Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

./. Zoals toegezegd in mijn brief van 9 november jl. stuur ik u hierbij het kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 18 april 2011

s-gravenhage, 30 mei 2000 Wettelijke regeling ouderschapsverlof

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Optimalisering verlof na geboorte kind

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kabinetsstandpunt evaluatie Wet arbeid en zorg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het advies van de Raad van State geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004

Toelichting op de nieuwe afspraken over ouderschapsverlof in de CAO Jeugdzorg. Nieuwe versie, februari 2015

Ledenbrief 15/052 CvA/LOGA 15/10, d.d. 23 juni 2015 inzake wijzigingen CAR-UWO i.v.m. wijzigingen Wet arbeid en zorg Eijsden-Margraten

Beleidsartikelen Algemene doelstelling Operationele doelstellingen

De Participatieraad heeft kennis genomen van beide verordeningen en kan zich verenigen met de inhoud ervan.

Richtlijn werk en mantelzorg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

A. De toelichting op artikel 6:4 wordt gewijzigd en komt te luiden:

B. De toelichting op artikel 6:4:1a wordt gewijzigd en komt te luiden:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Betaald ouderschapsverlof voor het primair onderwijs schooljaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Financiële regeling voor langdurige minima: langdurigheidstoeslag

Uw brief van Ons kenmerk Behandelend ambtenaar Zoetermeer

Tabel 1 Statische Koopkrachtontwikkeling 2002 (in procenten)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stichting S van de Arbeid

Ouderschapsverlof voor meerlingen. informatief. geen. circulaire van 26 november 1997(EA97/U4257) circulaire van 6 november 1998 (EA98/U55017)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

34304 Tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein)

Toelichting op de nieuwe afspraken over ouderschapsverlof in de CAO Jeugdzorg

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE. Herziening zwangerschapsrichtlijn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verlof uit de Wet Arbeid en Zorg. Toelichting op verschillende vormen van verlof

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Reacties op de Beleidsverkenning modernisering regelingen verlof en arbeidstijden

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eerste Kamer der Staten-Generaal

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Besluit:

No.W /III 's-gravenhage, 23 januari 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Besluit van (datum) tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

NOTA VAN TOELICHTING. Algemeen. 1. Inleiding

Fiscale vragen en antwoorden over het loopbaanbudget

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vraag 2 De premieopbrengst Awf is opwaarts bijgesteld en die voor de arbeidsongeschiktheidsfondsen neerwaarts, wat is hiervoor de verklaring?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage(n): Notitie maximering ziekengeldlasten uitzendsector

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De compensatieregeling van de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden

Levensloopregeling. Spaar voor uw verlof

Wijzigingen in de CAR/UWO, Wet arbeid en zorg. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Samenwerking Kempengemeenten,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Special Lonen Loonkostenvoordelen vanaf 2017: laat geen geld liggen

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 431 Financiering langdurend verlof Nr. 2 NOTA FINANCIERING LANGDUREND VERLOF Bouwstenennota Financiering langdurend verlof 1. Algemene inleiding 2 1.1 Reden van de nota 2 1.2 Kaders van de nota 3 2. Criteria voor vergelijking financieringsregelingen langdurend verlof 5 3. Regeling ouderschapsverlof en voorgestelde regeling langdurend zorgverlof 8 3.1 Bestaande regeling ouderschapsverlof 8 3.2 Voorgestelde regeling langdurend zorgverlof 12 4. Alternatieve financieringsregelingen 15 4.1 Een werknemersverzekering 16 4.2 Een volksverzekering 20 4.2.1 Volksverzekering voor verlofgangers/ zorgverleners (gefinancierd uit premies of rijksbijdragen) 20 4.2.2 Volksverzekering voor zorgbehoevenden (AWBZ) 26 4.3 Een fiscale faciliteit 29 4.3.1 Fiscale faciliteit voor de werkgever 29 4.3.2 Fiscale faciliteit voor de werknemer 34 4.4 Financiering door werkgever 37 4.5 Financiering door werkgevers en werknemers gezamenlijk (CAO-niveau) 40 4.6 Financiering door individuele werknemer 41 Bijlage 4.1 Matrix van financieringsregelingen 44 5. Integrale financieringsregeling 48 5.1 Inleiding 48 5.1.1 De behandeling van verlof gedurende de levensloop 48 5.1.2 Verlofparaplu voor langdurend verlof 49 5.1.3 Opbouw hoofdstuk 49 5.2 Individuele verlofparaplu 49 5.2.1 Vormgeving 49 5.2.2 Verantwoordelijkheidsverdeling 52 5.2.3 Uitvoeringsinstantie van de individuele verlofparaplu 52 5.2.4 Toereikendheid en budgettaire consequenties 53 5.2.5 Consequenties van een individuele verlofparaplu 55 5.3 Aanvullende modules 56 5.3.1 Aanvullende fiscale modules 57 5.3.2 Kredietfaciliteit 58 5.3.3 Vouchers 59 5.3.4 Overzicht 59 5.4 Overgangsproblematiek 60 5.5 Bespreking volgens de criteria 61 5.6 Samenvatting en conclusies 62 Bijlage 5.1 Aanwending Witteveenkader voor verlof 64 6. Samenvatting 67 6.1 Eerste denkrichting 68 6.2 Tweede denkrichting 73 KST62117 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2002 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 1

