AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2008:BG1849

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/2225 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/A3

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC0116

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak /1/V6

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX9815

ECLI:NL:RVS:2010:BL6253

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:25827, Bekrachtiging/bevestiging

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. waarvan de vennoten zijn

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2011:BU4606

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BO8934

Raad vanstate AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. F. Ploeger en Y.C.J. Brouwers, wonend te Londen (Engeland), appellanten,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839


vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. 1. de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2. wonend te appellanten,

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

/1. Datum uitspraak: 19 december 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

het college van gedeputeerde staten van Zeeland.

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

MigratieWeb ve07000557 200606955/1. Datum uitspraak: 21 maart 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma A., gevestigd te Honselersdijk, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/8934 van de rechtbank 's-gravenhage van 14 september 2006 in het geding tussen: en appellante de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

200606955/1 2 21 maart 2007 1. Procesverloop Bij besluit van 7 september 2005 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) appellante een bestuurlijke boete wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd. Bij besluit van 25 november 2005 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 14 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 26 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door W. Kap, vennoot, bijgestaan door mr. A.M. Bouwes, advocaat te 's-gravenhage, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. R.V.G. van Leeuwarden, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 2, tweede lid, is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning beschikt. Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt. Ingevolge artikel 15, tweede lid, stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt hij het afschrift op in de administratie. Ingevolge artikel 15, vierde lid, verstrekt de vreemdeling een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt hij die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken. Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid,

200606955/1 3 21 maart 2007 en 15 als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge artikel 18a, derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld: 1. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, 2. de maatschap. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door: a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste 11.250, b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste 45.000. Volgens beleidsregel 1 van de beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (Stcrt. 2004, 249, hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens beleidsregel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op 8.000 en voor overtreding van artikel 15, tweede lid, op 1.500 gesteld. 2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1 van de Wav, omdat B. (hierna: de vreemdeling) niet bij haar, maar bij vennootschap onder firma C. (hierna: C.) in dienst was. 2.2.1. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant, aldus de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2). Uit het op ambtseed door Inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 8 juni 2005 blijkt dat de vreemdeling op 7 maart 2005 aan de ( ) te Honselersdijk, waar het tuinbouwbedrijf van appellante is gevestigd, arbeid heeft verricht, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning op grond van de Wav was afgegeven. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellante als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wav kan worden aangemerkt. Dat de vreemdeling, naar appellante stelt,

200606955/1 4 21 maart 2007 niet bij haar, maar bij C. in dienst was, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een arbeidsovereenkomst gelet op de tekst van de Wav en de daarbij behorende toelichting voor de kwalificatie als werkgever niet is vereist. 2.3. Appellante betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat meerdere werkgevers in de zin van de Wav voor hetzelfde feit kunnen worden beboet. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wav kunnen meerdere personen dezelfde vreemdeling dezelfde arbeid laten verrichten en derhalve worden aangemerkt als werkgever. Ingevolge artikel 2, in samenhang met de artikelen 18 en 19a, eerste lid, van de Wav kan aan elk van deze werkgevers een boete worden opgelegd, ingeval geen van hen voor deze arbeid over een tewerkstellingsvergunning beschikt. Voor zover appellante heeft beoogd te betogen dat dit in strijd met het ne bis in idem beginsel is, faalt dit betoog reeds omdat dit beginsel niet op de situatie van twee overtreders betrekking heeft. 2.4. Appellante betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de haar opgelegde boete van 9.500, gelet op de in rechtsoverweging 2.1 vermelde beleidsregel 2, dient te worden gehalveerd, omdat zij juridisch gezien weliswaar een vennootschap onder firma is, maar feitelijk als een eenmanszaak optreedt. De vennoot D. heeft de feitelijke leiding en voert de beslissingen uit, aldus appellante. 2.4.1. Voor de hoogte van de op te leggen boete is de gekozen rechtsvorm bepalend. Deze is een vennootschap onder firma, zijnde een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Een zodanige vennootschap wordt ingevolge artikel 18a, in samenhang met artikel 19d, eerste lid, van de Wav, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2006 in zaak no. 200510578/1; JV 2006/287, wat betreft de hoogte van een op te leggen boete met een rechtspersoon gelijkgesteld. Voor toepassing van beleidsregel 2 bestaat derhalve geen grond. Ook overigens heeft de rechtbank in de door appellante in beroep naar voren gebrachte omstandigheden geen grond hoeven zien om van de Tarieflijst af te wijken en het boetebedrag te matigen. Het betoog faalt. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200606955/1 5 21 maart 2007 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Groeneweg ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007 32-485. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak