ECLI:NL:GHARL:2015:10099

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:GHARN:2012:BY3780

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3998 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:GHSHE:2017:348

AFSCHRIFT. Uitspraak: 10 februari 2015 Zaaknummer: /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/13/ / FA RK (MN/WK)

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:801

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1623

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:GHARL:2015:4213

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9637

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066


ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6231

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2010:BN9921

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4387

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0741 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7476 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2748 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 316/2007

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2220

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN8790 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318

ECLI:NL:GHDHA:2016:3495

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBOVE:2016:649

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2015:7953

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD


ECLI:NL:GHDHA:2018:1825

ECLI:NL:GHARL:2015:4847

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2013:3963

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8528

Transcriptie:

ECLI:NL:GHARL:2015:10099 Instantie Datum uitspraak 15-12-2015 Datum publicatie 13-01-2016 Zaaknummer 200.165.194/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Personen- en familierecht Hoger beroep Verdeling huwelijksgemeenschap. Geen toepassing van artikel 3:194 lid 2. Goederen zijn niet verwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Leeuwarden afdeling civiel recht zaaknummer gerechtshof 200.165.194/01 (zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/348302 / FL RK 13-1617) beschikking van de vijfde kamer van 15 december 2015 inzake [de vrouw], wonende in Turkije, in dezen woonplaats kiezende te [A], verzoekster in het principaal hoger beroep, verweerster in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de vrouw, advocaat: mr. R.W.A. Offermanns, kantoorhoudend te Zeewolde,

tegen [de man], wonende te [A], verweerder in het principaal hoger beroep, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de man, advocaat: mr. S.M.J. van de Ven, kantoorhoudend te Amersfoort. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden- Nederland, locatie Lelystad, van 13 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. 2 Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep 2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het beroepschrift, ingekomen op 13 februari 2015; - een brief van 19 maart 2015 namens mr. Offermanns; - het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 april 2015; - het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 22 juni 2015; - een journaalbericht van 5 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven; - een journaalbericht van 12 oktober 2015 met bijlagen namens mr. Offermanns; - een journaalbericht van 15 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven; - een journaalbericht van 19 oktober 2015 met bijlagen van mr. Van de Ven. 2.2 De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. R.E. Dijkstra (een kantoorgenoot van mr. Offermanns), en de man, bijgestaan door mr. Van de Ven. 3 De vaststaande feiten 3.1 Partijen zijn [in] 2009 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. 3.2 De man en de vrouw bezitten beiden de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.

3.3 Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. 4 De procedure in eerste aanleg 4.1 Bij beschikking van 13 november 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (onder zaaknummer C/16/348302 / FL RK 13-1617) als volgt beslist: " a. bepaalt dat de verkoopopbrengst minus de hypothecaire schulden en minus de verkoopkosten van de woning plus de waarde van de levensverzekering onder nummer [00000] bij [B] bij helfte wordt gedeeld, in geval er sprake is van een overwaarde; b. bepaalt dat ieder de helft voldoet van het verschil in de verkoopopbrengst minus de hypothecaire schulden en minus de verkoopkosten van de woning plus de waarde van de levensverzekering onder nummer [00000] bij [B], in geval er sprake is van ene onderwaarde; c. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de vanaf 27 december 2012 verschuldigde maandelijkse hypotheektermijnen, premies ter zake van de levensverzekering [00000] bij [B] en de vanaf 27 december 2012 verschuldigde gemeentelijke belastingen, voor zover het de eigenaarslasten van de woning betreft; d. deelt aan ieder van partijen de eigen sieraden toe; e. deelt de overige inboedelgoederen aan de man toe; f. deelt het actief in de eenmanszaak [C] toe aan de man en bepaalt dat de man het passief in de eenmanszaak [C] als eigen schuld voldoet; g. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de omzetbelastingschuld ten name van [D], groot 2.310,- op 31 december 2012; h. bepaalt dat de vrouw aan de man moet voldoen de helft van hetgeen de man sinds 27 december 2012 op de op die datum bestaande schuld aan [E] heeft betaald; i. bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de op 27 december 2012 bestaande belastingschuld ten name van de vrouw; j. bepaalt dat de man de schuld van 3.834,- aan het Turkse leger als zijn eigen schuld voldoet; k. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen de som van 12.383,- (zegge: twaalf duizend driehonderd drie en tachtig euro), ter zake van de sieraden, de inboedel en het Turkse leger; l. compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt; m. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; n. wijst af hetgeen meer of anders is gevraagd." 5 De verzoeken in hoger beroep 5.1 De vrouw verzoekt het hof in haar beroepschrift om de beschikking van de rechtbank van 13 november 2014 te vernietigen voor zover het de beslissing onder k. van het dictum betreft en opnieuw rechtdoende de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen de som van 1.383,-- ter zake van de sieraden, de inboedel en de schuld aan het Turkse leger. 5.2 De man verzoekt het hof in zijn incidenteel hoger beroep om de beschikking van de rechtbank van 13 november 2014 te vernietigen voor zover het betreft het onderdeel/de onderdelen dat/die ten deze door de grieven van de man is/zijn bestreden en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, bij beschikking: - de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad 778,41, althans een

zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de schuld aan [E], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum; - te bepalen dat tot de huwelijkse gemeenschap behoren de schulden aan de Belastingdienst met de aanslagnummers/kenmerk (naar het hof begrijpt:) [00001], [00002] en [00003] en te bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is aangaande deze schulden en de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad 1.246,--, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de belastingschulden met nummers (naar het hof begrijpt:) [00001], [00002] en [00003], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum; - de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag ad 1.326,--, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent, ter zake van de gemeenschappelijke belastingen (eigenaarslasten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de beschikking in deze zal worden gewezen, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum. 6 De omvang van het geschil 6.1 In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. 6.2 De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 13 november 2014. De grieven zien - kort gezegd - op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de (waardering van de) sieraden. 6.3 De man is op zijn beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de schulden aan [E] en de Belastingdienst en op de door de man na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten). 6.4 Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. 7 De motivering van de beslissing 7.1 De rechtbank heeft de peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op 27 december 2012 (te weten: de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de vrouw) gesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn gericht, zal in hoger beroep ook daarvan worden uitgegaan. * de sieraden 7.2 In haar eerste grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de man op grond van artikel 3:194 lid 2 BW ten aanzien van de sieraden van de vrouw slaagt. 7.3 Deze grief treft doel. Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Het hof is van oordeel dat niet aan voornoemd criterium is voldaan, nu uit de stukken is gebleken dat het voor beide partijen duidelijk was dat de sieraden van de vrouw onderdeel uitmaakten van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Het enkele feit dat de vrouw, zoals de man betoogt, haar sieraden zonder overleg heeft meegenomen naar Turkije (om ze daar te verkopen), leidt niet tot toepassing van bovengenoemde