BOUWSTENENNOTA FINANCIERING LANGDUREND VERLOF 1. ALGEMENE INLEIDING 1.1 Reden van de nota In de afgelopen kabinetsperiode zijn er op het terrein van arbeid en zorg belangrijke resultaten geboekt. De Wet aanpassing arbeidsduur en de Wet arbeid en zorg waarin bestaande verlofregelingen en een aantal nieuwe verlofregelingen zijn gebundeld vormen daarvan een voorbeeld. Daarnaast zijn er ook fiscale maatregelen gerealiseerd die het combineren van arbeid en zorg vergemakkelijken, zoals de fiscale regeling verlofsparen en de fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof. Een wetsvoorstel voor een recht op langdurend zorgverlof, een verlofvorm die nog niet in de Wet arbeid en zorg is geregeld, ligt voor advies bij de Raad van State. Met onderhavige nota wordt tegemoet gekomen aan de motie Melkert/De Hoop Scheffer die bij gelegenheid van de Algemene Politieke Beschouwingen in september jongstleden werd aangenomen. Daarin wordt de regering gevraagd om tegelijkertijd met het toegezegde kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof te komen met «bouwstenen voor het publieke deel van een algemene verlofverzekering, en de mogelijkheden via de AWBZ en fiscale ondersteuning te onderzoeken» en verder de financiële consequenties van één en ander aan te geven. 1 In het kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof, dat op 16 november 2001 naar het parlement werd gestuurd, werd in reactie op bovengenoemde motie een aparte bouwstenennota Financiering zorgverlofvormen toegezegd. 2 Het kabinet vond het van groot belang voor de kortere termijn al vast te voorzien in een recht op langdurend zorgverlof met een bijbehorende financiering. Voorgesteld werd voor financiering van langdurend zorgverlof gebruik te maken van de bestaande regeling financiering loopbaanonderbreking voor een uitkering ter hoogte van 70% WML. Dit laat uiteraard onverlet dat bij het opstellen van een nieuw Regeerakkoord partijen op basis van de Bouwstenennota- afspraken kunnen maken over alternatieve financieringsvormen van verschillende verlofvormen (waaronder langdurend zorgverlof). In de onderhavige Bouwstenennota wordt een overzicht geboden van mogelijke financieringsregelingen voor langdurend verlof (i.c. ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof en loopbaanonderbreking) en de consequenties van de verschillende regelingen zoals deze vanuit een aantal gezichtspunten (zoals de doelmatigheid, toegankelijkheid en handhaafbaarheid) zijn te voorzien. 1 Kamerstukken II, 2001 2002, 28 000, nr. 8. 2 Kamerstukken II, 2001 2002, 26 447, nr. 40, p. 3. De gepresenteerde regelingen staan voor evenzovele opties voor de financiering van langdurend verlof. In de nota wordt geen beleidskeuze van het huidige kabinet vóór of tegen één of meer van de opties uitgesproken. In de nota worden de verschillende mogelijkheden geschetst en daarmee een basis geboden voor een eventuele nadere besluitvorming over verloffinanciering door een nieuw kabinet. Het overzicht van de consequenties van de verschillende opties is geen impliciete aanduiding van een beleidskeuze. Het gewicht van een verwachte consequentie wordt immers behalve door aard en omvang van het verwachte effect, mede bepaald door het gewicht van het gezichtspunt of criterium waaronder de optie bezien wordt. De relatieve zwaarte van een criterium zal uiteindelijk in het politieke proces van eventuele nadere besluitvorming worden vastgesteld. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 2

