[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Roosendaal (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), appellanten,

Vergelijkbare documenten
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2016:1061

ECLI:NL:RVS:2015:2989

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2012:BY7283

ECLI:NL:RVS:2017:2173

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

Uitspraak /1/A1

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:RVS:2017:2013

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2015:1791

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RVS:2017:1897

Afdeling bestunrsreclitspraak. Behandelend ambtenii;ir J. Jhauw

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:8291, Bekrachtiging/bevestiging

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2012:BV9447

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2017:1481

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2016:1433

ECLI:NL:RVS:2017:1333

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

ECLI:NL:RVS:2015:2992

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

ECLI:NL:RVS:2014:3854

Bij besluit van 13 juni 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 20 juni 2016.

ECLI:NL:RVS:2017:1848

Uitspraak /1/A1

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

Uitspraak /1/R6

ECLI:NL:RVS:2017:1925

ECLI:NL:RVS:2014:2812

ECLI:NL:RVS:2013:2419

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2009:BK0801

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:3340

ECLI:NL:RBROT:2017:2831

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RVS:2000:AA5570

ECLI:NL:RVS:2012:BY6722

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:3129, Bekrachtiging/bevestiging

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RVS:2016:1268

Raad. . te- 13. vanstate. -6 FEB. 2(m. Afdeling bestuursrechtspraak GEMEEME SOEST. Ingek. Nr. Afd.: ^ (

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2016:2348

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

Verwerking Uitspraken bestemmingsplan Buitengebied Alphen Zuid


ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2016:1059

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2017:1594

ECLI:NL:RVS:2011:BV0095

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. I.P». Feis

ECLI:NL:RVS:2016:3470

Afdeling bestuursrechtspraak f^/}/jlo_. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar J.P. van het Hul

Uitspraak /1/R1

ECLI:NL:RVS:2014:4724

2. Beoordeling. 2.4 Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Uitspraak /1/R2

ECLI:NL:RVS:2014:2741

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2012:BY3076

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

ECLI:NL:RVS:2017:2213

Uitspraak /1/A3

ECLI:NL:RBALM:2010:BO4728

ECLI:NL:RVS:2013:1951

ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7173

ECLI:NL:RVS:2015:2365

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2012:BV0554

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2017:63 Instantie Raad van State Datum uitspraak 13-01-2017 Datum publicatie 18-01-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201608206/1/A1 en 201608206/2/A1 Omgevingsrecht Voorlopige voorziening+bodemzaak Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van zes appartementen op het perceel aan de Boulevard 83 te Roosendaal. Vindplaatsen Rechtspraak.nl AR 2017/379 Uitspraak 201608206/1/A1 en 201608206/2/A1. Datum uitspraak: 13 januari 2017 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Roosendaal (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 oktober 2016 in zaak nrs. 16/6250 en 16/6253 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal. Procesverloop Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van zes appartementen op het perceel aan de Boulevard 83 te

Roosendaal. Bij uitspraak van 3 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen en I. Kraus, zijn verschenen. Daar is voorts [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. Overwegingen Inleiding 1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van zes appartementen op het perceel met parkeervoorzieningen en bergingen. Het perceel heeft volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Burgerhout" de bestemming "Wonen". Volgens de planregels mogen ter plaatse onder meer geschakelde woningen worden opgericht met een diepte van 10 m. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet-aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw dient 3 m te bedragen. Aan deze regels voldoet het bouwplan niet: het heeft een diepte van 12 m en een afstand tot de zijdelingse perceelgrens van 0,9 m. Het bouwplan voldoet tevens niet aan de Bouwverordening van de gemeente Roosendaal met betrekking tot de eis dat op het eigen perceel voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Het bouwplan voorziet in de realisering van acht parkeerplaatsen, terwijl er volgens het college negen nodig zijn. Het tekort moet de initiatiefnemer volgens het college elders oplossen en dat is vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). [appellant] woont op het naastgelegen perceel. Naast het perceel van [appellant] is een uitrit gelegen, waarnaast het bouwplan is voorzien. Het perceel lag braak voordat met de uitvoering van het bouwplan was begonnen. De bezwaren van [appellant] zien niet op het bebouwen van het perceel, maar op de gekozen invulling van het perceel met zes appartementen. Het oprichten van zes appartementen in plaats van geschakelde woningen, leidt volgens [appellant] tot een inbreuk van het straatbeeld en een verstoring van zijn woon- en leefklimaat. 2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Beoordeling van het hoger beroep 3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte medewerking aan het bouwplan heeft verleend. Daartoe voert hij aan dat aan het besluit van 14 juli 2016 geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. Bovendien leidt de realisering van het bouwplan tot een verstoring van het straatbeeld, tot schaduwwerking en een inbreuk op de privacy. Ook neemt de overlast met betrekking tot parkeren toe. Tevens is volgens [appellant] de "ladder duurzame verstedelijking" van toepassing op het bouwplan. 3.1. Het bouwplan is voorzien van de ruimtelijke onderbouwing "Boulevard 83-85 Roosendaal" van 1 juni 2015. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat op het perceel voorheen een winkelpand met bovenwoningen stond. Het pand is in 2011 gesloopt waardoor een gat is ontstaan in de

