Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maatregelen op het gebied van autobelastingen ( Autobrief ) VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld..

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D50910 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Politieke Barometer Onderwijs Meting april 2013

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2017D25309 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's GRAVENHAGE. Datum 28 oktober 2011 Betreft Pakket Belastingplan 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2015D08205 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 200 IXB Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1999 Nr. 12 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 24 november 1998 De vaste commissie voor Financiën 1 heeft op 29 oktober 1998 overleg gevoerd met staatssecretaris Vermeend van Financiën over het rapport «Een duwtje in de rug» van de werkgroep evaluatie en herziening fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers (Fin-98-746). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen- Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA). Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van Dok-van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA). De heer Wijn (CDA) vond het een goede zaak dat het rapport «Een duwtje in de rug» reeds nu wordt besproken, omdat het zal worden betrokken bij de herziening van het belastingstelsel. Hij vroeg de staatssecretaris hoe het rapport zich verhoudt tot het belastingplan voor de 21e eeuw en met name tot de belastinguitgaven en de grondslagverbreding. Welke prioriteiten zal hij hanteren en welke nieuwe inzichten heeft hij door het rapport verkregen? Omdat het rapport bedragen noemt die niet worden onderbouwd, vroeg de heer Wijn of alle bedragen juist zijn en of de staatssecretaris de term «honderden miljoenen» en de effecten op bedrijfsniveau kon specificeren, mede gelet op het uitgangspunt dat niemand er door het nieuwe belastingstelsel op achteruit mag gaan. De heer Wijn pleitte ervoor om eventuele aanpassingen van regelingen vanuit een integrale invalshoek aan te brengen en om niet eerst een lastenverzwaring en pas later een lastenverlichting in te voeren. Met betrekking tot de punten waarover de leden van de werkgroep-oort het niet met elkaar eens zijn geworden, merkte de heer Wijn op dat veel belang moet worden gehecht aan de mening van het bedrijfsleven over de gewenste diversiteit van de economische structuur. Heeft de staatssecretaris daar een duidelijk beeld van? Omdat de werkgroep er niet in geslaagd is om een helder inzicht te krijgen in de effecten van de genoemde belastingfaciliteiten, vroeg de heer Wijn of zij niet meer tijd had moeten krijgen voor haar omvangrijke opdracht. Kan de staatssecretaris beoordelen of afschaffing met generieke tariefsverlaging niet beter is dan handhaving van gerichte faciliteiten? Van welke KST32659 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 1998 Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 1

regelingen is bijvoorbeeld van tevoren vastgesteld hoe nagestreefde doelen of gedragsveranderingen worden gemeten en geëvalueerd? De werkgroep geeft de voorkeur aan het huidige objectieve ondernemersbegrip boven een gesubjectiveerd ondernemersbegrip, hoewel zij zelf aangeeft dat dit oordeel niet op haar weg ligt. Houdt de staatssecretaris in zijn aangekondigde wetsvoorstel desondanks rekening met dat oordeel? De CDA-fractie is het met de werkgroep-oort eens dat voor stimulering van de beperkte groep van de zogenoemde seeders een subsidieregeling beter is dan een fiscale oplossing, maar, zo benadrukte de heer Wijn, deze groep mag geen speelbal worden van geschuif tussen het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken. Hij