In het onderstaande zal worden aangegeven met welke argumenten de kaders voor het terrein van de nota zijn vastgesteld. 1.2 Kaders van de nota Een nota over mogelijke financieringsregelingen van verlofvormen bestrijkt een zeer breed terrein. Daarom zijn ten behoeve van de nadere uitwerking van de nota een aantal kaders bepaald. De nota richt zich op een onderzoek naar alternatieve financieringsvormen van verlof. Met andere woorden: het gaat in de nota om de financiering van verlof. Daarbij vormen voor een aantal bestudeerde alternatieven (beschreven in hoofdstuk 4) de bestaande wettelijke regelingen voor langdurend verlof een gegeven: de rechthebbenden (de doelgroep) en het recht, de omvang en de duur van het verlof zoals wettelijk omschreven zijn uitgangspunt. Voor ouderschapsverlof gaat het om de wettelijke regeling zoals vastgelegd in de Wet arbeid en zorg, voor langdurend zorgverlof om het voorstel voor betaald langdurend zorgverlof zoals vervat in bovengenoemd wetsvoorstel langdurend zorgverlof. Voor andere alternatieven (behandeld in hoofdstuk 5) is wat betreft duur en omvang van het verlof geabstraheerd van de bestaande wettelijke verlofregelingen en geredeneerd vanuit een gemiddelde integrale verlofbehoefte van rechthebbenden. Voorts beperkt de nota zich tot onderzoek van alternatieve financieringsvormen van langdurend verlof, zijnde ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof en verlof in het kader van loopbaanonderbreking (sabbatical, scholingsverlof). Met de beperking van verlof tot de langdurende vormen sluit de nota aan bij de wens van de TK die, blijkens de motie Melkert / De Hoop Scheffer, met name voor deze verlofvormen alternatieve financiering onderzocht wil zien (zie vorige par.). Hoewel ook het zwangerschapsen bevallingsverlof een lange duur kent, is deze verlofvorm in de Bouwstenennota buiten beschouwing gebleven. Voor de betaling van dit verlof geldt specifieke internationale en Europese regelgeving. Voor de Bouwstenennota zijn twee doelen gesteld: het inventariseren van alternatieve financieringsvormen voor langdurend verlof en het onderzoeken van levensloopbestendige financieringsmogelijkheden voor verlof. Beide doelen overlappen elkaar tot op zekere hoogte: sommige alternatieve financieringsregelingen zijn levensloopbestendig te noemen. Dat geldt evenwel niet voor een aantal andere alternatieve regelingen. Daarom is ervoor gekozen om bij de uitwerking van de nota twee lijnen te volgen. Langs de eerste lijn wordt bezien hoe met alternatieve financieringsregelingen kan worden voorzien in een betaling van de (bestaande c.q. voorgestelde) langdurende zorgverloven: het ouderschapsverlof en het langdurend zorgverlof. Daarbij blijft in de eerste denkrichting een belangrijk uitgangspunt van de bestaande regelingen gehandhaafd (in de tweede denklijn wordt dit uitgangspunt losgelaten): recht op verlof ontstaat wanneer zich bepaalde, in de wet nader omschreven gebeurtenissen voordoen. Doel en tijdstip van verlof zijn niet naar vrije keuze van de verlofganger. In de Wet arbeid en zorg is per verlofvorm en bijbehorende financiering gekozen voor een bepaalde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, sociale partners en individuele werkgevers en werknemers. De gedachtevorming langs de eerste lijn neemt het tegenovergestelde als vertrekpunt: uitgaande van de verantwoordelijkheid van één of meerdere partijen wordt nagegaan wat daarbijbehorende financieringsregelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 3