bebouwingsstructuur van de Boulevard. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is het perceel gelegen aan de stadsring aan een druk gedeelte van een belangrijke aanrijroute, waardoor de invulling van het perceel bepalend is voor de beeldkwaliteit, de beleving en het aanzien van de stad. Het bouwplan voorziet in de realisering van zes huurappartementen in drie bouwlagen, waarbij de derde bouwlaag van een steile kap wordt voorzien. Hoewel er een hogere en andere kapvorm wordt gebruikt, wordt er volgens de ruimtelijke onderbouwing voldaan aan de beelddifferentiatie per verticaal deel die kenmerkend is voor de Boulevard als geheel. De Boulevard kent volgens de ruimtelijke onderbouwing complexen met repeterende eenheden die subtiel van elkaar verschillen maar wel worden geschaard onder een doorlopende kap. Ook past het karakter van het voorziene gebouw in de traditie van de straat. Hoewel er sprake is van niet-grondgebonden woningbouw, voegt het voorziene gebouw zich volgens de ruimtelijke onderbouwing in het straatbeeld doordat in de architectonische vormgeving is aangesloten op de stedenbouwkundige structuur van de Boulevard. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Aan de achterzijde van het perceel, achter de parkeerplaatsen, zijn bergingen voorzien ten behoeve van de appartementen. Wat betreft de schaduwwerking is in de ruimtelijke onderbouwing uiteengezet dat het - ten opzichte wat volgens het bestemmingsplan is toegestaan - vergrote bouwvolume nauwelijks leidt tot een toename van schaduwwerking. Volgens de ruimtelijke onderbouwing past het volume in het afwisselende straatbeeld. Schaduw valt vooral op de inrit naar de achtergelegen bergingen. Op het perceel worden acht parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het tegenover gelegen complex Boulevard 98-100 wordt een parkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van het bouwplan. Door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst wordt de beschikbaarheid van deze parkeerplaats gewaarborgd. In de ruimtelijke onderbouwing is verder vermeld dat de vraag naar kleinschalige en betaalbare huurwoningen groot is en dat het bouwplan een sterke impuls vormt voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. 3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan past in het gevelzicht en het straatbeeld van de Boulevard. Het heeft daarbij het positieve welstandsadvies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 8 januari 2015, dat het heeft overgenomen, betrokken. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet in het straatbeeld past. Ten behoeve van het bouwplan is een bezonningsstudie uitgevoerd. De bezonningsstudie van 30 november 2015 ondersteunt de conclusie in de ruimtelijke onderbouwing dat realisering van het bouwplan tot een beperkte toename van schaduwwerking zorgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de afname van bezonning op het perceel van [appellant] niet zodanig is dat dit redelijkerwijs in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het bouwplan niet de huidige of vroegere situatie maatgevend is. Bepalend is de vergelijking tussen het bouwplan en hetgeen volgens het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beoogde bouwmassa in dit geval in relatief geringe mate groter is dan hetgeen volgens het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan. Het bouwplan is aan de achterzijde voorzien van balkons, waardoor onder meer zicht in de tuin van [appellant] kan ontstaan. Met betrekking tot het betoog over de privacy heeft de rechtbank terecht het standpunt van het college gevolgd dat realisering van het bouwplan tot enige aantasting van de privacy van [appellant] leidt, maar dat dit moet worden geduld. Gelet op de locatie van het perceel in stedelijk gebied acht de voorzieningenrechter dat standpunt redelijk. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de Nota Parkeernormen van december 2011. Het college heeft daarbij voor het bouwplan een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per appartement

gehanteerd. Dit betreft de norm voor huurwoningen in de sociale sector buiten de centrumring. De norm voor huurwoningen binnen de centrumring is lager en zou tot een afname van het aantal te realiseren parkeerplaatsen leiden. Indien het bouwplan zou voorzien in huurwoningen voor de vrije sector zou de parkeernorm 1,8 parkeerplaats per appartement bedragen, maar daarin voorziet het bouwplan niet. Ter zitting van de voorzieningenrechter is dat toegelicht. Het college heeft verder gesteld dat de voorziene parkeerplaatsen voldoen aan de in de Bouwverordening opgenomen minimale afmetingen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan voorziet in de parkeerbehoefte die van het bouwplan uitgaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de parkeerplaatsen niet beschikbaar zijn of te krap zijn. Voor zover [appellant] overlast zal ondervinden door het parkeren van auto s aan de achterzijde van het perceel, heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de kwaliteit van de leefomgeving onvoldoende is gewaarborgd. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat sprake is van binnenstedelijk gebied. 3.3. Het perceel met de bestemming "Wonen" heeft een omvang van ongeveer 350 m², waarop zes appartementen zijn voorzien. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, gelet op het aantal woningen terecht overwogen dat het bouwplan niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). De zogenoemde "ladder duurzame verstedelijking" als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing. Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat er onvoldoende behoefte is aan het bouwplan en derhalve de uitvoerbaarheid niet is gewaarborgd, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het college heeft onder verwijzing naar de "Woningbouwprogrammering 2012-2020" gesteld dat in Roosendaal veel vraag is naar huurwoningen. Voorts heeft het gesteld dat de eventuele toekenning van planschade wordt doorberekend aan de ontwikkelaar, waardoor de uitvoerbaarheid gewaarborgd is. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het bouwplan niet uitvoerbaar is. 3.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat het betoog van [appellant] niet tot het oordeel leidt dat de bouw van zes appartementen met parkeervoorzieningen en bergingen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college, bij de afweging van alle betrokken belangen, in aanmerking nemend de mogelijkheden van het bestemmingsplan, in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de aanvrager bij de uitvoering van het bouwplan zoals aangevraagd, dan aan het belang van [appellant]. Het betoog faalt. Conclusie en slot 4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier. w.g. Lubberdink w.g. Smulders-Wijgerde voorzieningenrechter griffier Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2017 672.