Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 2: De uitvoeringsfase

Vergelijkbare documenten
WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE

Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering

MEDEDELING AAN DE LEDEN VEN DE VLAAMSE REGERING

Advies betreffende opmerkingen op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

Voorstelling KBM Brussel Lunchen met Justitie 24/10/ KBM Brussel - 24/10/2017

Eindelijk een goede nieuwe interneringswet?

Wet 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (B.S., 13 juli 2007)

De interneringswet van 2014

De nieuwe interneringswetgeving

Internering. Analyse dossiers vanuit brugfunctie justitie zorgsector

Hof van Cassatie van België

In een aantal gevallen zal ook verwezen worden naar een artikel van de wet om de opzoekingen te vergemakkelijken.

Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken ( )

Hof van Cassatie van België

De internering van personen die lijden aan een geestesstoornis

*** Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de. de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.

[Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht]

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

Gemeenschappelijke EU-standaarden voor het garanderen van procedurele rechten in strafzaken

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

ADVIES Aanwijzing van de vertrouwenspersoon

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

De juridische positie van wetsovertreders met een psychische stoornis. De implementatie van een internationaal en Europees raamwerk in België

21 MEI Koninklijk besluit houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

12494/1/07 REV 1 yen/il/lv 1 DG H 2B

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

Inhoudstafel. Europese Unie Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de Werking van de Europese Unie 153

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Prüm Verdrag 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom

~ Possibilités d application de la surveillance électronique dans le cadre de la détention préventive. riminologie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Hof van Cassatie van België

Zorg voor personen met het statuut internering. Lunchen met justitie 24 oktober 2017

Nationaal Benelux Prüm Europese Unie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Wetsontwerp houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (Parl. St. Kamer , nr. 1960/001)

9116/19 JVB/jvc/srl JAI.2

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Manifest Internering Een betere behandeling voor geïnterneerden

JAARLIJKSE STATISTIEKEN

ECLI:NL:RBAMS:2017:5462

De belangrijkste nieuwigheden die deze hervorming met zich meebrengt zijn de volgende :

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 januari 2008 (06.02) (OR. en) 5213/08 ADD 1 COPEN 4

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B

Hof van Cassatie van België

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. - Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B - Definitieve goedkeuring

Buitenlandse straf uitzitten in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelet op de adviesaanvraag van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, ontvangen op 21 juni 2018;

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Hof van Cassatie van België

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Publicatie : Numac :

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Internering wet en regelgeving

CONCEPT AMvB Besluit slachtoffers van strafbare feiten

Benelux Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom

13538/14 cle/rts/sv 1 DG D 2B

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden

Model van een tuchtreglement

Datum 8 maart 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'twee keer per dag vergeet justitie een verdachte op te halen'.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

GECOÖRDINEERDE STATUTEN PER 8 JUNI 2018

Editoriaal Editorial. Bezorgd om zorg

Hof van Cassatie van België

gelet op artikel 63, eerste alinea punt 3 van het EG-Verdrag,

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Transcriptie:

Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 2: De uitvoeringsfase Henri Heimans Tom Vander Beken Els Schipaanboord 1 Het luik uitvoeringsfase van de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 bevat niet minder dan 127 artikelen, met inbegrip van overgangs- en wijzigingsbepalingen. Terecht werd veel aandacht besteed aan een betere rechtsbescherming van de geïnterneerde personen, maar de flexibele werkwijze van sommige commissies tot bescherming van de maatschappij wordt nu verlaten voor logge procedures vóór de nieuwe kamer voor de bescherming van de maatschappij binnen de strafuitvoeringsrechtbank. 2 Het valt te vrezen dat de ontworpen complexiteit de hoognodige uitstroom van geïnterneerde personen uit de penitentiaire inrichtingen naar de zorgcircuits aanzienlijk zal afremmen. I Inleiding 1. Op 9 juli 2014 is in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen gepubliceerd. De inwerkingtreding ervan is bepaald op uiterlijk 1 januari 2016 (art. 136). De wet zal op die datum de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare feiten (hierna: WBM) 3 opheffen. De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, die oorspronkelijk de bedoeling had het kader van de wet van 9 april 1930 te vervangen, zal nooit geïmplementeerd worden en is ondertussen opgeheven bij wet van 19 december 2014. 4 2. In een eerdere bijdrage 5 hebben we de nieuwe regels voor gerechtelijke fase van de internering geanalyseerd en besproken. Deze tweede bijdrage richt zich op de uitvoering van de interneringsbeslissing zoals die door de nieuwe interneringswet is uitgewerkt, met inbegrip van aspecten van bevoegdheid. II De bevoegdheid voor de uitvoering van beslissingen tot internering A. Zoals voor de veroordeelden of iets bijzonders? 1 Respectievelijk ere-kamervoorzitter Hof van Beroep te Gent en voorzitter van de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij bij de gevangenis te Gent en hoogleraar en onderzoekster aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent. 2 Minister van Justitie Geens kondigde reeds een reparatie aan van de nieuwe wet; zie De Kamer, Integraal Verslag van de Commissie voor de Justitie, doc. CRIV 54 COM Justitie van 11 februari 2015, blz. 7. 3 Deze wet werd integraal vervangen door de wet van 1 juli 1964 en gewijzigd bij de wetten van 29 juli 1990, 13 april 1995, 10 februari 1998, 7 mei 1999, 28 november 2000, 29 april 2001, 25 februari 2003 en 27 december 2006. 4 Wet van 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 29 december 2014. 5 H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN en A.E. SCHIPAANBOORD, Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1. De gerechtelijke fase, Rechtskundig Weekblad 2015, 1043-1064. 1

