Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming. Datum: 12 juli Rapportnummer: 2011/206

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming, Directie Noord-West, Vestiging Amsterdam. Datum: 23 december 2013

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Rapport over een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming Rapportnummer: 2011/324

Rapport. Rapport over een klacht over het Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant uit Tilburg. Datum: 15 maart Rapportnummer: 2011/094

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Rapport over een klacht over Bureau Jeugdzorg Gelderland. Datum: 22 februari Rapportnummer: 2012/026

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Klacht over informatieverstrekking aan jeugdzorg en ex-partner ongegrond omdat de school zorgvuldig gehandeld heeft.

Rapport. Rapport over een gedraging van Bureau Jeugdzorg uit Rotterdam. Datum: 26 juli Rapportnummer: 2011/214

Rapport. Rapport over een klacht over Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/082

Rapport. Rapport over een klacht over de William Schrikker Groep uit Diemen. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/113

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 8 oktober Rapportnummer: 2013/071

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling uit Middelburg. Datum: 13 oktober Rapportnummer: 2011/299

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport. Verslag betreffende een klacht over Bureau Jeugdzorg Gelderland te Apeldoorn. Datum: 26 maart Rapportnummer: 2012/045

Rapport. Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/106

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2012/097

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West Brabant, te Breda. Datum: 5 juli 2011

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

09-22 Verzorging Opvangvorm Kinderdagverblijf. Betreft Verzorging. Inleiding. De klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Hilversum. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2012/134

Rapport. Rapport over een klacht over medewerkers van de gemeente Gorinchem en over het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem.

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie ressort 's-gravenhage te Den Haag. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2013/065

Rapport. Een onderzoek naar de wijze waarop Bureau Jeugdzorg Drenthe een. zorgmelding heeft behandeld d e Natio nale o mb ud sman 1/7

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

b. de werkneemster in gesprekken met verzoeker een grote emotionele en mentale weerbaarheid toonde en onbewogen was;

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Klacht Verzoeker klaagt over de gang van zaken bij de hoorzitting van de commissie voor bezwaarschriften:

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Een onderzoek naar afhandeling van schoolverzuim door de gemeente Hoorn

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Oisterwijk. Datum: 2 februari Rapportnummer: 2012/011

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

15.078Ta Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) uit Rijswijk. Datum: 27 juni 2011

Rapport. 2014/106 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland. Datum: 4 maart Rapportnummer: 2011/078

Als opvoeden een probleem is

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Gelderland-midden, thans regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: 17 oktober 2013

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/240

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

School hoefde moeder niet te informeren over ontvangst en inhoud brief van ex-echtgenoot. ADVIES

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Als opvoeden een probleem is

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Klacht over informatieverstrekking gescheiden ouder zonder ouderlijk gezag, en over weigering rechtstreeks met hem te communiceren.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/BelastingTelefoon te Groningen. Datum: 13 december Rapportnummer: 2011/360

Transcriptie:

Rapport Rapport betreffende een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming. Datum: 12 juli 2011 Rapportnummer: 2011/206