wees op de mogelijkheid om activiteiten in de preondernemersfase alsnog te faciliëren zodra de seeder daadwerkelijk ondernemer is geworden, bijvoorbeeld door aftrek van gemaakte kosten. Alvorens over te gaan tot uniformering van het startersbegrip in de fiscale wetgeving, moet naar de mening van de heer Wijn vaststaan dat starters niet te veel op één moment worden geconfronteerd met het wegvallen van regelingen. Hij is het met de werkgroep-oort eens dat de willekeurige afschrijving voor starters een nuttige faciliteit is. De heer Wijn merkte op dat niemand weet of de «tante Agaathregeling» ertoe leidt dat er meer risicodragend vermogen voor starters beschikbaar is. Onderzoek van geregistreerde leningen zou meer duidelijkheid over het renteniveau kunnen opleveren; een rentevergelijking met het promessedisconto geeft in ieder geval geen goed inzicht. Hoe wil de staatssecretaris tot een grondige evaluatie van deze regeling komen? Naar de mening van de heer Wijn dient nader onderzocht te worden of de stakingsvrijstelling kan worden afgeschaft. Veel ondernemers hebben bij hun pensioenopbouw rekening gehouden met de stakingsvrijstelling en de overheid dient op dit punt betrouwbaar te zijn. Mede naar aanleiding van een artikel van MKB Nederland in de Telegraaf van 8 oktober jl. verzocht de heer Wijn de staatssecretaris om de Kamer een brief te sturen met zijn standpunt over de geruisloze overgang van een BV naar een non-rechtspersoon. Mede met het oog op de continuïteit in het bedrijfsleven was de heer Wijn het met de werkgroep eens dat de doorschuiffaciliteit generiek moet worden. Als de daarmee gemoeide kosten te hoog zijn, zou de faciliteit niet geheel moeten worden afgeschaft, maar zou zij bijvoorbeeld uitgebreid kunnen worden tot familieleden in de vierde graad. Gelet op het feit dat afschaffing van de kostenegalisatiereserve het kleinbedrijf meer zou schaden dan het grootbedrijf en op het feit dat oneigenlijk gebruik als gevolg van de strenge voorwaarden vrij onwaarschijnlijk is, pleitte de heer Wijn voor continuering van deze faciliteit. In dit verband vroeg hij een reactie op het Baksteenarrest van de Hoge Raad, waarmee een voorziening voor de invoering van de euro is toegestaan. Naar aanleiding van een artikel in het Leidsch Dagblad van 24 oktober vroeg de heer Wijn of het klopt dat de staatssecretaris de drievoudige rechterlijke uitspraak dat een zelfstandige zijn aanspraak op de zelfstandigenaftrek niet mag verliezen als hij door een korte ziekte het urencriterium niet haalt, naast zich neerlegt. Naar aanleiding van het feit dat iemand die door een handicap niet aan het urencriterium voldoet, geen beroep op de zelfstandigenaftrek kan doen, pleitte de heer Wijn ervoor om mensen die als gevolg van een handicap geen werk kunnen krijgen, juist aan te moedigen om een eigen bedrijf op te zetten. Tot slot merkte de heer Wijn op dat de per 1 januari 1998 doorgevoerde wijzigingen de zelfstandigenaftrek hebben gecompliceerd en tot veel administratieve lasten hebben geleid. Hij vroeg wat de staatssecretaris hieraan gaat doen en betreurde het dat de fracties van de PvdA en de VVD de door de CDA-fractie voorgestelde motie die pleitte voor invoering van Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 2