3. Eén van de belangrijkste hervormingen op het vlak van de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel is de overheveling van het gehele contentieux naar een bijzondere kamer van de strafuitvoeringsrechtbank. De nu opgeheven wet van 21 april 2007 had de bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbanken reeds uitgebreid tot de tenuitvoerlegging van de internering. Daarnaast voorzag de wet in de opheffing van de (hoge) Commissies tot Bescherming van de Maatschappij (hierna: CBM). Deze wijzigingen waren ingegeven door de wens van de wetgever tot professionalisering van het beslissingscollege en omdat de werking van sommige CBMs onder vuur was komen te liggen. 6 De wetgever van 2007 wenste ook meer coherentie tussen de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en de interneringsmaatregelen. 7 Dit had tot gevolg dat de procedures inzake de tenuitvoerlegging van de internering zeer dicht kwamen aan te leunen bij de regelingen uit de wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten van 17 mei 2006. 8 Het lag dan ook voor de hand om de uit te breiden strafuitvoeringsrechtbanken op dezelfde wijze samen te stellen voor geïnterneerde personen als voor veroordeelden. 4. De keuze om zowel de procedures als de bevoegde rechtscolleges voor de uitvoering van de internering op de leest van die van de veroordeelden te schoeien, stuitte op scepticisme van de academische wereld en van het werkveld. De vraag is of de strak omschreven procedures niet te omslachtig zijn en daardoor tot langere beslissingstermijnen en ingewikkelder 9 beslissingen zullen leiden. Er was sprake van een teleurstellende 10 procedurewet. Interneringstrajecten verlopen immers doorgaans grilliger dan strafuitvoeringstrajecten van veroordeelden doordat de geestestoestand van geïnterneerde personen sterk kan fluctueren. Dit vereist een alerte opvolging en zeer flexibele aanpak, ook met betrekking tot de aard van de voorziening waarin men wil plaatsen. Bovendien kan bij de uitvoering een interneringsmaatregel veel minder worden uitgegaan van het initiatief en de activiteit van de betrokkene zelf zodat ambtshalve optreden vaak is aangewezen. In de praktijk beaamt zowat iedereen dat de totstandkoming van een beslissing inzake de uitvoering van de internering een intense wisselwerking vergt tussen de advies verlenende instanties, het parket, de behandelaars, de justitie-assistenten, de geïnterneerde personen zelf, hun familie, de slachtoffers en de bevoegde justitiële autoriteit. 11 Bovendien is ook de 6 F. VERBRUGGEN en J. GOETHALS, Van kommercommissie naar kwelrechtbank? De vernieuwing van de internering (en de TBS), Recht in Beweging 2008, 367-369. 7 Wetsontwerp betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 51K2841/001, 6. 8 K. HANOULLE, Strafuitvoering. Duiding 2014, Larcier 2014, 256-257. 9 F. VERBRUGGEN en J. GOETHALS, Van kommercommissie naar kwelrechtbank? De vernieuwing van de internering (en de TBS), Recht in beweging 2008, 375. 10 H. HEIMANS, De Forensisch Psychiatrische Centra, interneringswet(ten) en andere regelgeving: een kritische reflectie, in S. VANDEVELDE e.a. (eds.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden, Gent, Academia Press, 2013, 34. 11 Deze overwegingen kwamen sterk tot uiting in de hoorzittingen in de Senaat, tijdens dewelke academici én mensen uit de praktijk aan bod kwamen; zie: Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/8 met verslagen van de hoorzittingen van 11 december 2013, 14 januari 2014 en 14 december 2014, waarin o.m. werden gehoord: H. Heimans (magistraat-voorzitter CBM Gent), prof. P. Cosyns, prof. F. Verbruggen en onderzoekster K. Hanoulle, advocaat J. De Winter, L. Pauwelyn (Zorgnet Vlaanderen), F. Pieters (voorzitter Surb Brussel); er was sprake van teksten onleesbaar voor niet juristen, repressief standpunt zonder voeling met de wijze waarop patiënten worden behandeld, niet-tegemoetkomend aan de netwerkgedachte, procedureel dramatisch, bijzonder ingewikkelde procedurele voorschriften voor geïnterneerde personen, onvoldoende armslag voor de voorzitter etc. 2

territoriale bevoegdheid voor de uitvoering van interneringen anders dan die van veroordelingen (infra 5, nr. 15 e.v.). 12 5. Omwille van deze redenen koos de wetgever ervoor om de uitvoering van de internering anders te organiseren dan de uitvoering van veroordelingen. Zo zijn gespecialiseerde strafuitvoeringskamers binnen de strafuitvoeringsrechtbanken belast met deze taak en niet de strafuitvoeringsrechtbanken in het algemeen. Deze gespecialiseerde strafuitvoeringskamers zijn uitsluitend bevoegd tot het nemen van beslissingen. Op deze wijze wil de wetgever de deskundigheid in deze complexe materie bundelen. Daarnaast beoogt de wetgever met deze regelgeving meer ruimte te creëren voor flexibiliteit en ambtshalve initiatieven die eigen zijn aan de procedures aangaande de uitvoering van de interneringsmaatregel. 6. Over de naam en samenstelling van deze kamer is veel gedebatteerd. In artikel 3 van het initiële wetsvoorstel Anciaux was sprake van een strafuitvoeringskamer van de strafuitvoeringsrechtbank, die uitsluitend bevoegd was voor interneringszaken. 13 Ook over de assessoren en de wenselijkheid en noodzaak om een psychiater aan deze kamer toe te voegen, is heel wat debat gevoerd. 14 Uiteindelijk is de knoop doorgehakt en wordt binnen de strafuitvoeringsrechtbank een kamer voor de bescherming van de maatschappij gecreëerd (art. 3, 6 ) (hierna: KBM). Daarnaast is de functie van interneringsrechter in het leven geroepen (art. 3, 7 ), zijnde de voorzitter van de KBM. 7. De specialiteit van de uitvoering van de internering is ook in de uitwerking van de procedureregels meegenomen, al blijft het geheel nog in grote mate de stempel dragen van de procedures vóór de strafuitvoeringsrechtbanken zoals dat voor de veroordeelden is geconcipieerd. Anders dan de CBMs vandaag zullen de KBMs van de toekomst veel meer als echte rechtbanken fungeren, met alle procedurele complicaties van dien (infra, afdeling III). 8. In de artikelen 91 tot en met 119 van de wet van 5 mei 2014 zijn tal van artikelen van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd om de KBM wettelijk te verankeren. Door wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek bij de wetten van 30 juli 2013 15 en 8 mei 2014 16 zijn sommige van de bij de wet van 5 mei 2014 ingevoerde wijzingen (zoals deze in de artikelen 91, 1 tot en met 3 ) niet meer compatibel met de actuele tekst van de wet. De wijzigingsbepalingen van de wet van 5 mei 2014 zullen voor de inwerkingtreding op 1 januari 2016 opnieuw moeten worden bekeken en op de een of andere manier via een wettelijke bepaling gerepareerd moeten worden. B. De kamers voor de bescherming van de maatschappij 9. De CBMs en de hoge CBM worden afgeschaft, met inachtneming van de overgangsbepalingen (infra 28, nr. 91). 17 In de afdelingen van de rechtbanken van eerste 12 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat, 2012-13, 12, nr. V-1529/1, 9-10. 13 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/1, 66. 14 Voor een argumentatie pro en contra door respectievelijk raadsheer Henri Heimans en minister van Volksgezondheid Onkelinx, zie Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/6, 12-13 en 44-49 en K. HANOULLE, Strafuitvoering. Duiding 2014, Larcier 2014, 257. 15 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013. 16 Wet van 8 mei 2014 Wet houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie, BS 14 mei 2014. 17 Artikel 132 van de wet heft de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij op. 3

