van de stijghoogteveranderingen uit de proefonttrekking met de berekende waarden; - een weergave van de debietmeting tijdens de proef door middel van een watermeter die voldoet aan het onder punt 4.1 aangegeven voorschrift. d) Indien uit de onder punt 5.2c uitgevoerde analyse blijkt dat de gemeten stijghoogteveranderingen groter zijn dan de berekende waarden, dient met ons college overleg te worden gevoerd over eventuele aanvullende maatregelen; e) Als de meetresultaten van de pompproef daar naar ons oordeel aanleiding toe geven kunnen wij bepalen dat de stijghoogte in de onder punt 5.2a genoemde peilbuizen elk kwartaal moet worden gemeten en geregistreerd.. 5.3 Ten aanzien van de grondwaterkwaliteit geldt het volgende: a) Ter vaststelling van de chemische samenstelling van het grondwater in de referentiesituatie dient voorafgaand aan de ingebruikname van de inrichting in de in warme bron W1 en de koude bron K2 geplaatste peilbuizen het grondwater van het opslagpakket te worden bemonsterd en geanalyseerd volgens de methoden en parameters zoals in Bijlage III bij deze vergunning is aangegeven. b) De resultaten van de onder punt 5.3a beschreven bemonstering dienen direct na afloop te worden gerapporteerd aan ons college.

c) Als er naar ons oordeel reden is om te veronderstellen dat er veranderingen in de kwaliteit van het grondwater ten opzichte van de referentiesituatie zijn opgetreden, dient het grondwater van het opslagpakket in de onder punt 5.2a bedoelde peilbuizen volgens de onder punt 5.3a bedoelde methoden en parameters te worden herbemonsterd en geanalyseerd. 5.4 Ten aanzien van de energiehoeveelheid geldt het volgende: a) De energiehoeveelheid die aan het grondwater is toegevoegd en onttrokken dient per maand te worden berekend en geregistreerd op basis van de gegevens uit de voorschriften 4.2 en 5.1. b) De resultaten van de onder punt 5.4a beschreven berekening dienen op verzoek van ons college inzichtelijk te worden gemaakt. 6 Rapportage 6.1 Jaarlijks in de maand januari volgend op het jaar waarin onttrokken is, of bij beëindiging van de onttrekking binnen een maand na beëindiging, moeten de in de voorschriften 4.2, 4.3, 5.1 en 5.2e bepaalde gegevens aan ons college worden toegezonden. De in het voorschrift 5.4 bepaalde gegevens dienen in de maanden april en oktober van elk jaar aan ons college te worden toegezonden. 6.2 Voor de eerste keer na drie jaar na ingebruikname van het systeem en vervolgens eens per vijf jaar moet een evaluatierapport overgelegd worden waarin in ieder geval het volgende is opgenomen: a) Energetisch rendement van de installatie met een vergelijking ten opzichte van de berekende waarden; b) Berekening van de energiebalans per seizoen in de afgelopen periode inclusief de procentuele afwijking van de eindbalans; c) Een analyse van de chemische samenstelling van het grondwater als bedoeld in voorschrift 5.3a; d) Voorgedane calamiteiten; 7 Beëindiging onttrekking 7.1 Beëindiging van de onttrekking moet tenminste een maand van tevoren aan ons college worden gemeld. 7.2 Alvorens de onttrekking te beëindigen moet de temperatuur van het grondwater binnen het invloedsgebied van het systeem zodanig hersteld worden dat het verschil ten opzichte van de natuurlijke temperatuur van het grondwater niet groter is dan 5 ºC. 7.3 Binnen een week na beëindiging van de onttrekking dienen bodemtemperatuur en de grondwaterstijghoogten te worden gemeten zoals beschreven in voorschrift 5.1 en 5.2a en moet een analyse van de chemische samenstelling als bedoeld in voorschrift 5.3a worden gemaakt van het grondwater in alle bronnen; de resultaten van de metingen en de analyse moeten binnen één maand na beëindiging van onttrekking en infiltratie aan ons college toegestuurd worden. 7.4 Binnen drie maanden na beëindiging van de onttrekking en infiltratie moeten de weerstandsbiedende bodemlagen onder toezicht van een door ons college daartoe aangewezen ambtenaar hersteld overeenkomstig het bepaalde in de Grondwaterverordening provincie Utrecht.

Bijlage III: Monstername en analyse grondwatermonsters Monstername : uitvoeren volgens NEN 5744 en NEN 5745. Conservering monsters : uitvoeren volgens NEN-EN-ISO 5667-3. De monstername en analyse : uitvoeren door een NEN-EN-ISO 17025 geaccrediteerde instantie. Parameters Eenheid Analysemethode Algemene Parameters* Elektrisch geleidingsvermogen (EC) ms/m NEN-ISO 7888 Kleurmeting mg/l/pt NEN-EN-ISO 7887 Watertemperatuur o C - Zuurstof (O 2) mg/l NEN-ISO 5813 / 5814 Zuurgraad ph NEN 6411 Anorganische Parameters Ammonium (als N) mg/l NEN 6604 / NEN 6646 / NEN-EN-ISO 11732 Chloride (als Cl) mg/l NEN-EN-ISO 10304-1 / NEN 6604 Nitraat (als NO 3) mg/l NEN-EN-ISO 10304-1 / NEN 6604 Nitriet (NO 2 -) mg/l NEN-EN-ISO 10304-1 / NEN 6604 Sulfaat (als SO 4) mg/l NEN-EN-ISO 10304-1 / NEN 6604 Totaal fosfaat (als P) mg/l NEN-EN-ISO 15681-1/2 / NEN-EN-ISO 6878 Ortho-fosfaat (als P) mg/l NEN 6604 / NEN-EN-ISO 15681-1/2 / NEN-EN-ISO 10304-1 Bicarbonaat mg/l NEN 6532 Organische parameters Dissolved organic carbon (DOC) mg/l NEN-EN 1484 Metalen Arseen (As) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Cadmium (Cd) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Calcium (Ca) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Chroom (Cr) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 IJzer (Fe) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Kalium (K) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Koper (Cu) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Kwik (Hg) µg/l NE-EN 1482 / NEN-EN 12338 / NEN 6445 Lood (Pb) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Magnesium (Mg) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Mangaan (Mn) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Natrium (Na) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Nikkel (Ni) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Silicium (Si) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 Zink (Zn) µg/l NEN 6426 (conform ISO 11885) / NEN-EN-ISO 17294-2 * De bepaling Algemene Parameters (m.u.v. kleurmeting) betreft een zogenaamde veldmeting. Dit betekent dat deze parameters rechtstreeks in de peilfilters moeten worden bepaald.