2 Klacht Verzoeker klaagt over het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West Brabant, locatie Tilburg naar aanleiding van een melding van Bureau Jeugdzorg over zijn situatie. Hij klaagt erover dat de Raad voor de Kinderbescherming daarbij onvoldoende oog voor zijn kant van het verhaal heeft gehad en dat door de bemoeienis van de Raad voor de Kinderbescherming zijn verhouding met zijn ouders verder is geëscaleerd. Bevindingen en beoordeling Bevindingen Algemeen 1. Verzoeker raakte op zijn zestiende jaar in conflict met zijn ouders. Verzoeker had een relatie gekregen met een vrouw van in de veertig. Zijn ouders toonden zich ongelukkig met deze relatie en maakten zich zorgen over hun zoon. Zij hadden zorgen over zijn mentale en fysieke toestand en zagen ook zijn leerprestaties op school achteruit gaan. Door de onenigheid tussen verzoeker en zijn ouders over de relatie die verzoeker was aangegaan, raakten zij van elkaar verwijderd. Dit alles leidde ertoe dat verzoekers moeder in januari 2008 de hulp van Bureau Jeugdzorg inriep. 2. Nadat Bureau Jeugdzorg in februari 2008 contact had met verzoeker om te bespreken welke mogelijkheden er waren om de communicatie tussen hem en zijn ouders weer op gang te brengen, ondernam Bureau Jeugdzorg in eerste instantie geen verdere actie. Pas toen verzoekers moeder opnieuw beroep deed op Bureau Jeugdzorg en er volgens Bureau Jeugdzorg verontrustende signalen uit het overleg van het zorgadviesteam (ZAT) van de school van verzoeker naar voren waren gekomen, leidde dit op 24 april 2008 tot een (zorg) melding van Bureau Jeugdzorg bij de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad). 3. Een melding van Bureau Jeugdzorg bij de Raad houdt in dat Bureau Jeugdzorg de Raad verzoekt een onderzoek in te stellen. Bureau Jeugdzorg stuurt belanghebbenden altijd een kopie van de raadsmelding. Verzoeker ontving echter geen kopie omdat bij Bureau Jeugdzorg niet bekend was waar hij op dat moment verbleef. Verzoeker woonde op dat moment niet meer bij zijn ouders. 4. Het raadsonderzoek vond plaats in de zomer van 2008 en op 20 augustus 2008 bracht de Raad het rapport uit. Het onderzoek van de Raad richtte zich op de vraag of verzoekers ontwikkeling werd bedreigd doordat hij 1) zich aan het ouderlijk gezag onttrok 2) op een voor zijn ouders onbekend adres verbleef 3) een relatie had met een vijfentwintig jaar oudere vrouw 4) steeds slechter presteerde op school en 5) zijn gezondheid achteruit leek te gaan. De Raad sprak in het kader van het onderzoek apart met verzoeker en zijn ouders, stelde schriftelijk vragen aan de behandelend psycholoog/psychotherapeut van

3 verzoeker en had telefonisch contact over de situatie van verzoeker met de medewerker van Bureau Jeugdzorg die de zaak van verzoeker had behandeld. In juli 2008 werd door een juridisch deskundige van de Raad tijdens een bespreking met verzoekers ouders uitleg gegeven dat er mogelijk sprake was van strafbare feiten, te weten onttrekking aan het ouderlijk gezag. In de periode van het raadsonderzoek vond een rechtszaak plaats omdat de ouders van verzoeker aangifte tegen zijn vriendin hadden gedaan vanwege bedreiging. Op 14 augustus 2008 werd een bijzonder curator benoemd over verzoeker. 5. De Raad concludeerde in zijn rapport van 20 augustus 2008 dat de belangrijkste ontwikkelingsbedreiging voor verzoeker was dat de relatie met zijn ouders ernstig verstoord was, en dat hij zich onttrok aan het ouderlijk gezag. De Raad had niet de indruk dat verzoeker puur door de relatie met zijn vriendin in zijn ontwikkeling werd bedreigd, al leek deze relatie wel de aanleiding te zijn voor het conflict met zijn ouders. De Raad besloot de Rechtbank te verzoeken om verzoeker onder toezicht te stellen omdat de Raad gedwongen hulpverlening aan verzoeker en zijn ouders nodig achtte. Een gezinsvoogd zou ondersteuning aan zijn ouders en aan verzoeker kunnen bieden en mede invulling aan het ouderlijk gezag kunnen geven. In het adviesgesprek voorafgaand aan de uitkomst van het rapport gaf verzoeker aan zich niet te kunnen vinden in het advies. Hij liet de Raad weten dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vond. Zijn ouders lieten de Raad weten zich wel te kunnen vinden in het advies. Verzoeker kreeg ook nog een week de tijd om schriftelijk te reageren op het conceptrapport voordat het definitieve rapport uit kwam. Doordat zijn bijzonder curator die periode op vakantie was en de Raad niet langer dan één week uitstel wilde verlenen, lukte het verzoeker niet op tijd te reageren. De reactie van zijn ouders werd aan het raadsrapport toegevoegd. 6. Op 23 september 2008 sprak de Rechtbank de ondertoezichtstelling uit van verzoeker voor de maanden dat hij nog minderjarig was. De rechtbank was het met de Raad eens dat de wijze waarop verzoeker zich staande moest houden en de verstoorde relatie met zijn ouders hem ernstig in zijn ontwikkeling bedreigde. Het doel van de ondertoezichtstelling was ook om steun aan de ouders van verzoeker te geven om de problemen in het belang van verzoeker aan te pakken. Bureau Jeugdzorg zou daarbij de regie voeren en pedagogische expertise kunnen inzetten om de problemen op te lossen. 7. Verzoeker tekende vervolgens beroep aan tegen de beschikking. Hij voerde aan dat hij de ondertoezichtstelling als een inbreuk op zijn leven beschouwde. Hij had geen behoefte aan de bemoeienis van instanties en om onder dwang gesprekken met zijn ouders aan te gaan. Op het moment dat zijn zaak in december 2008 op de zitting van het gerechtshof werd behandeld besloot het gerechtshof de ondertoezichtstelling van verzoeker met onmiddellijke ingang op te heffen. Het Hof stelde dat onvoldoende was gebleken van redenen die een ondertoezichtstelling rechtvaardigden. Tijdens de zitting had de Raad bovendien laten weten de ondertoezichtstelling geen passende maatregel meer te achten. Verzoeker verklaarde zich tijdens de zitting bereid om het geschil met zijn ouders aan een mediator voor te leggen en de Raad zou zijn ouders hiervoor benaderen.