aanleg, waar de zetel van het Hof van Beroep gevestigd is, zijn naast de strafuitvoeringskamers nu ook KBMs opgericht (nieuw en nog te wijzigen artikel 76, 1 van het Gerechtelijk Wetboek). De strafuitvoeringskamers en de KBMs vormen samen de sectie strafuitvoeringsrechtbank, beter te benoemen als strafuitvoerings- en interneringsrechtbank. De KBMs kunnen zetelen in elke rechtbank van eerste aanleg, gevestigd in het rechtsgebied van het Hof van Beroep, alsmede in de strafinrichtingen, de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij, 18 de forensisch psychiatrische centra (hierna: FPC s) 19 en de zorginstellingen waar de geïnterneerde personen verblijven. 20 Deze praktijk is nu ook al gangbaar bij de CBMs en voorkomt dat geïnterneerde personen die opgesloten zijn, telkens onder bewaking naar de rechtbanken overgebracht moeten worden, met alle risico s en kosten van dien. Zoals bij de strafuitvoeringskamers, worden de vonnissen steeds uitgesproken in de rechtbanken van eerste aanleg (huidig artikel 76 4 van het Gerechtelijk Wetboek). 10. Net zoals de strafuitvoeringskamers, zijn de KBMs samengesteld uit een rechter-voorzitter en twee assessoren (nieuw artikel 77 van het Gerechtelijk Wetboek). De assessoren moeten gespecialiseerd zijn in strafuitvoeringszaken of interneringszaken waarbij de ene assessor gespecialiseerd is in sociale integratie 21 (zoals één van de assessoren van de strafuitvoeringskamer) en de andere assessor gespecialiseerd is in klinische psychologie (nieuw artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek). Dat één van de assessoren houder moet zijn van het diploma tot klinisch psycholoog, is nieuw. 11. Oorspronkelijk stelde senator Anciaux voor om een assessor-psychiater in de KBM op te nemen. Deze zou niet permanent zetelen, naar analogie met de rechters in sociale zaken of de rechters in handelszaken, en vergoed worden door presentiegelden. 22 Door zijn aanwezigheid in het besluitvormingsproces zou de psychiater zijn professionele expertise kunnen aanwenden op het vlak van diagnose, risicotaxatie en therapeutische mogelijkheden, met inbegrip van het medicamenteus aspect. Een en ander zou niet uitsluiten dat in bepaalde zaken nog steeds een beroep zou kunnen gedaan worden op het advies van een onafhankelijk expert. Op dit vlak wenste senator Anciaux de goede praktijken in de huidige CBMs te behouden. Bij subamendement van senator Vantersavendts, 23 is de assessorpsychiater vervangen door een assessor-klinisch psycholoog die permanent zetelt, zoals de assessor sociale integratie. Reden hiervoor was dat men wellicht onvoldoende kandidaten zou vinden voor de functie van assessor-psychiater 24 en de psychiaters zichzelf teveel zouden moeten wraken wanneer zij reeds eerder zouden zijn opgetreden als expert of behandelaar 25 voor de geïnterneerde persoon die moet verschijnen. 18 In Vlaanderen: Turnhout, Merksplas, Leuven-hulp en Brugge (voor de vrouwen). 19 FPC S te Gent (open sedert 1 november 2014) en te Antwerpen (ten vroegste open in 2016-2017). 20 Dit betekent de ruime waaier aan psychiatrische klinieken en tal van gespecialiseerde voorzieningen, o.m. voor patiënten met een verstandelijke beperking. 21 Hier is er sprake van sociale integratie, terwijl voor de strafuitvoeringskamer sprake is van sociale reintegratie. Hoewel de termen niet hetzelfde betekenen, wordt wellicht hetzelfde bedoeld. 22 Amendement nr. 32, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/3. 23 Subamendement nr. 143, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/4. 24 Dit is alleszins thans niet het geval voor de CBM van Gent die werkt met een beurtrol van een ruim aantal psychiaters. 25 Dit argument komt te vervallen als men beschikt over een ruime beurtrol. 4

12. Senator Anciaux had een ruime bevoegdheid voorzien voor de alleensprekende voorzitter van de KBM. 26 Deze visie werd verantwoord door de vaststelling dat in interneringszaken tal van beslissingen genomen moeten worden die door geen enkele partij worden betwist en die gericht zijn op het faciliteren van de uitstroom van de geïnterneerde personen uit het penitentiair milieu. Dit vereist dat snel moet kunnen worden beslist over een reeks uitvoeringsmodaliteiten, zonder al te logge en vertragende procedures. Een argument was ook dat de uitvoeringsmodaliteiten in interneringszaken dikwijls afhankelijk zijn van opportuniteiten die zich op een gegeven moment voordoen in de zorgcircuits. Ook een plots gewijzigde geestestoestand van de geïnterneerde persoon noopt soms snelle kabinetsbeslissingen (zoals ook een jeugdrechter kan doen) in functie van zorg en reintegratie van de geïnterneerde persoon enerzijds en veiligheidsoverwegingen anderzijds. Het voorstel was dan ook om beslissingen over plaatsingen en overplaatsing om dringende redenen, de uitgaansvergunningen en verloven, beslissingen bij hoogdringendheid inzake halve vrijheid, elektronisch toezicht en voorlopige invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon met het oog op zijn vrijstelling op proef en de dringende wijzigingen van uitvoeringsmodaliteiten en/of vrijstellingsvoorwaarden, aan de alleensprekende voorzitter toe te vertrouwen. 13. Bij subamendement van senator Vantersavendts 27 schroefde de wetgever (nieuw art. 91 van het Gerechtelijk Wetboek) de voorgestelde ruime bevoegdheid van de alleensprekende voorzitter van de KBM terug tot beslissingen over uitgaansvergunningen (artikel 20) en over verzoeken van slachtoffers (art. 4, 3 en 4). Hoewel op die manier veel meer beslissingen door de hele KBM zullen kunnen worden voorbereid en genomen, zal het afwachten zijn of de regeling werkbaar is en niet tot een overbelasting, of zelfs opstopping van de KBM zal leiden en de uitstroom van geïnterneerde personen uit het penitentiair milieu bemoeilijken en vertragen. 14. Nu voorziet de wet van 5 mei 2014 een hybride systeem waarbij enkel uitgaansvergunningen kunnen worden toegekend door de voorzitter van de KBM, overeenkomstig artikelen 3, 11 jo. 53, 1. In geval van hoogdringendheid kan evenwel over praktisch alle uitvoeringsmodaliteiten beslist worden door de voltallige KBM in de vorm van een kabinetsbeslissing, zonder enig tegensprekelijk debat (artikel 3, 11 en 54, 1). Kennelijk was het vooral de bedoeling van de wetgever om de assessoren zoveel mogelijk te betrekken bij de beoordeling, ook wanneer het om hoogdringende aangelegenheden gaat. De mogelijkheid om kabinetsbeslissingen bij hoogdringendheid en zonder tegenspraak door een voltallige kamer te nemen lijkt een novum te zijn in het Belgisch recht. 15. Overeenkomstig het nieuwe artikel 635, 2 van het Gerechtelijk Wetboek (ingevoerd door artikel 119 van de wet) ressorteren de geïnterneerde personen onder de bevoegdheid van de KBM van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het Hof van Beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt. Deze bevoegdheidsregeling is verschillend ten opzichte van de competentieregeling voor veroordeelden. Voor hen is de bevoegdheid van de de strafuitvoeringsrechtbank bepaald door het rechtsgebied van het Hof van Beroep van de strafinrichting waar de veroordeelde zijn verzoek tot het bekomen van een modaliteit indient of alwaar de gevangenisdirectie een advies met betrekking tot een bepaalde modaliteit voor de veroordeelde indient (artikel 635, 26 Amendement nr. 35, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14,nr. 5-2001/3. 27 Subamendement nr. 164, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/5. 5