bepaling. Weliswaar was bij de man niet bekend dat de vrouw een safeloket huurde bij de [abank], deze extra omstandigheid rechtvaardigt evenmin een dergelijke verstrekkende conclusie, omdat de in het geding zijnde sieraden van de vrouw nooit zijn verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden. Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, dan ook geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat ieder van de gewezen echtgenoten recht heeft op de helft van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen en derhalve op de helft van de waarde van de sieraden van de vrouw. 7.4 De vrouw stelt in haar tweede grief de waardering van de sieraden ter discussie. Het hof zal daarom dienen te beoordelen voor welke waarde de sieraden van de vrouw in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen dienen te worden betrokken. 7.5 Tussen partijen is niet in geschil dat 10 armbanden (huwelijksgeschenken) tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorden. Bij gebrek aan deugdelijke betwisting van de zijde van de vrouw dient er van te worden uitgegaan dat het om gouden armbanden ging. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de waarde van deze sieraden dient te worden bepaald aan de hand van de goudwaarde. De man heeft daartoe stukken overgelegd, die erop neerkomen dat op de huwelijksdag de goudwaarde (berekend aan de hand van de huidige wisselkoers) afgerond 6.215,-- bedroeg. Het hof acht dat op grond van de beschikbare stukken van de juwelier voorshands aannemelijk. De vrouw heeft echter gesteld dat de armbanden geen hogere waarde dan 3.000,-- konden hebben, omdat dat het bedrag is dat voor het huwelijksgeschenk beschikbaar was (te weten: een door de tante van de man verstrekte lening aan de ouders van de man). De vrouw biedt daarvan bewijs aan. Het hof zal haar - bij wijze van tegenbewijs - tot bewijslevering toelaten. Niet in geschil is dat de (goud)waarde die de sieraden ten tijde van het huwelijk hadden dient te worden geïndexeerd in overeenstemming met de eerder genoemde stukken. Blijkens die stukken is de (inwissel)waarde van de sieraden (berekend aan de hand van de huidige wisselkoers) per 30 juli 2015 afgerond 9.945,--. Uitgaande van een indexering van 1,6 % (te weten: 9.945,-- / 6.215,--) zou een waarde van 3.000,-- omgerekend neerkomen op 4.800,--. 7.6 De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de te verdelen sieraden tezamen een waarde van 12.500,-- vertegenwoordigen. Omdat hij ter zake van de 10 armbanden uitgaat van een waarde van 9.945,--, moet worden aangenomen dat de man de waarde van de overige sieraden schat op een bedrag van 2.555,--. Het gaat daarbij, zo begrijpt het hof, ook om gouden sieraden (7 armbanden, 1 ketting en 1 ring), die door de familie van de vrouw zijn geschonken. De vrouw heeft niet aangevoerd dat deze sieraden een lagere waarde vertegenwoordigen dan de man heeft opgevoerd, zodat het hof ook van die waarde zal uitgaan. Wel heeft zij betoogd dat deze sieraden voorafgaand aan de peildatum door haar aan haar moeder zijn terug geschonken en om die reden niet voor verdeling in aanmerking komen. Nu de man dat betwist, zal de vrouw worden toegelaten deze stelling te bewijzen. 7.7 Het hof gaat voorbij aan de pas ter zitting in hoger beroep ingenomen stelling van de man dat er bij de huwelijkssluiting ook nog 32 tot 33 gouden munten zijn verkregen. Deze gouden munten zijn eerder in de procedure niet aan de orde geweest, zodat deze nieuwe grief als tardief terzijde dient te worden geschoven. Daarbij komt dat de vrouw heeft aangegeven dat er slechts 12 tot 15 gouden munten zijn verkregen, die tijdens het huwelijk zijn verzilverd voor het aanschaffen van meubels en dergelijke. Derhalve heeft de man onvoldoende gesteld om er vanuit te gaan dat er op de peildatum ook nog gouden munten aanwezig waren. * de schuld aan [E] 7.8 De man komt in zijn eerste grief in incidenteel hoger beroep op tegen het feit dat de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking onder h. geen concreet bedrag heeft opgenomen met betrekking tot de schuld aan [E] (voorheen [F] ). In zijn verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, heeft de man een berekening gemaakt van de openstaande schuld aan