zouden zijn waarmee in betaling van ouderschapsverlof en langdurend zorgverlof zou kunnen worden voorzien. Zo passeert een scala aan regelingen de revue: van volksverzekeringen tot private verzekeringen. Om de regelingen onderling te kunnen vergelijken, wordt een kader van criteria gehanteerd. Deze criteria staan voor een aantal dimensies waaronder financieringsregelingen kunnen worden beschouwd. Voor elke alternatieve financieringsregeling wordt nagegaan welke consequenties voor elke dimensie zijn te voorzien. Deze regelingen worden beschreven in hoofdstuk 4. Daarnaast wordt een tweede lijn gevolgd, waarin wat losser van de bestaande regelingen wordt gedacht. In het verlengde van de Verkenning Levensloop, worden elementen aangedragen voor financieringsvormen van verlof die gedurende de levensloop een flexibele keuze door individuele verlofgangers mogelijk maken. 1 In deze denkrichting wordt de omvang van bestaande verlofrechten samengenomen ofwel onder één verlofparaplu gebracht, waarna verlofgangers zelf bepalen wanneer zij een bepaalde hoeveelheid verlof opnemen en voor welk doel. Daarbij kan maximale flexibiliteit in de financiering van verlof worden bereikt als er één financieringsbron kan worden gecreëerd waaruit door werknemers naar eigen keuze voor de betaling van verschillende verlofvormen geput kan worden. In hoofdstuk 5 wordt deze denkrichting uiteengezet en nader uitgewerkt. In hoofdstuk 2 van de nota wordt aangegeven op welke dimensies of criteria de te bespreken financieringsmogelijkheden worden vergeleken. Aspecten en consequenties van deze financieringsregelingen krijgen pas reliëf wanneer helder is voor welke financieringsvorm zij een alternatief bieden. Daarom wordt in hoofdstuk 3 eerst een beschrijving gegeven van het referentiekader van de nota: de bestaande regeling voor betaald ouderschapsverlof en de voorgestelde regeling voor betaald langdurend zorgverlof. Net als de alternatieve regelingen worden ook de bestaande regelingen aan de eerdergenoemde criteria getoetst. Het afsluitende hoofdstuk 6 bevat een samenvatting van mogelijkheden die opdoemen wanneer langs de beide onderscheiden lijnen gedacht wordt (de totaalmatrix in bijlage 4.1 biedt een overzicht van de verschillende regelingen en hun consequenties op de verschillende dimensies). Vervolgens wordt stilgestaan bij de belangrijkste verschillen tussen de besproken regelingen. 1 Verkenning Levensloop. Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen. Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, januari 2002. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 4

2. CRITERIA VOOR VERGELIJKING FINANCIERINGSREGELINGEN LANGDUREND VERLOF Een financieringssysteem voor (zorg)verlof kan aan een aantal criteria getoetst worden: criteria die tezamen een kader vormen waarmee verschillende financieringsregelingen onderling op relevante punten vergeleken kunnen worden. De criteria staan voor de uiteenlopende perspectieven waaronder een financieringsregeling bezien en beoordeeld kan worden. In de (politieke) realiteit kennen de verschillende criteria, afhankelijk van de (politieke) voorkeur van de beoordelaar, een bepaald gewicht ten opzichte van elkaar en daarmee een rangorde van belangrijkheid. In deze nota blijft de relatieve zwaarte van elk criterium buiten beschouwing en worden de gehanteerde criteria zo neutraal mogelijk besproken. De nota dient immers bouwstenen aan te dragen voor eventuele nadere besluitvorming over financiering van langdurend verlof. Voorts zij nog opgemerkt dat een regeling zelden of nooit hoog zal scoren op alle gehanteerde criteria: veelal zal een regeling gemeten aan een reeks van criteria een mengeling van sterke en zwakke punten laten zien. Het is een zaak van eventuele nadere politieke besluitvorming welke financieringsregeling op grond van het gewicht van welk criterium voor nadere uitwerking wordt aangewezen. Bij de financieringsregelingen die onder de beide denkrichtingen worden behandeld zullen in principe dezelfde criteria worden gehanteerd. Echter: niet alle criteria zullen evenzeer van toepassing zijn op elke financieringsregeling, waardoor het accent van sommige criteria in hoofdstuk 4 kan verschillen van dat in hoofdstuk 5. Een mogelijke financieringsregeling kan aan een reeks van denkbare criteria getoetst worden. In het kader van deze nota is het aantal gehanteerde toetsingscriteria beperkt gehouden. Gekozen is voor een aantal criteria dat in het algemeen (zoals doelmatigheid en handhaafbaarheid) of met name voor financieringsregelingen van verlof (zoals de verantwoordelijkheidsverdeling tussen partijen) van groot belang is. Vanzelfsprekend kunnen in een eventuele nadere besluitvorming op basis van deze nota nog andere criteria (zoals ruimte voor individuele keuzevrijheid of budgettaire haalbaarheid) in de overwegingen worden betrokken. Een gebruikelijk beoordelingscriterium voor een financieringsregeling is de mate waarin de beoogde doelgroep van de regeling en het bereik van de regeling (rechthebbenden) overeen komen: de doelmatigheid van de regeling. Bij de uitwerking van de tweede denkrichting wordt in het kader van dit criterium ook aandacht geschonken aan de flexibiliteit van de besproken regelingen (door flexibiliteit kan een regeling aan doelmatigheid winnen). Een volgend criterium waarmee financieringsregelingen onderling vergeleken kunnen worden, is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, werkgevers en werknemers. Zoals in het vorig hoofdstuk werd uiteengezet, wordt beoogd in hoofdstuk 4 mogelijke financieringsregelingen te inventariseren die met name van elkaar verschillen in verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, sociale partners, werkgevers en werknemers. Een financieringsregeling voor langdurend verlof kan een eigen financiële verantwoordelijkheid van de burger vragen i.c. een zekere prijs voor de werknemer met zich meebrengen, met als reden dat er ook bij zorgverlof tot op zekere hoogte sprake kan zijn van een eigen keuze om verlof op te nemen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 5