1 gerechtelijk wetboek). De regeling van de nieuwe wet sluit aan bij de huidige praktijk van de CBMs, waarbij een dossier wordt aangelegd bij de bevoegde commissie. Deze commissie zal het traject van de geïnterneerde persoon tot aan de definitieve vrijstelling opvolgen, ongeacht de verblijfplaats of het statuut van de betrokkene gedurende deze periode. 16. Indien meerdere interneringen werden bevolen in verschillende rechtsgebieden, is de bevoegdheid van de KBM van de strafuitvoeringsrechtbank bepaald door het rechtsgebied waar de oudste actieve internering werd uitgesproken. Vereist is dat de geïnterneerde persoon nog niet definitief is vrijgesteld (artikel 635, 2 lid 2). Indien evenwel de KBM van de strafuitvoeringsrechtbank het voor een bepaalde geïnterneerde persoon aangewezen acht om, in uitzonderlijke gevallen, de bevoegdheid over te dragen aan een andere KBM van de strafuitvoeringsrechtbank, dan neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere KBM binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht (artikel 635, 2 lid 3). III. Tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering (artikel 19-75) A. Flexibiliteit, maar toch veel regels 17. De nu geldende wetgeving van 9 april 1930 heeft als voordeel dat de wet enkel een kader aanreikt voor de CBMs waarbinnen zij zelf specifieke procedures en praktijken kunnen ontwikkelen. En dit is ook tegelijk het grootste nadeel omdat het niet de rechtszekerheid kan bieden die van interneringsprocedures worden verwacht. De wet van 2007 heeft vooral dat laatste willen remediëren door een forse, en sterk op die voor de uitvoering van straffen gebaseerde, procedureregeling uit te werken. Veel van de kritieken op die wet hebben vooral hierop betrekking. Artikel 25 die bepaalde dat de invrijheidstelling op proef slechts toegekend kon worden aan de geïnterneerde persoon die reeds een uitgaansvergunning, penitentiair verlof, beperkte detentie of elektronisch toezicht genoot, lag in het bijzonder onder vuur. Deze bepalingen perkte immers zeer sterk de mogelijkheden in om een geïnterneerd persoon onmiddellijk te laten behandelen in het residentiele of ambulante zorgcircuit. De wet van 2007 hield bovendien geen rekening met de kans dat sommige geïnterneerde personen vrij verschijnen op de eerste zitting van de KBM. Er werd dan ook bepleit om in de nieuwe wet een invrijheidstelling op proef vanaf de eerste nuttige zitting mogelijk te maken om nutteloze plaatsingen in penitentiaire inrichtingen te voorkomen en verdere overbevolking tegen te gaan. Ook het toekennen van uitgaansvergunningen en verloven zou vanaf de eerste nuttige zitting moeten kunnen. Tenslotte werd ook de minimumtermijn om het debat over de invrijheidstelling op proef opnieuw op de KBM te agenderen zoals die in de wet van 2007 werd bepaald, bekritiseerd. 28 18. De nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 heeft op een aantal punten die kritieken trachten te incorporeren. Belangrijk is vooral dat een stapsgewijze terugkeer van de geïnterneerde persoon naar de maatschappij in de nieuwe procedure niet langer de norm is. Flexibiliteit, en dat vanaf het begin van de plaatsing van de geïnterneerde persoon, is wat de wet van 2014 beoogt mogelijk te maken. 29 Het blijft evenwel een wet die de interneringsprocedure 28 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/1, 10. Zie ook de Nota van Zorgnet Vlaanderen van 3 oktober 2012, blz. 13 en 14, met opmerkingen op de wet van 21 april 2007 in Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat 2013-14, nr. 5-2001/8 van 2 april 2014 met verslagen van de hoorzittingen van 11 december.2013, 14 januari 2014 en 14 februari 2014 29 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/1, 9-10. 6