[E] op de peildatum. Volgens hem bedroeg deze schuld op 27 december 2012 1.556,82. Het hof gaat uit van de juistheid van de berekening van de man, nu deze berekening door de vrouw niet, althans onvoldoende, is bestreden en het hof overigens ook juist voorkomt. De vrouw is gehouden de helft hiervan, een bedrag van 778,41, aan de man te voldoen. * de schulden aan de Belastingdienst 7.9 De grieven 2, 3 en 4 van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de schulden aan de Belastingdienst. De man stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat er op de peildatum drie schulden aan de Belastingdienst bestonden, te weten: de schulden met de aanslagnummers [00001], [00002] en [00003], die volgens hem betrekking hebben op inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet over 2011. Hij is van mening dat de vrouw gehouden is de helft van het totaal van deze schulden ter hoogte van 2.492,--, derhalve een bedrag van 1.246,--, aan hem te voldoen. 7.10 Uit de door de man overgelegde brief van 7 november 2013 (gevoegd als productie 23 bij brief van 17 februari 2014 van mr. Van de Ven in de procedure in eerste aanleg) blijkt dat sprake is van een achterstand in betaling van de door de man genoemde belastingaanslagen. De aanslagen hebben blijkens de codes van de aanslagnummers betrekking op een naheffingsaanslag omzetbelasting (te weten: aanslagnummer [00001] ) met een openstaand saldo van 480,-- (incl. kosten), een aanslag inkomstenbelasting (te weten: aanslagnummer [00002] ) met een openstaand saldo van 1.112,-- (incl. kosten) en een aanslag zorgverzekeringswet (te weten: aanslagnummer [00003] ) met een openstaand saldo van 900,-- (incl. kosten). Het hof zal rekening houden met de openstaande bedragen die betrekking hebben op de inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet, nu deze betrekking hebben op het jaar 2011 en derhalve in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vallen. Met de naheffingsaanslag omzetbelasting zal het hof geen rekening houden, nu de rechtbank bij de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 8 reeds rekening heeft gehouden met de schuld aan de Belastingdienst ter zake de omzetbelasting. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat beide partijen destijds onvoldoende inkomsten hadden om de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet te voldoen, zodat tevens rekening dient te worden gehouden met de door de Belastingdienst in rekening gebrachte kosten. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof rekening houdt met een bedrag van 2.012,-- (te weten: 1.112,-- + 900,--), waarvan de vrouw de helft, derhalve een bedrag van 1.006,--, aan de man dient te voldoen. * de door de man na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten) 7.11 In zijn vijfde grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald welk bedrag de vrouw aan hem dient te voldoen uit hoofde van de door hem na de peildatum betaalde gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten). 7.12 Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep - mede gelet op het verweer van de vrouw op dit punt - onvoldoende heeft onderbouwd dat hij sinds 2012 jaarlijks een bedrag van 885,-- aan gemeentelijke belastingen (eigenaarslasten) heeft voldaan. Door de man zijn in hoger beroep geen nadere stukken in het geding gebracht, terwijl uit de in eerste aanleg overgelegde bescheiden blijkt van een aanslag gemeentelijke belastingen in 2013 ter hoogte van 605,-- en in 2014 ter hoogte van 551,--. Voor zover in het door de man genoemde bedrag ook de waterschapslasten verdisconteerd zouden zijn, is één en ander door de man niet, althans onvoldoende, gesteld. Het hof ziet gelet op dit alles dan ook geen aanleiding om anders te beslissen dan hetgeen in het dictum van de bestreden beschikking onder c. is opgenomen. Op basis daarvan is de vrouw immers draagplichtig voor de helft van de vanaf 27 december 2012 verschuldigde gemeentelijke belastingen, voor zover het de eigenaarslasten van de woning betreft. * de slotsom 7.13 In afwachting van de bewijslevering door de vrouw op het punt van de sieraden, zoals onder

rechtsoverwegingen 7.5 en 7.6 is overwogen, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden. 8 De beslissing Het gerechtshof: alvorens nader te beslissen: draagt de vrouw op tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands aannemelijke stellingen van de man omtrent de waarde van de 10 armbanden (rechtsoverweging 7.5); draagt de vrouw op te bewijzen dat de 7 armbanden, 1 ketting en 1 ring voorafgaand aan de peildatum door haar zijn terug geschonken aan haar moeder, zoals onder rechtsoverweging 7.6 overwogen; bepaalt dat, indien de vrouw dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.D.S.L. Bosch, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip; bepaalt dat de vrouw het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen voor de maanden februari, maart en april zal opgeven uiterlijk op 14 januari 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt; bepaalt dat de vrouw overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.Ch. Verschuur, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 december 2015 in bijzijn van de griffier.