Indien de overheid de zorg voor jonge kinderen en hulpbehoevende directe naasten niet als een louter privé-verantwoordelijkheid ziet, maar dergelijke zorg maatschappelijk van belang acht, kan in de financieringsregeling ook een mate van overheidsverantwoordelijkheid tot uiting komen. Een dergelijke verantwoordelijkheid kan de overheid, in het licht van het emancipatiebeleid, ook zien met het oog op de bevordering van de economische zelfstandigheid van vrouwen en de bevordering van de zorgparticipatie van mannen. Betaald zorgverlof kan mannen (die voor hun gebruik van zorgverlof gevoeliger zijn voor betaling dan vrouwen) 1 aanzetten tot het verrichten van zorgtaken en voor vrouwen (die meer gebruik maken van verlof) behoud van economische zelfstandigheid betekenen. Financieringssystemen voor zorgverlof kunnen bovendien bijdragen aan de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Daarnaast kan een financieringsregeling uitdrukking geven aan een zekere (mede-) verantwoordelijkheid van sociale partners of van individuele werkgevers voor arbeidsvoorwaarden die het werknemers mogelijk maken om hun baan te combineren met verantwoordelijkheden in de privé-sfeer. In het verlengde van de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling kan tevens worden getoetst of en in hoeverre een regeling een beroep doet op de (financiële) solidariteit van anderen dan de (potentiële) verlofgangers: een groep die wel bijdraagt aan de financiering van een regeling maar geen recht heeft op een uitkering. Dergelijke solidariteit kan georganiseerd worden op verschillende niveaus: onder alle burgers, onder alle werknemers, onder de werknemers in een bepaalde sector, bedrijfstak of onderneming. Een toekomstig financieringssysteem voor langdurend verlof kan het werknemers (beter) mogelijk maken om betaalde arbeid te combineren met een zorgtaak, door een zekere inkomensgarantie tijdens langdurend verlof te bieden. Ook op dit punt kunnen financieringsregelingen onderling vergeleken worden, waarbij bezien kan worden of de geboden inkomensdervingsregeling langdurend verlof (beter) toegankelijk maakt voor met name lagere inkomensgroepen: beter vergeleken met de toegankelijkheid van onbetaald verlof. Deze toegankelijkheid wordt mede beïnvloed door de mate waarin bovengenoemde solidariteit worden georganiseerd. Verder kunnen financieringsregelingen vergeleken worden met betrekking tot hun handhaafbaarheid. Daarbij speelt een aantal vragen, zoals: «verleidt» de regeling tot «overmatig» gebruik en in welke mate? Hoe hoger de uitkering, hoe groter de kans op misbruik van een betalingsregeling. In verband daarmee is het voor de handhaafbaarheid van een regeling van cruciaal belang of adequate controle mogelijk is. Daarbij gaat het om controle op de rechtmatigheid van het verlof en de bijbehorende financiering (is er sprake van een situatie die recht geeft op verlof?) en om controle ter voorkoming van misbruik van verlof en betaling (is er feitelijk verlof opgenomen)? 1 M. Grootscholte e.a., Evaluatie wet op het ouderschapsverlof, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, april 2000. Vanzelfsprekend zijn ook de financiële consequenties van een mogelijke regeling van belang. Onder dit criterium kunnen uiteenlopende financiële aspecten van een regeling aan de orde komen, waarbij overigens niet elk aspect voor elke regeling relevant is. Te denken valt aan: de (uitvoerings- )kosten voor de overheid of uitkeringsinstantie en de administratieve lasten voor werkgevers. In dit verband verdienen ook mogelijke macro- en sociaal-economische effecten aandacht, zoals «risicospreiding» van verlof over sectoren en bedrijfstakken, veranderingen in de collectieve lastendruk en de loonkosten, effecten op het arbeidsaanbod en op de werkgelegenheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 6

