EUROPEES PARLEMENT 2004 Zittingsdocument 2009 VERTROUWELIJK A6-0421/2008 5.11.2008 VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Frank Vanhecke (2008/2092(IMM)) Commissie juridische zaken Rapporteur: Klaus-Heiner Lehne RR\751846.doc PE412.280v02-00
PR_IMM_art6-2 INHOUD Pagina ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT... 3 TOELICHTING... 4 UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE... 9 PE412.280v02-00 2/9 RR\751846.doc
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Frank Vanhecke (2008/2092(IMM)) Het Europees Parlement, gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Frank Vanhecke, dat op verzoek van het Openbaar Ministerie van Dendermonde door de minister van Justitie van het Koninkrijk België is ingediend en dat van de ontvangst waarvan op 10 april 2008 in de plenaire vergadering aan het Parlement ter kennis is gegeven, na overeenkomstig artikel 7, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement Frank Vanhecke te hebben gehoord, gelet op artikel 9 en artikel 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, alsmede op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschapen van 12 mei 1964 en 10 juli 1986 1, gelet op artikel 58 en artikel 59 van de Belgische grondwet, gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0000/2008), 1. besluit de immuniteit van Frank Vanhecke op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de verantwoordelijke commissie van het Parlement onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk België. 1 Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 112, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jurisprudentie 1986, blz. 2391, zaak 149/85 (Wybot/Faure et al.). RR\751846.doc 3/9 PE412.280v02-00
TOELICHTING De wet De artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen luiden als volgt: Artikel 9 Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht. Artikel 10 Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden: (a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, (b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren. Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen. In de artikelen 58 en 59 van de Belgische Grondwet is het volgende bepaald: Artikel 58 Geen lid van een van beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht. Artikel 59 Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt. Behalve bij ontdekking op heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld. Huiszoeking of inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aangewezen lid. PE412.280v02-00 4/9 RR\751846.doc
De vervolging in strafzaken van een lid van een van beide Kamers kan, tijdens de zitting, enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren. In elke stand van het onderzoek kan het betrokken lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, aan de Kamer waarvan hij deel uitmaakt de schorsing van de vervolging vragen. Deze Kamer dient hiertoe met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen te beslissen. De hechtenis van een lid van een van beide Kamers of zijn vervolging voor een hof of een rechtbank wordt tijdens de zitting geschorst indien de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt, het vordert. De feiten Op grond van een brief van de Belgische autoriteiten zijn de feiten als volgt: De officier van justitie in Dendermonde heeft een strafrechtelijk onderzoek geopend naar de heer Frank Arthur Hyppolite Vanhecke,... een Belgische afgevaardigde in het Europees Parlement, op verdenking van het overtreden van artikel 1, lid 3, sub 2, van de Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden (zoals gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007). De feiten waarop het onderzoek is gebaseerd, zijn als volgt: Op 3 november 2005 heeft het College van B&W van de stad Sint-Niklaas een klacht ingediend tegen de schrijver, uitgever, drukker of distributeur van het artikel 'Wat je in de pers niet kon of mocht lezen' gepubliceerd in de Vlaams Belang-krant, nr. 2, editie Sint- Niklaas, van april-mei-juni 2005. De rechtsgrondslag van de klacht was artikel 1, lid 3, sub 