een MKB-toets op alle nieuwe regelgeving die gevolgen kan hebben voor het MKB, op 27 oktober jl. hebben verworpen. Desgevraagd ontkende de heer Wijn dat er op het punt van de fiscale faciliteiten voor het bedrijfsleven sprake is van een nieuwe koers van de CDA-fractie, die bijvoorbeeld op het punt van de doorschuiffaciliteit altijd al een verbreding heeft bepleit en die niet alleen in deze kabinetsperiode, maar ook in het verleden steeds is opgekomen voor het MKB. De heer Bos (PvdA) was van mening dat de Kamer eigenlijk geen overleg dient te voeren over een rapport van een werkgroep, temeer omdat het uiteindelijke oordeel pas gegeven kan worden wanneer de regering daar een standpunt over heeft ingenomen in het kader van de herziening van het belastingstelsel. In dit verband wees hij erop dat juist de CDA-fractie de afgelopen jaren herhaaldelijk heeft geklaagd over versnippering van instrumenten in de fiscale regelgeving en dat de werkgroep-oort heeft geconcludeerd dat de bestaande mix van instrumenten grosso modo goed functioneert. Bij de algemene financiële beschouwingen is reeds gedebatteerd over de effectiviteit van de belastinguitgaven. De heer Bos merkte op dat zijn fractie daarbij de mogelijkheid heeft geopperd van een ijklijn voor belastinguitgaven, zodat voor die uitgaven dezelfde budgettaire discipline ontstaat als voor andere uitgaven. Hij wachtte de door de staatssecretaris toegezegde aanvullende notitie over dit onderwerp af. De situatie van het MKB gaat ook de heer Bos ter harte; zijn fractie heeft op 27 oktober echter niet ingestemd met de op dat punt door de CDA-fractie ingediende motie, omdat de minister van Economische Zaken in het desbetreffende debat al bevestigd had dat er een soort toets plaats zal vinden. Mevrouw De Vries (VVD) vond het een goede zaak dat het voorliggende rapport besproken wordt, ook al functioneren de meeste regelingen goed en kunnen zij daarom blijven bestaan. Het voorstel om de doorschuiffaciliteit te verruimen, leek mevrouw De Vries heel praktisch; zij vroeg een reactie van de staatssecretaris op dat voorstel. Met een verwijzing naar door haar gestelde Kamervragen vroeg mevrouw De Vries de staatssecretaris om, eventueel schriftelijk, aandacht te besteden aan berichten dat in het kader van de «tante Agaathregeling» wellicht te veel geld bij de daarbij betrokken fondsen terechtkomt en dat de regeling via die fondsen niet soepel verloopt. Ook de suggesties van de werkgroep inzake de sanctie en de verlichting van de administratieve lasten moeten bij de evaluatie van de regeling worden betrokken. Het voorstel om de startersaftrek tot vijf jaar te verlengen, werd door mevrouw De Vries onderschreven. Voor de goedwillende MKB-er die een onderneming opbouwt, is de stakingsvrijstelling een heel belangrijke regeling, maar er wordt veel misbruik van die regeling gemaakt. Mevrouw De Vries vroeg of het wetgevingstechnisch mogelijk is om zonder al te ingewikkelde wetgeving misbruik uit te sluiten. De mogelijkheid van een geruisloze overgang van een BV naar een eenmanszaak wordt al jaren wenselijk geacht, maar is technisch moeilijk te realiseren; mevrouw De Vries was van mening dat er op dit punt via een praktische oplossing een knoop moet worden doorgehakt. Mevrouw De Vries sprak haar instemming uit met de aanbeveling om de fiscale vervangingsreserve te wijzigen in de herinvesteringsreserve en vroeg een nadere verduidelijking van de kosten van deze omvorming, die volgens het rapport enkele honderden miljoenen guldens per jaar bedragen. Afschaffing van de reserveassurantie-eigen-risico vond mevrouw De Vries nuttig, maar met betrekking tot de aanbeveling om de exportrisicoreserve Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 3

af te schaffen, wees zij erop dat deze faciliteit in de vorige kabinetsperiode juist is verruimd en dat het bedrijfsleven niet heeft laten blijken dat deze faciliteit kan worden afgeschaft. Omdat de urennorm in de zelfstandigenaftrek recent is aangescherpt, komt de aanbeveling inzake die urennorm naar de mening van mevrouw De Vries als mosterd na de maaltijd. Zij ging ervan uit dat de leeftijdsgrens van 65 jaar op termijn, over ongeveer tien jaar, zal worden afgeschaft en zij was het eens met de aanbeveling om de fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans te plaatsen. In