Samenvattend zullen de in hoofdstuk 4 en 5 te bespreken financieringsregelingen voor langdurend verlof vergeleken worden aan de hand van de volgende criteria: Criteria financieringsregelingen langdurend verlof doelmatigheid toegankelijkheid m.n. voor lagere inkomensgroepen verantwoordelijkheidsverdeling handhaafbaarheid financiële consequenties en macro- en sociaal-economische effecten Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 7

3. REGELING OUDERSCHAPSVERLOF EN VOORGESTELDE REGELING LANGDUREND ZORGVERLOF Voor de Eerste denkrichting is het uitgangspunt de bestaande wettelijke regeling voor ouderschapsverlof (neergelegd in de Wet Arbeid en zorg) en de regeling voor langdurend zorgverlof zoals voorgesteld in het kabinetsstandpunt Langdurend zorgverlof. 1 De consequenties van de financieringsregelingen die in deze nota de revue passeren kunnen niet los gezien worden van wat er nu reeds aan financieringsmogelijkheden wordt geboden. In dit hoofdstuk worden de contouren van de verlofregelingen en de bijbehorende bestaande financieringsregelingen geschetst en worden ook de bestaande financieringsregelingen getoetst aan de criteria van hoofdstuk 2. Deze «toetsing» beoogt de onderlinge vergelijkbaarheid van alle regelingen in deze nota te vergroten. Voor de bestaande regeling ouderschapsverlof en de voorgestelde regeling langdurend zorgverlof geldt, zoals in hoofdstuk 2 reeds werd opgemerkt, dat toetsing van regelingen aan criteria altijd sterke, maar ook zwakkere aspecten van regelingen aan het licht zal brengen. Of de betreffende mengeling aanvaardbaar is, is een kwestie van politieke besluitvorming. Met betrekking tot de (voorgestelde) financieringsregelingen voor ouderschapsverlof en langdurend zorgverlof heeft die besluitvorming al plaatsgevonden en plaatsgevonden en heeft de regering cq het kabinet alles overwegende tot de regelingen besloten. De in dit hoofdstuk beschreven toetsing dient dan ook niet te worden beschouwd als een impliciete evaluatie van de regelingen en een voorzet tot wijziging daarvan, maar als een feitelijke beschrijving van diverse aspecten van de regelingen zoals die in het licht van de gehanteerde criteria verschijnen. 3.1 Bestaande regeling ouderschapsverlof 1 Kamerstukken II, vergaderjaar 2001 2002, 26 447, nr. 39 en 40. 2 Naast een fiscale afdrachtkorting voor werkgevers bestaat er nog een andere financieringsregeling in verband met ouderschapsverlof en wel de financieringsregeling loopbaanonderbreking. Deze regeling (de voormalige Wet Finlo), die thans deel uit maakt van de Wet arbeid en zorg, biedt werknemers een vergoeding tijdens het verlof van maximaal 490,54 per maand mits de werkgever tijdens het verlof van de werknemer een uitkeringsgerechtigde (WW, WAO, ABW, wachtgeld of anders) of herintreder als vervanger inschakelt. In 1999, 2000 en 2001 maakten achtereenvolgens 24, 11 en 4 personen gebruik van deze financieringsregeling tijdens het ouderschapsverlof. De budgettaire consequenties hiervan zijn nihil en worden daarom hier niet uitgebreid besproken. 3 Dit betekent dat indien een werkgever meer loon doorbetaalt dan 140% WML, de afdrachtkorting niet meer bedraagt dan 70% WML. Nederland kent sinds 1991 een wettelijk recht op ouderschapsverlof. Per kind hebben werkende ouders (werknemers) éénmaal (tot het kind de leeftijd van 8 jaar bereikt) het recht om maximaal 13 maal de arbeidsduur per week aan onbetaald verlof op te nemen. Het wettelijk recht op ouderschapsverlof is een onbetaald recht. Uiteraard is het mogelijk dat op basis van CAO-afspraken of andersoortige regelingen werknemers (een gedeelte van) het loon tijdens ouderschapsverlof krijgen doorbetaald. 2 Om werkgevers te stimuleren tot loondoorbetaling, geldt sinds 1 januari 2001 een stimuleringsregeling die werkgevers recht geeft op een fiscale afdrachtkorting van 50% van het doorbetaalde loon tijdens ouderschapsverlof indien het doorbetaalde loon tenminste 70% WML bedraagt en indien deze loondoorbetalingsregeling is vastgelegd in de CAO dan wel openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers. De afdrachtvermindering ouderschapsverlof bedraagt ten hoogste 70% WML. 3 Wanneer de bestaande financieringsregeling voor ouderschapsverlof bezien wordt met de criteria in hoofdstuk 2, is daarover het volgende op te merken. Doelmatigheid De regeling bevordert loondoorbetaling door werkgevers, waardoor werknemers tijdens hun verlof een deel van hun inkomen behouden. De doelgroep voor wie een financieringsregeling in deze nota bestemd is werknemers is ook de groep aan wie de fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof ten goede komt. Daarmee kan de fiscale stimuleringsmaatregel ouderschapsverlof doelmatig genoemd worden, zij het dat mogelijk niet alle individuele werknemers van de regeling zullen kunnen profiteren (namelijk wanneer geen collectieve afspraak tot doorbetaling tot stand komt). Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 8