4 Klacht van verzoeker over de Raad 8. Verzoeker diende op 28 november 2008 een klacht over de Raad in. Deze klacht werd in eerste instantie behandeld door de regiodirecteur van de Raad. Verzoeker klaagde erover dat de raadsonderzoeker zich negatief had uitgelaten over zijn relatie en dat de Raad niet naar hem, maar vooral naar zijn ouders had geluisterd. De regiodirecteur vond niet dat er sprake was van onheuse bejegening door de raadsonderzoeker. Er stonden weliswaar pijnlijke en negatieve opmerkingen over zijn relatie met zijn vriendin in het rapport, maar dit waren opmerkingen van zijn ouders en was niet de interpretatie van de Raad. De Raad had ervoor gekozen om uit privacyoverwegingen niet alle informatie in het rapport op te nemen en een samenvatting gemaakt van de reactie van verzoeker. De regiodirecteur had het echter zorgvuldiger gevonden als deze reactie als bijlage bij het raadsrapport was meegezonden naar de rechtbank. Het feit dat verzoekers vriendin niet betrokken was bij het raadsonderzoek achtte de regiodirecteur niet juist. Hoewel dit een bewuste keus van de raadsonderzoeker was geweest omdat de problematische relatie met verzoekers ouders de insteek van het onderzoek was en niet de relatie met zijn vriendin, was de regiodirecteur van mening dat het correcter was geweest om verzoekers vriendin wel bij het onderzoek te betrekken. Verder klaagde verzoeker erover dat hem geen uitstel was verleend voor het geven van een reactie op het concept rapport. De regiodirecteur achtte de klacht over het weigeren van verder uitstel voor een reactie op het conceptrapport gegrond. Procedureel was de werkwijze van de Raad juist, maar "in dit specifieke geval had een coulantere houding de zaak meer gediend", aldus de regiodirecteur. Ten slotte klaagde verzoeker erover dat de Raad tijdens het onderzoek informatie aan zijn ouders had verstrekt over de mogelijkheid aangifte te doen tegen zijn vriendin. De regiodirecteur achtte de klacht ongegrond. De Raad had de ouders desgevraagd voorgelicht over het doen van een eventuele aangifte tegen verzoekers vriendin vanwege onttrekking aan het ouderlijk gezag maar had daarbij ook aangegeven dat de ouders zelf moesten beslissen of zij aangifte zouden doen. Wellicht was dit anders bij de ouders over gekomen. De ouders hebben later aan de Raad laten weten spijt te hebben van de aangifte. Desondanks achtte de directeur de klacht niet gegrond. 9. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van de regiodirecteur en diende de klacht in bij de externe klachtencommissie. De externe klachtencommissie sloot zich aan bij het oordeel van de regiodirecteur. De commissie zag geen verschil in weergave van de standpunten van verzoeker en die van zijn ouders in het raadsrapport en oordeelde dat de Raad niet onjuist had gehandeld door de ouders van verzoeker desgevraagd te informeren over de mogelijkheden die zij hadden in de gegeven situatie. 10. Verzoeker wendde zich vervolgens met de klacht over het raadsonderzoek van de Raad tot de Nationale ombudsman. Hij klaagde dat de Raad onvoldoende oog voor zijn