het kader van de verlichting van administratieve lasten juichte mevrouw De Vries de voorgestelde afschaffing van de verplichte accountantsverklaring toe. Omdat de ondernemingen ook zelf belang hebben bij scholing van personeel, vroeg mevrouw De Vries een reactie van de staatssecretaris op de aanbeveling om verplichte afdrachten voor scholingsfondsen volledig aftrekbaar te maken. De heer Vendrik (GroenLinks) vond dit overleg nuttig, mede omdat de begeleidende brief van de staatssecretaris zeer summier is en niet ingaat op de conclusies van de werkgroep. De conclusie van de werkgroep dat de effectiviteit van allerlei fiscale faciliteiten lastig te bepalen is, achtte de heer Vendrik verontrustend en riep bij hem twijfels op over het verantwoorde karakter van de daarmee gemoeide belastinguitgaven en de continuering daarvan. Bovendien is er sprake van een ongelijke behandeling: bij de rechtvaardiging van andere rijksuitgaven speelt de effectiviteit een steeds grotere rol. Hij pleitte er daarom voor om ook bij de beslissing over de eventuele continuering van fiscale faciliteiten in het kader van het belastingplan een zware, wellicht zelfs omgekeerde bewijslast te hanteren op het punt van de effectiviteit. Gelet op de onduidelijkheid over de effectiviteit van de faciliteiten, hadden de tamelijk positieve conclusies van de werkgroep over de afzonderlijke regelingen de heer Vendrik verbaasd. Wat is de visie van de staatssecretaris op deze ongerijmdheid? Omdat het bedrijfsleven goed vertegenwoordigd is in de werkgroep, vond de heer Vendrik het opvallend dat zij tevreden is over het niveau van de administratieve lasten. Deelt de staatssecretaris deze conclusie van de werkgroep? Mede omdat er, ondanks het streven naar «vergroening» van het belastingstelsel, geen milieudeskundige in de werkgroep is opgenomen, vroeg de heer Vendrik hoe de samenstelling van de werkgroep is bepaald en hoe de staatssecretaris denkt over de geconstateerde afnemende effectiviteit van de vervroegde afschrijving van milieu-investeringen, de VAMIL-regeling. Tot slot vroeg de heer Vendrik een nadere toelichting op het deeltijdondernemerschap, waaraan naar zijn mening in het nieuwe belastingstelsel veel aandacht moet worden besteed. Ook mevrouw Giskes (D66) vond het logisch dat de Kamer, mede vanwege onduidelijkheden in de brief van de staatssecretaris, benieuwd is wat er gebeurt met een aan haar voorgelegd belangrijk rapport. Zij vroeg waarom in de brief slechts enkele aanbevelingen worden genoemd. Betekent dit dat de staatssecretaris die aanbevelingen overneemt en de overige aanbevelingen niet? Het pleidooi van de heer Vendrik voor evaluatie van de effectiviteit van de faciliteiten werd door mevrouw Giskes onderschreven; als die effectiviteit niet aantoonbaar is, kan het geld beter generiek worden ingezet. In dat verband wees zij erop dat er veel gebruik wordt gemaakt van de investeringsaftrek, maar dat onduidelijk is of de betrokken ondernemers zonder die regeling niet dezelfde investering zouden hebben gedaan. Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 4

Mevrouw Giskes vroeg een reactie van de staatssecretaris op het pleidooi van de werkgroep om vast te houden aan een geobjectiveerd ondernemerschap. Het belang van deeltijdondernemerschap werd door mevrouw Giskes benadrukt; ook zij pleitte er daarom voor om daar bij het verdere denken over de fiscaliteit nadrukkelijk aandacht aan te besteden. Mevrouw Giskes sloot zich aan bij de opmerkingen van mevrouw De Vries over de «tante Agaathregeling»: als blijkt dat het voor ondernemingen die voor deze regeling in aanmerking komen, moeilijk is om hun geld te krijgen, is het de vraag of de fondsconstructie gehandhaafd moet worden. Met betrekking tot de stakingsvrijstelling vroeg mevrouw Giskes het oordeel van de staatssecretaris over de suggestie dat die vrijstelling slechts één keer toegepast mag worden. Mevrouw Giskes vroeg of de staatssecretaris nieuwe mededelingen kan doen over de FOR, waarvoor zij in het kader van het toekomstige belastingstelsel nadrukkelijk aandacht vroeg. Naar aanleiding van de op zich logische aanbeveling om de verplichte accountantsverklaring bij gebruikmaking van de VAMIL-regeling te laten vervallen, merkte mevrouw Giskes op dat op alle terreinen bekeken moet worden of afschaffing van deze verplichting voordelen biedt. Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris was van mening dat zijn brief duidelijk aangeeft dat alle bevindingen van de werkgroep zullen worden betrokken bij de uitwerking van de herziening van het belastingstelsel, zoals reeds door het vorige kabinet was aangekondigd in de nota «Belastingen in de 21e eeuw, een verkenning»; iets anders kon hij bovendien niet melden, omdat het kabinet ten tijde van het schrijven van de brief demissionair was. Hij erkende dat hij, om misverstanden te voorkomen, in de brief beter geen selectie van de aanbevelingen had kunnen opnemen en benadrukte daarom dat er sprake zal zijn van een integrale benadering van de belastingheffing ten aanzien van het bedrijfsleven. Omdat hij het rapport bovendien nog moet bespreken met de andere betrokken bewindslieden, achtte hij het niet zinvol om in te gaan op concrete faciliteiten of aanbevelingen. Er moet overigens ook nog worden onderzocht of de aanbevelingen als geheel budgettair neutraal zijn en dus voldoen aan de in het regeerakkoord vastgelegde budgettaire randvoorwaarde, ook al heeft de werkgroep in ieder geval gestreefd naar evenwicht tussen enerzijds de voorgestelde verruimingen en anderzijds de voorgestelde afschaffingen of versoberingen. Uit het jaarlijkse overzicht in de Miljoenennota van de belastinguitgaven blijkt ook welke bedragen met de fiscale faciliteiten voor ondernemingen gemoeid zijn. De staatssecretaris bevestigde dat de vraag of de fiscale faciliteiten, gelet op de doelstelling daarvan, effectief zijn, moeilijk te beantwoorden is. Enquêtes bij ondernemingen leveren op dat punt geen eenduidig beeld op, maar uit een recente modelmatige studie van het Centraal planbureau blijkt dat gerichte fiscale faciliteiten in een aantal gevallen effectiever kunnen zijn dan generieke lastenverlichting, mede omdat zij minder middelen vergen. Via een combinatie van enquêtes en modelmatige berekeningen op basis van het gebruik van de faciliteiten worden de faciliteiten periodiek geëvalueerd. Daarbij is wel degelijk sprake van een zware bewijslast op het punt van de effectiviteit: als blijkt dat een maatregel niet naar behoren werkt, moet die maatregel worden afgeschaft. Bij de evaluatie moet overigens ook gekeken worden naar de gevolgen van afschaffing van een bepaalde faciliteit voor de lastendruk en de werkgelegenheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat afgeschafte belastinguitgaven op een andere wijze wellicht effectiever kunnen worden ingezet, maar ook met de internationale context: als het Nederlandse pakket van fiscale faciliteiten door Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 5

afschaffing van een bepaalde faciliteit veel slechter zou worden dan buitenlandse pakketten, met name voor het MKB, zou dat op termijn immers ten koste kunnen gaan van de werkgelegenheid en de economische structuur in Nederland. De staatssecretaris zegde toe in een notitie over de effectiviteit van belastinguitgaven verder op dit onderwerp in te gaan. De staatssecretaris zegde vervolgens toe dat bij de stelselherziening nadrukkelijk aandacht zal worden besteed aan de deeltijdondernemer. Met betrekking tot de seeders merkte de staatssecretaris op dat ook de keuze tussen een subsidieregeling of een fiscale