Toegankelijkheid De fiscale stimuleringsmaatregel kent, zoals boven vermeld, de voorwaarde dat het doorbetaalde loon tenminste 70% WML bedraagt. Daardoor wordt voor lagere inkomensgroepen een inkomen tijdens verlof gegarandeerd op het minimumniveau voor een alleenstaande, hetgeen de toegankelijkheid van ouderschapsverlof vergeleken met een regeling voor onbetaald verlof met name voor lagere inkomensgroepen vergroot. Verantwoordelijkheidsverdeling Indien een CAO-afspraak of bedrijfsregeling tot loondoorbetaling ontbreekt, komt het inkomensverlies tijdens onbetaald verlof geheel voor rekening van de werknemer: het wordt diens individuele verantwoordelijkheid. Bij (gedeeltelijke) loondoorbetaling de situatie die door de fiscale maatregel wordt bevorderd is er sprake van een door werknemers, werkgevers en de overheid gedeelde verantwoordelijkheid. De fiscale regeling compenseert de helft (bij een loondoorbetaling van minimaal 70% WML en maximaal 140% WML) of minder van het doorbetaalde loon: de andere helft (of meer) komt ten laste van werkgevers. 1 De verantwoordelijkheid van de overheid krijgt gestalte in het bedrag dat de fiscus uit algemene middelen voor de stimuleringsmaatregel inzet. Verder kan worden gesteld dat de werkgever, indien deze op basis van een collectieve afspraak tot loondoorbetaling bij ouderschapsverlof, de kosten daarvan (deels) zal compenseren via een verlaging van het algemene loonniveau. Hierdoor betalen ook werknemers die niet voor ouderschapsverlof in aanmerking komen dan wel geen ouderschapsverlof opnemen via de arbeidsvoorwaardenruimte indirect mee aan de regeling. Indien het loon slechts gedeeltelijk wordt doorbetaald heeft ook de individuele werknemer kosten, namelijk inkomensderving. 1 Minder dan de helft, indien de werkgever méér dan 140% WML doorbetaalt. 2 In bepaalde (economische) omstandigheden zouden werkgever en werknemer belang kunnen hebben bij een melding van een verlof dat feitelijk niet is genoten (i.c. misbruik van de regeling), teneinde voor de bijbehorende financieringsregeling in aanmerking te komen. Een bijzondere categorie in dit verband is die van de directeuren-grootaandeelhouders die zowel werknemer als werkgever zijn. Deze groep verdient in het kader van de handhaving van een fiscale faciliteit voor verlof i.c. de controle op feitelijk verlof extra aandacht. Handhaafbaarheid Wat betreft de handhaafbaarheid van de regeling kan het volgende worden opgemerkt. Voor de toets op rechtmatigheid van het verlof (is er sprake van een situatie die recht geeft op verlof?) en de toets op eventueel misbruik (is er feitelijk verlof opgenomen) moet de Belastingdienst zich baseren op een verklaring van werkgever en werknemer, waarin de periode en omvang van het verlof en de naam en leeftijd van het betreffende kind worden aangegeven en wordt verklaard dat voor dit kind niet eerder dan wel nog niet het maximale aantal uren verlof is opgenomen. De Belastingdienst kan deze verklaring niet goed toetsen: het al dan niet hebben van een kind ligt niet in de loonadministratie van de werkgever vast en of feitelijk verlof is opgenomen is niet vast te stellen 2 (deze gegevens zijn wel bekend in het kader van de Algemene kinderbijslagwet en vanwege de inschrijving bij de Gemeentelijke Basisadministratie). Bovendien wordt door de Belastingdienst slechts achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd. De Belastingdienst zal daarom moeten afgaan op een gezamenlijke verklaring van werkgever en werknemer, terwijl deze beiden belanghebbende bij een aanvraag zijn. Daarmee is het risico op onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de regeling reëel aanwezig. Financiële consequenties Kosten fiscale afdrachtkorting De kosten van de fiscale afdrachtkorting ouderschapsverlof voor werkgevers zijn gebaseerd op het aantal werkgevers dat het loon doorbetaalt tijdens het ouderschapsverlof, het aantal werknemers dat gebruik maakt van betaald ouderschapsverlof en de mate waarin het loon van werknemers tijdens het ouderschapsverlof wordt doorbetaald. Voor de overheidssectoren geldt dat sinds de invoering van het ouderschapsverlof in toenemende mate afspraken tot loondoorbetaling zijn gemaakt. De gemiddelde betaling bedraagt 75% van het laatstverdiende Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 9