5 kant van het verhaal had gehad en dat de verhouding met zijn ouders door de bemoeienis van de Raad verder was geëscaleerd. Verzoeker schreef "Je kan net doen of je luistert en niets doen met de woorden die ik zeg en dat is precies wat de Raad deed". Verzoeker vond dat het de taak was van de Raad om de situatie weer "leefbaar" te maken en vond dat de Raad het tegenovergestelde had bereikt. 11. In het kader van het onderzoek liet de algemeen directeur van de Raad, in aanvulling op de opmerkingen van de regiodirecteur en de externe klachtencommissie, weten dat de Raad zich bewust was geweest van de ernstig verstoorde relatie tussen verzoeker en zijn ouders en juist hulpverlening in een gedwongen kader had geadviseerd als middel om deze verstoring op te heffen. Bovendien had de Raad tijdens de hoger beroep procedure aangegeven dat een ondertoezichtstelling geen passende maatregel meer was, en zich bereid verklaard zijn ouders te benaderen of zij voelden voor mediation en zo ja, om een mediator te benaderen. Op de vraag in hoeverre de leeftijd van verzoeker, die toen 17 jaar was, een rol bij de aanpak van het onderzoek had gespeeld liet de algemeen directeur weten dat met kinderen vanaf 12 jaar individueel wordt gesproken en naarmate de kinderen ouder worden er meer belang wordt gehecht aan hun mening. Dat was ook in het geval van verzoeker gebeurd. Al was verzoeker bijna meerderjarig; de Raad was van mening dat het juist zinvol zou zijn om de laatste periode van het ouderlijk gezag van verzoeker mee in te laten vullen door een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling. De algemeen directeur achtte de klacht op beide punten ongegrond. Beoordeling Heeft de Raad voldoende oog gehad voor verzoekers kant van het verhaal? 12. In het kader van het raadsonderzoek heeft de onderzoeker apart met verzoeker en zijn ouders gesproken. Een verslag van de gesprekken is opgenomen in de rapportage. Daarnaast is informatie uit het verzoek tot raadsonderzoek van Bureau Jeugdzorg in de rapportage opgenomen. Toen verzoeker deze informatie onder ogen kreeg gaf hij aan het er niet mee eens te zijn en zond hij een schriftelijke reactie aan de raadsonderzoeker, waarin hij puntsgewijs aangaf wat volgens hem niet klopte. De raadsonderzoeker maakte een samenvatting van de reactie die vervolgens werd opgenomen in de rapportage. De samenvatting was uitgebreid en werd afgesloten met de conclusie dat uit de hele reactie naar voren kwam dat verzoeker vond dat er feiten werden verdraaid, dat er dingen werden geschreven die niet waar waren en dat verzoekers ouders een soort van "strijd" aan het voeren waren. Verzoeker voelde zich niet gehoord en serieus genomen door het geheel, aldus de raadsonderzoeker.

6 13. De raadsonderzoeker koos ervoor om uit overwegingen van privacy niet alle verkregen informatie in de rapportage op te nemen. Zowel verzoeker als zijn ouders hadden meerdere stukken overhandigd die vooral hun "strijd" weergaven. De informatie uit deze stukken is voor een groot deel niet in de rapportage opgenomen. 14. In het kader van het onderzoek is informatie ingewonnen bij de behandelend psycholoog/psychotherapeut van verzoeker. De behandelaar van verzoeker had weliswaar enkele keren contact met verzoekers moeder gehad (o.a. bij de aanmelding) maar verstrekte als behandelaar van verzoeker met name informatie over verzoekers ontwikkeling. Hiermee belichtte hij verzoekers kant van het verhaal. De vriendin van verzoeker werd niet als informant door de Raad benaderd. De reden hiervoor was dat niet verzoekers relatie de insteek van het onderzoek was, maar de problematische relatie met zijn ouders. 15. Uit de wijze waarop onderzoek is gedaan en is gerapporteerd, blijkt dat de Raad zorgvuldig en objectief te werk is gegaan. Er zijn geen aanwijzingen dat de Raad verzoeker niet serieus nam of geen oog had voor zijn kant van het verhaal. De in de rapportage opgenomen informatie van verzoekers behandelaar geeft achtergrondinformatie over en inzicht in verzoekers visie. Het feit dat zijn vriendin in het kader van het onderzoek niet als informant is benaderd is begrijpelijk. Hoewel de regiodirecteur dit achteraf gezien onjuist achtte, kan niet worden gezegd dat daarmee verzoekers kant van het verhaal onvoldoende is belicht. Hij is er zelf helder over geweest dat hij geen gedwongen hulp wenste en deze visie komt duidelijk naar voren in de rapportage. De Raad heeft uit oogpunt van privacybescherming weliswaar besloten bepaalde informatie niet op te nemen, maar dit geldt zowel voor informatie van verzoeker als voor informatie van zijn ouders. Dat de Raad een selectie van stukken maakt en er zo voor waakt dat niet onnodig de vuile was van betrokkenen buiten komt te hangen is legitiem. 16. In de conclusie van de Raad is niet expliciet vermeld of en zo ja, hoe de wens van verzoeker om met rust gelaten te worden, door de Raad is meegewogen bij de beslissing. Hierdoor kon bij verzoeker de indruk ontstaan dat de Raad "niets met zijn woorden deed". Aan dit punt had de Raad meer aandacht kunnen besteden, hoewel dit de onvrede van verzoeker waarschijnlijk niet weg had genomen. Het feit dat er tegen zijn zin in tot deze maatregel is besloten op een moment dat hij over enkele maanden officieel volwassen zou worden, is en blijft moeilijk te accepteren voor verzoeker. Achteraf gezien heeft de ondertoezichtstelling tot niets geleid en ook de Raad achtte de maatregel drie maanden later niet meer noodzakelijk. Desondanks acht de Nationale ombudsman de klacht op dit punt niet gegrond. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