codificeert en in veel specifieke regels vastlegt. En dat zorgt er soms voor dat rechtszekerheid op gespannen voet komt te staan met flexibiliteit. B Uitvoeringsmodaliteiten van de internering en bijhorende voorwaarden 1 Plaatsing en overplaatsing 19. In het initiële wetsvoorstel was het de bedoeling om een onderscheid te maken tussen opgevorderde en onderhandelde plaatsingen en invrijheidstelling op proef. Bij opgevorderde plaatsingen valt te denken aan de plaatsingen zoals dit gebeurt in de instelling voor sociaal verweer Les Marronniers in Doornik of het forensisch psychiatrisch centrum (hierna: FPC) te Gent waar een opnameplicht bestaat. Door het maken van een dergelijk onderscheid zou een kader worden vastgelegd voor een gedifferentieerde opname van geïnterneerde personen met inbegrip van de reguliere geestelijke gezondheidszorg. De zorg coördinator, ex art. 83, lid 2 (infra 25, nr. 86), zou daarbij de taak krijgen de onderhandelingen te voeren. De uiteindelijke wettekst bevat dit onderscheid echter niet. De wet bepaalt dat de plaatsing en de overplaatsing beslissingen zijn van de KBM. In deze beslissing wordt, al dan niet bij hoogdringendheid, één van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4, b), c) en d) aangewezen waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd (artikel 19). Over de implementatie van de samenwerkingsovereenkomsten met inrichtingen die zich zouden onderwerpen aan een opnameplicht, bestaat nog veel onduidelijkheid waarover de sector van de GGZ zich zorgen maakt. 30 Voor alle duidelijkheid, zullen geïnterneerde personen, overeenkomstig de nieuwe wet, nog steeds in GGZ-voorzieningen kunnen opgenomen worden onder het stelsel van vrijstelling op proef (infra 9, nr. 27). 20. Artikel 19 van de nieuwe interneringswet bevat een aantal onduidelijkheden: inzake plaatsingen wordt enkel verwezen naar de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4, b), c) en d). Onduidelijk is echter waarom er niet geplaatst kan worden in een psychiatrische afdeling van een gevangenis (inrichting bedoeld in artikel 3, 4 a). Dezelfde opmerking geldt voor de overplaatsingen waarbij de inrichtingen genoemd in artikel 3, 4 a) en d) niet vermeld worden. Waarom kan er niet overgeplaatst worden naar een psychiatrische afdeling van een gevangenis of een andere zorginstelling? Als de KBM de meest ruime bevoegdheid heeft om een geïnterneerde persoon in crisissituaties, in functie van de zorgnoden en de adequate beveiliging, te plaatsen of over te plaatsen dan zou dit toch los moeten staan van het soort inrichting waarin de betrokkene terecht komt? 2 Uitgaansvergunning en het verlof 21. Artikel 20 bepaalt dat de toekenning van een uitgaansvergunning de geïnterneerde persoon toelaat de inrichting of gevangenis te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren. In tegenstelling tot de wet van 2007 wordt nu expliciet de gevangenis vermeld zodat de geïnterneerde persoon ook van daaruit een uitgangsvergunning kan krijgen om affectieve, sociale, morele, juridische, familiale, therapeutische, opleidings- of 30 R. DE RYCKE en L. PAUWELYN, Zorg voor geïnterneerde personen: algemene organisatie en beleidsaanbevelingen in J. CASSELMAN e.a. (eds.), Internering: Nieuwe interneringswet en organisatie van de zorg. Brugge, Die Keure, 2015, 206-207. 7

professionele belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen of om zijn sociale re-integratie voor te bereiden. Een uitgaansvergunning kan tevens toegekend worden om medisch onderzoek te laten uitvoeren, een medische behandeling te ondergaan of om de sociale re-integratie voor te bereiden. De uitgaansvergunning kan met een bepaalde periodiciteit worden toegekend. 22. Artikel 21 stipuleert dat het verlof de geïnterneerde persoon toelaat de inrichting of gevangenis gedurende een periode van minimaal één dag (met overnachting buiten) en maximaal zeven dagen per maand te verlaten. Hoewel de doelstellingen gelijkaardig zijn aan die voor de tot vrijheidsstraffen veroordeelden is het verlof voor geïnterneerde personen veel minder een standaardregime aangezien hun geestestoestand en bekwaamheid om met verlof te kunnen gaan problematisch kan zijn en het traject van re-integratie anders en vaak langer is. Hoewel het initieel de bedoeling was geen maximale termijn voor het verlof van geïnterneerde personen vast te leggen, is toch een beperking tot zeven dagen behouden. Verder is de mogelijkheid om verlof toe te kennen voor het volgen van een ambulant of residentieel behandelingsprogramma nieuw in de wet van 2014. 23. De beperking tot 7 dagen per maand lijkt geen gelukkige keuze. Een verlof kan immers ook dienen om een residentieel behandelingsprogramma voor te bereiden en een proefverlof van enkele weken in een verzorgingsinstelling inhouden om een medicamenteuze behandeling af te stemmen en/of op te starten. De restrictie tot 7 dagen per maand heeft geen duidelijke meerwaarde of finaliteit. Veiligheid noch therapie en behandeling zijn erbij gebaat. 24. Ingevolge artikel 22 kan de uitgaansvergunning en het verlof in elke fase van de uitvoering van de internering worden toegekend indien er geen tegenaanwijzingen bestaan waaraan niet tegemoet gekomen kan worden door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze contra-indicaties hebben betrekking op onttrekkingsgevaar van de geïnterneerde persoon aan de uitvoering van de internering, het risico dat hij ernstige strafbare feiten zal plegen tijdens de toegekende modaliteit of het risico dat slachtoffers worden lastiggevallen. De contra-indicatie in de wet van 2007 die eruit bestond dat de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde persoon lijdt onvoldoende verbeterd is, is terecht komen te vervallen. Het is immers precies de bedoeling om via een uitgaansvergunning of verlof (mee) een verbetering te bewerkstellingen in plaats van er een voorwaarde voor toekenning van te maken. 31 De uitgaansvergunning kan gekoppeld worden aan de begeleiding door een familielid of vertrouwenspersoon. De praktijk wijst uit dat een dergelijke begeleiding groot nut kan hebben en vaak noodzakelijk is om deze modaliteiten mogelijk te maken. Voorts kunnen aan de uitgaansvergunning en het verlof voorwaarden gekoppeld worden inzake de controle en het toezicht, teneinde het bezwaar van de contra-indicatie(s) op te heffen. De geïnterneerde persoon dient in te stemmen met de voorwaarden die verbonden worden aan het toekennen van de modaliteit. 3 Beperkte detentie, elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef 25. De artikelen 23 tot en met 25 geven de definities weer van de modaliteiten van beperkte detentie, elektronisch toezicht en de invrijheidsstelling op proef. Blijkens artikel 23 kan de geïnterneerde persoon, aan wie de beperkte detentie is opgelegd op regelmatige wijze de inrichting of gevangenis verlaten voor een duur van maximaal veertien uren per dag. Op die 31 Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, nr. 5-2001/1, 31. 8