faciliteit voor die groep moet worden gemaakt op basis van vooraf vastgestelde criteria, zoals doelmatigheid, doeltreffendheid, inzichtelijkheid en beheersbaarheid. Mede naar aanleiding van verzoeken uit het bedrijfsleven deelde de staatssecretaris mee dat wordt onderzocht of de doelstelling van de «tante Agaathregeling» voldoende tot haar recht komt. De staatssecretaris was van plan in het antwoord op reeds gestelde schriftelijke Kamervragen in te gaan op het Baksteenarrest van de Hoge Raad. Bij de samenstelling van de werkgroep is gekeken naar deskundigheid, betrokkenheid en ervaring in de praktijk. De staatssecretaris wees erop dat het grote aantal milieudeskundigen onder zijn medewerkers garandeert dat het element van «vergroening» van het belastingstelsel voldoende aan de orde komt. Bovendien hebben alle deskundigen op dit terrein zitting in de commissie-van der Vaart, die zich bezighoudt met deze vergroening. Hij hoopte dat dit onderwerp hoger op de Europese agenda zal komen te staan, bijvoorbeeld als Duitsland op dit punt maatregelen gaat nemen. De staatssecretaris wees erop dat de nota «Belastingen in de 21e eeuw, een verkenning» aangeeft dat het subjectief ondernemerschap zal worden onderzocht; het daaruit resulterende oordeel zal aan de Kamer worden voorgelegd. Nadere gedachtewisseling De heer Wijn (CDA) wees erop dat de keuze tussen generieke tariefsverlaging en het continueren van bepaalde faciliteiten geen afbreuk doet aan de in het regeerakkoord vastgelegde budgettaire randvoorwaarde, maar juist betrekking heeft op de invulling daarvan. Gelet op het grote belang van het nieuwe belastingstelsel, vroeg hij de staatssecretaris om een kwalitatieve beoordeling van het rapport. Naar aanleiding van de discussie over de bewijslast inzake de effectiviteit van de fiscale faciliteiten merkte hij op dat er ook op dat punt heel goed naar het bedrijfsleven moet worden geluisterd. Mevrouw Giskes (D66) pleitte ervoor om, met een beroep op de situatie in andere Europese landen, niet voor een te passieve houding te kiezen. De staatssecretaris wees erop dat het beleid van het vorige kabinet, dat het overgrote deel van de ingevoerde maatregelen in goed overleg met het bedrijfsleven heeft ontwikkeld, onverkort zal worden voortgezet; ook als bepaalde faciliteiten worden heroverwogen, zal daar alleen al met het oog op de betrouwbaarheid van de overheid uitvoerig met het betrokken bedrijfsleven over worden gesproken. De afweging tussen generieke tariefsverlaging en het continueren van bepaalde faciliteiten moet, zo vervolgde de staatssecretaris voortdurend plaatsvinden. De reeds genoemde studie van het Centraal planbureau achtte hij daarbij van groot belang. Ook bij de vormgeving van maatregelen met betrekking tot de winst van ondernemingen zal deze afweging plaatsvinden, waarbij in overleg met het bedrijfsleven bijvoorbeeld kan Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 6

worden nagedacht over een generieke verlaging van de vennootschapsbelasting in ruil voor de afschaffing van bepaalde specifieke faciliteiten. De staatssecretaris bevestigde dat men niet alles moet laten afhangen van de situatie in andere Europese landen en dat er sprake is van eigen beleidsruimte en een eigen inzet; ook in de afgelopen jaren heeft hij een beleid proberen te voeren dat past bij de Nederlandse traditie en de versterking van de Nederlandse economische structuur. Dat laat onverlet dat er niet voorbij kan worden gegaan aan internationale ontwikkelingen, waaronder het uitvoerige debat in Europa over belastingconcurrentie en het feit dat ook andere landen bezig zijn met herziening van het belastingstelsel. De voorzitter van de commissie, Van Gijzel De griffier van de commissie, Janssen Tweede Kamer, vergaderjaar 1998 1999, 26 200 IXB, nr. 12 7