7 Heeft de bemoeienis van de Raad bijgedragen aan escalatie van het conflict tussen verzoeker en zijn ouders? 17. Het verbod van vooringenomenheid houdt in dat overheidsinstanties zich actief opstellen om iedere vorm van een vooropgezette mening of de schijn van partijdigheid te vermijden. Een strikt onpartijdige houding van de raadsonderzoeker in de contacten met ouders en kinderen voorkomt dat de onderzoeker deel uit gaat maken van het conflict, hetgeen een escalerende werking kan hebben op de verhoudingen binnen het gezin. 18. Vooropgesteld dient te worden dat het nooit de bedoeling van de Raad is geweest om de verhouding tussen verzoeker en zijn ouders te doen verslechteren. De Raad achtte het immers juist van groot belang om de relatie tussen hen te herstellen. Dit blijkt uit de zorgvuldige wijze waarop onderzoek is gedaan en is gerapporteerd, zoals bijvoorbeeld de keuze om bepaalde informatie niet op te nemen omdat die alleen de strijd tussen verzoeker en zijn ouders betrof en het vermelden ervan de strijd wellicht zou aanwakkeren. Blijft over het feit dat er door een jurist informatie aan verzoekers ouders is verstrekt over de mogelijkheid om aangifte te doen tegen zijn vriendin. 19. De Raad heeft informatie verstrekt over de mogelijkheid om aangifte te doen tegen verzoekers vriendin aan zijn ouders. In het algemeen geldt dat de Raad terughoudend dient te zijn met het verstrekken van informatie over de mogelijkheid om gerechtelijke stappen te ondernemen om de schijn van partijdigheid te vermijden. De vraag is bovendien of deze informatie kan worden verstrekt zonder dat er sprake is van beïnvloeding door de Raad. De Raad kan ook overwegen om ouders voor het verkrijgen van deze informatie naar een juridisch loket te verwijzen. Nu het gesprek waarbij de informatie aan verzoekers ouders is verstrekt tussen hen en de Raad heeft plaats gevonden en niet kan worden vastgesteld op wiens initiatief en op welke wijze de informatie is verstrekt, is niet te beoordelen welk effect dit gesprek heeft gehad. De ouders van verzoeker hebben, nadat zij met de Raad over deze mogelijkheid hadden gesproken, aangifte gedaan tegen de vriendin van verzoeker vanwege onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. Dat zij na het gesprek met de Raad daadwerkelijk hiertoe over zijn gegaan, was uiteindelijk hun eigen beslissing en had ook zonder de informatie van de Raad kunnen gebeuren. Zij hadden de informatie immers ook via een andere weg kunnen bemachtigen. Dat de situatie door de aangifte is geëscaleerd lijkt duidelijk. Hiervoor kan de Raad echter niet verantwoordelijk worden gesteld. De klacht is dan ook niet gegrond. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor de Kinderbescherming, is op beide punten niet gegrond. 7

8 2010.03880 De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer de Nationale ombudsman