2, van de Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. Het artikel in de Vlaams Belang-krant had betrekking op de controverse als gevolg van de grafschennis op het kerkhof van Tereken tussen 29 maart en 5 april 2005. Het Vlaams Belang legde in dat verband de nadruk op het vermeende feit dat de daders jonge mensen van buitenlandse afkomst waren. In het betreffende artikel is de term buitenlandse gekoppeld aan de verklaring 'Een cultuur die geen respect heeft voor de doden en symbolen van een ander geloof, is een ontspoorde cultuur. In het artikel wordt verder opgemerkt dat het niet correct zou zijn om deze activiteiten met een discrete sluier te bedekken. In de praktijk bleken de daders echter niet van buitenlandse afkomst, maar ging het om vier autochtone minderjarigen uit twee Vlaamse families. Op 30 juni 2005 heeft het College van B&W van Sint-Niklaas een formele klacht ingediend bij het Belgische Centrum voor gelijke kansen en voor racismebestrijding. Op 30 september 2005 heeft het Centrum voor gelijke kansen en voor racismebestrijding RR\751846.doc 5/9 PE412.280v02-00
klaarblijkelijk een advies aan het College van B&W van Sint-Niklaas overgelegd op basis waarvan besloten is om een klacht bij het Openbaar Ministerie van Dendermonde in te dienen. De Officier van Justitie van Dendermonde heeft vervolgens een onderzoek in gang gezet, primair op basis van het beginsel van successieve (alternatieve, geen gezamenlijke) verantwoordelijkheid zoals voorzien in artikel 25 van de gecoördineerde Grondwet. Aanvankelijk was het onmogelijk om vast te stellen wie de schrijver, drukker of distributeur was. Er kon wel vastgesteld worden dat de heer Frank Vanhecke de verantwoordelijke redacteur of uitgever was; in eerste instantie was hij echter niet bereid om in het kader van het onderzoek een verklaring af te leggen. Dat is de reden dat de Officier van Justitie van Dendermonde aanvankelijk heeft voorgesteld om alleen Frank Vanhecke te vervolgen. Het onderzoek tegen hem werd op 21 november 2006 afgerond. Op 27 november 2006 ontving de Officier van Justitie van Dendermonde echter een brief van de advocaat van de heer Frank Vanhecke met het verzoek om een aanvullend onderzoek en met een intentieverklaring om aan het onderzoek mee te werken. Vrijwel tegelijkertijd ontving de Officier van Justitie van Dendermonde een mededeling van de nationale Rijksrecherche dat er een bericht was binnengekomen dat de schrijver van het betreffende artikel bereid was om zich te melden voor ondervraging. Op 27 november 2006 heeft het Openbaar Ministerie van Dendermonde een aanvullend onderzoek gelast waarbij die nieuwe feiten in aanmerking genomen dienden te worden. Uit dat onderzoek bleek dat een persoon genaamd Marc Van De Velde zich als schrijver had gemeld. Uit de ondervraging en een onderzoek van zijn computer kon bevestigd worden dat hij de auteur was van een deel van het artikel. De vierde en vijfde alinea en de titel waren echter niet door hem geschreven. In het kader van het aanvullend onderzoek bleek het onmogelijk om vast te stellen wie de auteur van de titel en van de bezwarende vierde en vijfde alinea van het artikel was, waarbij met name de volgende passage van belang is: 'Wat men echter niet mocht vernemen is dat de daders, allen jonge tieners, allochtonen waren, jongeren van een vreemde afkomst. De Officier van Justitie van Dendermonde stelde zich derhalve op het standpunt dat de heer Frank Vanhecke, als zijnde de verantwoordelijke redacteur of uitgever, krachtens het strafrecht verantwoordelijk was voor die alinea s. Gezien bovenstaande overwegingen stelt het Openbaar Ministerie voor om de heer Frank Vanhecke te sommeren voor de onderzoeksrechter te verschijnen op grond van het artikel dat aan het begin van dit verslag is geciteerd (zie ook de bijgevoegde ontwerpdagvaarding). Gezien de status van de heer Vanhecke is een dergelijke vervolging uitsluitend mogelijk na PE412.280v02-00 6/9 RR\751846.doc
opheffing van zijn parlementaire immuniteit. Verklaring van de heer Vanhecke Tijdens de hoorzitting zei de heer Vanhecke dat er sprake was van fumus persecutionis. In de eerste plaats was de burgemeester van de stad een socialist en was de vervolging ingegeven door antagonistische motieven ten opzichte van personen die voorstander zijn van een opsplitsing van de Belgische staat. In de tweede plaats had de vervolging naar Belgische maatstaven een bijzonder snel verloop gehad. In de derde plaats werd in een Franstalig artikel over deze kwestie gemeld dat de zaak geseponeerd zou worden indien het Europees Parlement weigerde om de immuniteit van de heer Vanhecke op te heffen (ook al was de auteur van het artikel bekend). De heer Vanhecke verklaarde voorts dat hij, als verantwoordelijke redacteur, op grond van artikel 25 van de Belgische Grondwet 1, niet vervolgd kan worden indien de auteur bekend is en in België woont. Hij had het artikel niet geschreven of gewijzigd en had ook niemand anders de opdracht gegeven om dat te doen. Hij was de verantwoordelijke redacteur voor circa tweehonderd lokale kranten. Wat het artikel in kwestie betrof, waren zowel de auteur als de persoon die het artikel had gewijzigd bekend en in België woonachtig. De heer Vanhecke wees er tot slot nog op dat hij een tekst ter herroeping van het artikel had opgesteld en verspreid. Beoordeling In de eerste plaats wordt overwogen dat artikel 9 van het Protocol niet op deze zaak van toepassing is aangezien het niet tot de taken van een afgevaardigde van het Europees Parlement behoort om als verantwoordelijk redacteur van een krant van een nationale politieke partij te fungeren. Dat betekent dat deze zaak beoordeeld moet worden aan de hand van artikel 10 en dus tegen de achtergrond van de Belgische wetgeving en de bestendige praktijken van de Commissie juridische zaken. Artikel 58 van de Belgische Grondwet is om dezelfde reden zoals die geldt voor artikel 9 van het Protocol evenmin van toepassing. Derhalve is het noodzakelijk om te beoordelen of de immuniteit opgeheven zou kunnen worden op basis van een van de argumenten die door de heer Vanhecke is aangevoerd. In de eerste plaats dient opgemerkt te worden dat er te weinig bewijzen zijn aangevoerd voor de stelling dat er sprake zou zijn van fumus persecutionis. Het is niet ongebruikelijk om een hoofdredacteur als eindverantwoordelijke te beschouwen voor de inhoud van kranten. Het feit dat de burgemeester een socialist is, vormt ook geen afdoende onderbouwing van de beschuldiging dat de aanklacht op politieke gronden is gebaseerd. In de tweede plaats moet geconstateerd worden dat bekend is wie het betreffende artikel geschreven en gewijzigd heeft en dat de betreffende personen in België woonachtig zijn. Dat betekent dat de heer Vanhecke wellicht naar Belgisch recht een volledige 1 Artikel 25 van de Belgische Grondwet: De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd. RR\751846.doc 7/9 PE412.280v02-00
verweermogelijkheid heeft. Daarnaast heeft de heer Vanhecke een stuk opgesteld en verspreid waarin hij zich van het betreffende artikel distantieert. In dit verband dient echter benadrukt te worden dat het niet tot de bevoegdheden van de Commissie juridische zaken behoort om feitelijke vaststellingen te doen of een aanklacht op haar merites te beoordelen. Uit artikel 7, lid 7, van het Reglement van het Europees Parlement blijkt duidelijk dat de Commissie juridische zaken zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. Conclusie Gezien bovenstaande overwegingen en het bepaalde in artikel 7, lid 1 en lid 2, van het Reglement, en na afweging van de argumenten die voor of tegen opheffing van de immuniteit pleiten, beveelt de Commissie juridische zaken het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van de heer Frank Vanhecke op te heffen. PE412.280v02-00 8/9 RR\751846.doc
UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE Datum goedkeuring 3.11.2008 Uitslag eindstemming +: : 0: Bij de eindstemming aanwezige leden Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s) 10 0 1 Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Klaus-Heiner Lehne, Manuel Medina Ortega, Aloyzas Sakalas, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka Renate Weber RR\751846.doc 9/9 PE412.280v02-00