manier kan de geïnterneerde persoon dagelijks de inrichting verlaten voor (vrijwilligers)werk of een opleiding en er op het einde van de dag naar terugkeren. In vergelijking met de toekenning van deze modaliteit bij vrijheidsstraffen kan bij geïnterneerde personen de beperkte detentie eveneens worden toegekend met het oog op het behartigen van therapeutische belangen. Voorts is het aantal uren uitgebreid van twaalf (wet van 2007) naar veertien uren. De beperkte detentie dient te worden opgevat als progressief overgangsregime naar een invrijheidsstelling op proef. 26. Onder elektronisch toezicht wordt, ex artikel 24, de modaliteit verstaan waarbij de geïnterneerde personen de hen opgelegde veiligheidsmaatregel buiten de inrichting ondergaan volgens een bepaald uitvoeringsplan. De naleving van dit uitvoeringsplan wordt onder meer door elektronische middelen gecontroleerd. Via het elektronisch toezicht kunnen de beste waarborgen geboden worden op het vlak van de openbare veiligheid en de maatschappelijke re-integratie. Voorts laat deze modaliteit toe om het reclasseringsplan te evalueren op de plaats waar de geïnterneerde persoon zal worden opgevangen. 27. Artikel 25 definieert de invrijheidstelling op proef als een modaliteit waarbij de geïnterneerde persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel ondergaat in een residentieel of ambulant zorgtraject mits hij de voorwaarden naleeft die hem gedurende de proeftijd worden opgelegd. De zorgopvolging moet verzekerd zijn en daarom dient de invrijheidstelling op proef steeds samen te gaan met een zorgtraject. In geval van hoogdringendheid moet er een voorlopige beslissing genomen kunnen worden (infra 17, nr. 56), zoals wanneer er zich bijvoorbeeld een opportuniteit in een instelling voordoet. 28. De artikelen 26 en 27 gaan over de voorwaarden die verbonden kunnen worden aan de toekenning van bovengenoemde modaliteiten en de contra-indicaties die hierbij in acht dienen te worden genomen. Allereerst dient de geïnterneerde persoon aan de voorwaarde te voldoen dat er geen tegenaanwijzingen bestaan voor het toekennen van een dergelijke modaliteit, waaraan niet tegemoet gekomen kan worden door het opleggen van bijzondere voorwaarden. 32 Voorts dient de geïnterneerde persoon in te stemmen met de voorwaarden die verbonden worden aan de modaliteit. Het dient benadrukt te worden dat een interneringstraject toch wel intrinsiek anders is dan dat van veroordeelden. Volgens de wet op de externe rechtspositie moet de veroordeelde zelf zorgen voor zijn gehele traject en de nodige voorstellen aandragen. Bij een geïnterneerd persoon mag daar niet vanuit gegaan worden en dient de zorg en het aanbod voor hem georganiseerd te worden. Een interneringstraject vereist dus een actief zoeken naar oplossingen voor de geïnterneerde persoon in plaats van het louter passief goed- of afkeuren van wat door de betrokkene zelf wordt aangedragen. 29. Artikel 27 bepaalt dat de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef in elke fase van de uitvoering van de internering toegekend kunnen worden. Deze bepaling is belangrijk en verschilt van de trapsgewijze toekenning van vrijheden die op een 32 Deze tegenaanwijzingen kunnen betrekking hebben op de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de geïnterneerde persoon, onvoldoende verbetering van diens geestesstoornis tenzij de uitvoeringsmodaliteit juist een dergelijke verbetering tot doel heeft, het risico dat hij ernstige strafbare feiten zou plegen en/of slachtoffers lastig valt, diens houding ten aanzien van de slachtoffers van de feiten die geleid hebben tot zijn internering, de weigering of ongeschiktheid om de voor hem noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen in het geval geïnterneerd is wegens feiten met minderjarigen en de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanning om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de geïnterneerde persoon. 9

systematische wijze en in logische volgorde worden toegekend zoals dit het geval is bij veroordeelden. Ook in de eerste voorbereidende stukken was deze fasering nog ingeschreven. De wetgever heeft uiteindelijk besloten een grotere flexibiliteit toe te laten en vanaf het begin van het traject de verschillende modaliteiten onafhankelijk van elkaar mogelijk te maken. In feite kunnen alle uitvoeringsmodaliteiten in elke fase toegekend worden want dit geldt ook voor de uitgaansvergunningen en verloven (zie artikel 22). 4 Vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied 30. Artikel 28 regelt de vervroegde invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op een overlevering. De modaliteit geldt voor personen die geen verblijfsrecht in België hebben, die ter beschikking gesteld moeten worden van een buitenlands rechtsorgaan of die vrijwillig ons land willen verlaten. De modaliteit kan enkel toegekend worden indien er geen tegenaanwijzingen zijn. 33 Het komt voor dat bepaalde van de tegenaanwijzingen moeilijk verzoenbaar zijn met een (doorgaans ongecontroleerd) verblijf in het buitenland. In geval van verwijdering van het grondgebied of overlevering komen de geïnterneerde personen dezelfde rechten toe als de veroordeelden. 31. De uitdagingen die de continue globalisering en de opengestelde (binnen)grenzen van de EU stellen, zijn een stuk groter dan deze bepaling suggereert voor personen die geen verblijfsrecht hebben in België. Ook discussies over geïnterneerde personen die wel wettelijk in België verblijven, hebben steeds vaker een grensoverschrijdende dimensie. Zo verzandde een geruchtmakende zaak met een initieel verzoek om euthanasie in een polemiek omtrent de mogelijke overbrenging van de betrokkene van België naar een gespecialiseerd centrum voor seksuele delinquenten in Nederland. Daarnaast hebben twee van de recente Belgische veroordelingen door het EHRM de zaken Lankester (2014) en Vander Velde et Soussi (2015) 34 een grensoverschrijdend facet. 35 Vooralsnog ontbreekt een werkbaar en krachtdadig instrument voor internationale samenwerking inzake internering. Het Belgisch-Nederlandse Verdrag 36 inzake de terbeschikkingstelling van een penitentiaire instelling richt zich specifiek op gedetineerden 37 die in de Tilburgse gevangenis zijn ondergebracht. 33 Deze tegenaanwijzingen kunnen betrekking hebben op de onvoldoende mogelijkheden voor de geïnterneerde persoon om een onderdak te hebben, op de onvoldoende verbetering van de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde persoon lijdt, tenzij deze uitvoeringsmodaliteit juist tot doel heeft een aangepast ambulant of residentieel behandelingsprogramma te volgen, op het risico dat hij ernstige strafbare feiten zou plegen of dat hij de slachtoffers zou lastig vallen en op de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de geïnterneerde persoon zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij geïnterneerd is. 34 EHRM 9 januari 2014, nr. 22283/10, Lankester t/belgië en EHRM 3 februari 2015, nrs. 49861/12 en 49870/12, Vander Velde et Soussi t/belgië en Nederland. 35 In beide gevallen trokken de geïnterneerde personen naar Nederland. In de Lankester-zaak vroegen de Belgische autoriteiten de (verdere) uitvoering van de interneringsmaatregel in Nederland o.g.v. artikel 68 van de Schengenimplementatieconventie, bij Vander Velde werden de geïnterneerde personen via een Europees Aanhoudingsbevel weer naar België overgebracht. 36 Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden over de terbeschikkingstelling van een penitentiaire inrichting in Nederland ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bij Belgische veroordelingen opgelegde vrijheidsstraffen, 31 oktober 2009, BS 1 februari 2010. 37 Art. 10, 1 van het Verdrag stelt o.m. letterlijk dat, indien een gedetineerde medische zorg nodig heeft die vanuit medisch oogpunt niet binnen de penitentiaire inrichting kan worden verleend, de behandeling 10

De complexe problematiek van de uitvoering van straffen en maatregelen in het buitenland wordt geregeld door verschillende wetten: De wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en overdracht van het toezicht op voorwaardelijke veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen (BS 20 juli 1990); 38 deze wet is niet meer van toepassing voor EU-landen. Een aantal artikelen van deze wet worden gewijzigd door art. 122-127 van de wet van 5 mei 2014, vooral om de terminologie aan te passen aan deze nieuwe wet. De wet van 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (BS 8 juni 2012). 39 Art. 12, 7 van deze wet sluit een dergelijke erkenning en uitvoering expliciet uit wanneer het vonnis een maatregel omvat in de sfeer van de psychiatrie of de gezondheidszorg. Opvallend is dat België hiermee nog een stapje verder gaat dan het oorspronkelijke Europese Kaderbesluit, 40 door deze initieel optionele weigeringsgrond 41 nu verplicht te maken. Hiermee stelt de Belgische overheid de facto haar veto tegen elk potentieel verzoek voor grensoverschrijdende samenwerking inzake de erkenning en uitvoering van interneringsmaatregelen van de EU lidstaten. 42 De Europese Commissie van haar kant bracht, in het kader van de procedurele routekaart, 43 recent nog een Aanbeveling 44 uit omtrent de procedurele waarborgen voor kwetsbare personen (waaronder, maar niet exclusief, personen met een geestelijke problematiek) met het oog op een versterkte Europese samenwerking en in een poging deze rechten te vrijwaren. Dit internationaal instrument blijft naar inhoud en reikwijdte grotendeels een slag in het water. 45 plaatsvindt in de daarvoor bestemde medische centra op het grondgebied van de zendstaat; hier heeft men somatische zorgen voor ogen. 38 Zie bijdrage van: V. FRANSSEN, Strafuitvoering. Duiding 2014, Larcier 2014, 273-300. 39 Zie bijdrage van: W. DE BONDT, Strafuitvoering. Duiding 2014, Larcier 2014, 420-436. 40 Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie. 41 Ibid., Art. 9, 1 (k). 42 Omtrent het Kaderbesluit en de Europese aanpak van veroordeelden met een psychiatrische problematiek, zie: G. VERMEULEN en M. MEYSMAN, Handbook on council framework decision 2008/909/JHA, European Commission 2015 (via: https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadfile&recordoid=5865178&fileoid=5865179); M. MEYSMAN, This is madness. Defective treatment of mentally ill offenders in Europe and its impact on European cooperation, 2015 (ingediend). 43 Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, 2009/C 295/01, 04 December 2009. 44 Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, 2013/C 378/02, 24 december 2013. 45 M. MEYSMAN, Quo vadis with vulnerable defendants in the EU?, European Criminal Law Review (EuCLR), 2014, 179-194. 11

Desondanks zijn in het verleden al Nederlandse TBS-maatregelen met verplichte opname in een TBS-kliniek wel degelijk in België uitgevoerd in de penitentiaire instellingen voor de bescherming van de maatschappij te Merksplas en Turnhout. Na overdracht van de uitvoering van de buitenlandse maatregel komt het de KBM toe het interneringstraject verder te implementeren. Wat kennelijk thans niet kan, is de uitvoering in België van een buitenlandse beslissing tot gedwongen opname in een psychiatrische (forensische) kliniek omdat geen opnameplicht voor deze ziekenhuizen bestaat. De wet van 21 mei 2013 inzake toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en probatiebeslissingen met het oog op het toezicht van op de probatievoorwaarden en de alternatieve straffen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (BS 13 juni 2013). 46 Krachtens deze wet zou de overdracht van een uitvoeringsmodaliteit als een vrijstelling op proef kunnen gerealiseerd worden, maar ook hier heeft de wet een gelijkaardige uitsluitingsgrond voorzien onder artikel 12, 5, wat de realisatie van het Europees project uitermate bemoeilijkt. Hoe dan ook vergt de complexe internationalisering van de internering verder onderzoek en duiding, wat buiten het bestek van deze bijdrage valt. C Algemene procedure 1 Flexibel, maar toch zwaar 32. Om de doorstroming van geïnterneerde personen gedurende de uitvoering van de maatregel te vergemakkelijken, werd het noodzakelijk geacht om de procedures te vereenvoudigen en te versoepelen. Naast de inhoudelijke flexibiliteit (supra) wordt ook aandacht voor procedurele souplesse en snelheid bepleit. De wetgever heeft daaraan gehoor willen geven door een procedure uit te werken die gebaseerd is op wat in de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden is bepaald en op de goede praktijken van de CBMs. Er wordt sterk ingezet om op de eerste zitting al directies, leden van de psychosociale dienst van de gevangenis (hierna: psd) en de dienst Justitiehuizen te horen. Daarnaast wordt erop ingezet om slachtoffers op de eerste zitting te betrekken zodat eventueel meteen uitvoeringsmodaliteiten kunnen worden opgelegd. Er komt ook een wettelijke regeling voor beslissingen die bij hoogdringendheid worden genomen. 33. Toch blijven de procedures ons inziens veel zwaarder dan de proactieve praktijken in sommige CBMs. De toekomst zal uitwijzen of dit een evenredige prijs is die betaald moet worden om meer rechtszekerheid te bieden aan geïnterneerde personen. Het zwaartepunt van de verwerking van externe gegevens verschuift ook van de secretariaten van de CBMs die in naam van de voorzitter ambtshalve optreden, naar het openbaar ministerie die alle rapportages ontvangt en de dossiers voor de KBM moet aanvullen met alle nuttige gegevens. 2 Eerste zitting 34. Artikel 29 bepaalt de regels wanneer de behandeling van de zaak met het oog op het aanwijzen van een inrichting of het toekennen van andere uitvoeringsmodaliteiten (i.e. het bepalen van een zorgtraject) zal plaatsvinden. Daarnaast regelt het de formaliteiten die 46 Zie bijdrage van: W. DE BONDT, Strafuitvoering. Duiding 2014, Larcier 2014, 437-450. 12

voorafgaan aan de behandeling van de zaak voor de KBM. Binnen twee maanden nadat het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de zaak door het openbaar ministerie bij het gerecht dat de internering heeft bevolen bij gewone brief aanhangig gemaakt bij de KBM. De zitting dient plaats te vinden uiterlijk drie maanden nadat het vonnis of arrest tot internering in kracht van gewijsde is gegaan. De wetgever heeft hier één schakel vergeten: het openbaar ministerie bij het gerecht dat de internering heeft bevolen moet de zaak eerst overmaken aan het openbaar ministerie bij de KBM. De voorziene twee maanden om de nieuwe zaak aanhangig te maken is in elk geval uiterst krap, rekening houdend met de huidige praktijk van toezending van stukken van de griffies van de hoven en rechtbanken naar de parketten. Het is essentieel dat het zorgtraject zo snel mogelijk kan opstarten. Het openbaar ministerie is verantwoordelijk voor het aanvullen van het dossier met stukken die betrekking hebben op het functioneren van de (opgesloten en niet-opgesloten) geïnterneerde personen, 47 alsook, desgevallend, met de slachtofferfiches en verklaringen. 35. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman, en desgevallend ook het slachtoffer, worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de eerste zitting. De directeur van de inrichting, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4, c) en d ), in het geval de geïnterneerde persoon in een inrichting opgenomen werd, worden schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting (art. 29, 4). 36. Het dossier kan vier dagen voor de zitting geraadpleegd worden door de geïnterneerde persoon en diens raadsman. Het recht op inzage kan aan de geïnterneerde persoon door de interneringsrechter (lees: voorzitter van de KBM) ontzegd worden op advies van de psychiater van de inrichting of de behandelend psychiater. Grond hiervoor dient te zijn dat inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de geïnterneerde persoon met zich kan meebrengen. De raadsman kan op verzoek een afschrift van het dossier krijgen. Onder de wet van 2007 was het ontzeggen van het inzagerecht niet voorzien. 37. De KBM hoort de geïnterneerde persoon, diens raadsman en het openbaar ministerie. In geval van detentie wordt de directeur of zijn afgevaardigde evenals een lid van de psd gehoord. Indien de geïnterneerde persoon niet gedetineerd is wordt de hoofdgeneesheer van de inrichting gehoord of desgevallend de justitie-assistent. Het horen van de justitieassistent, zoals thans in de praktijk gebeurt, is wettelijk niet voorzien (art. 30). De geïnterneerde persoon dient steeds persoonlijk te verschijnen behoudens het geval er medisch-psychiatrische vragen gesteld gaan worden die verband houden met zijn toestand en het bijzonder schadelijk is om deze vragen in zijn aanwezigheid te behandelen. In deze uitzonderingssituatie wordt de geïnterneerde persoon door zijn raadsman vertegenwoordigd. Het slachtoffer kan gehoord worden met betrekking tot de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd indien hij hierom verzoekt. Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman of een gemachtigde. Tot slot kan de KBM beslissen eveneens andere personen te horen, zoals bijvoorbeeld familieleden. 47 Het OM bij het gerecht die de internering heeft uitgesproken voegt: het vonnis of arrest, de uiteenzetting van de feiten, een uittreksel van het strafregister, de expertiseverslagen, de slachtofferfiches of verklaringen (art. 29, 3). Het OM bij de KBM voegt: eigen advies over de uitvoeringsmodaliteiten, een verslag van de psd van de gevangenis indien de geïnterneerde er opgesloten is, of een maatschappelijke enquête van de dienst justitiehuizen van het arrondissement waar de geïnterneerde die niet is gedetineerd verblijft, alsook een advies van de directeur of hoofdgeneesheer van de inrichting waar betrokkene eventueel verblijft (art. 29, 3). 13

38. De zitting vindt plaats met gesloten deuren (art. 31). De zaak kan eenmaal worden uitgesteld naar een latere zitting waarbij deze termijn tot uitstellen is beperkt tot twee maanden (art. 32). Bij gemotiveerde beschikking kan de KBM aanvullend forensisch psychiatrisch onderzoek bevelen. Grond hiervoor is het beter inzicht krijgen in het nemen van de noodzakelijke modaliteiten op het vlak van de behandeling van de geïnterneerde persoon (art. 32). De KBM beslist binnen de veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen (art. 33). 39. Indien de KBM beslist tot plaatsing of overplaatsing dient zij te bepalen naar welke inrichting de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht. De keuze kan vallen op een door de federale overheid georganiseerde inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij als op inrichtingen georganiseerd door privé-instellingen, door de Gemeenschappen of Gewesten, door de lokale overheden of een forensisch psychiatrisch centrum, die in staat zijn om de gepaste zorg te verstrekken in een voldoende veilige omgeving (art. 34). Het opleggen van geïndividualiseerde voorwaarden, ex artikel 37, is hierbij steeds mogelijk. Artikel 35 vormt de juridische grondslag voor het toekennen van een andere uitvoeringsmodaliteit dan voorzien in artikel 34, met het oog op een gedifferentieerde aanpak die mogelijk en noodzakelijk is. Zo kan een geïnterneerde persoon bij een eerste verschijning al vrij op proef gesteld worden in een residentieel of ambulant zorgcircuit. 40. Het vonnis tot toekenning van de uitvoeringsmodaliteit dient te bepalen dat de geïnterneerde onderworpen is aan de algemene voorwaarden. Deze algemene voorwaarden houden in dat de geïnterneerde geen strafbare feiten pleegt, hij - behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie - een vast adres dient te hebben en hij gevolg dient te geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, indien daarvan sprake is, de justitie-assistent die met de begeleiding is belast (art. 36). 41. Artikel 37 handelt over de mogelijkheid tot het opleggen van geïndividualiseerde voorwaarden bij de toekenning van een uitvoeringsmodaliteit. Via deze voorwaarden kan tegemoet gekomen worden aan het vooropgestelde zorgtraject en tevens kunnen deze voorwaarden worden opgelegd in het belang van het slachtoffer. Op grond van artikel 38 dient de kamer bij de toekenning van een of meerdere uitgaansvergunningen de duur, en in voorkomend geval, de periodiciteit, alsook het doel of de invulling ervan te bepalen. 42. In geval verlof wordt toegekend, dient de KBM het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde persoon mag genieten, te bepalen (art. 39). Ten aanzien van geïnterneerde personen die feiten gepleegd hebben op minderjarigen of met hun deelneming kunnen voorwaarden opgelegd worden voor het volgen van begeleiding en behandeling bij een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten. Indien de KBM het advies van deskundigen op dat vlak niet opvolgt moet zij haar beslissing in het bijzonder motiveren (art. 40). 43. Artikel 41 regelt de toekenning van de beperkte detentie en het elektronisch toezicht als overgangsregimes naar de invrijheidstelling op proef. De KBM bepaalt de grote lijnen van de programma s, de concrete invulling is overgelaten aan de justitieassistenten en/of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht. De KBM bepaalt de termijn waarvoor deze modaliteit wordt toegekend alsook het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde persoon toekomt. In grote lijnen is de procedure overeenkomstig de procedure vervat in de artikelen 29 en verder (supra 12, nr. 34), behoudens afwijkingen in de termijnen. 14