loon. In de marktsectoren heeft deze ontwikkeling zich in veel mindere mate voorgedaan en is het niveau van loondoorbetaling minder hoog (zie tabel 1 voor stand van zaken 1999). Ook bestonden in 1999 grote verschillen tussen de overheids- en marktsectoren in de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het ouderschapsverlof. De invoering van de fiscale stimuleringsregeling in 2001 beoogde dan ook met name werkgevers in de marktsectoren verder te stimuleren tot loondoorbetaling tijdens ouderschapsverlof. Tabel 1. Loondoorbetalingsafspraken en gebruik ouderschapsverlof naar sectoren 1999 2002 (raming) %wnmet loondoorbetalingsafspraken Gebruik ouderschapsverlof (in % van rechthebbenden) Gebruik ouderschapsverlof (volume) %wnmet loondoorbetalingsafspraken Gebruik ouderschapsverlof (in % van rechthebbenden) Gebruik ouderschapsverlof (volume) Totaal 10% 21% 58 000 21% 23% 62 500 Overheidssectoren 45% 47% 21 000 75% 54% 24 100 Marktsectoren 3% 16% 37 000 10% 17% 38 400 Anno 2002 kent het grootste deel (75%) van de werknemers in de overheidssectoren een 75%-loondoorbetalingsregeling tijdens ouderschapsverlof, maar blijven de marktsectoren hierbij vooralsnog achter. Op basis van het meest recente beeld van de betreffende CAO-afspraken kan worden gesteld dat er een jaar na invoering van de fiscale stimuleringsregeling nog maar een beperkt 1 aantal nieuwe loondoorbetalingsafspraken zijn gemaakt (in 10% van de CAO s) en dat de hoogte van de loondoorbetaling gemiddeld niet meer dan 100% WML bedraagt. Voor 2002 is geschat dat 41% van het totaal aantal werknemers dat ouderschapsverlof opneemt, gebruik maakt van betaald ouderschapsverlof. Dat zijn ongeveer 25 500 (= 41% x 62 500) verlofgangers. Omdat de fiscale afdrachtkorting nog maar één jaar van kracht is, wordt verondersteld dat mede vanwege onbekendheid van de regeling bij werkgevers nog niet alle werkgevers die aanspraak kunnen maken op de regeling dit ook daadwerkelijk doen. Verondersteld wordt dat in 2002 circa 60% van de werkgevers die daarvoor in aanmerking komen, gebruik maakt van de fiscale regeling. Op basis van hierboven besproken veronderstellingen zijn de fiscale uitgaven inzake de fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof begroot op 21 miljoen euro in 2002. In de structurele situatie wordt verondersteld dat 66 100 werknemers gebruik maken van ouderschapsverlof waarvan 54% betaalde verlofgangers. Tevens wordt verondersteld dat alle werkgevers die gebruik kunnen maken van de fiscale regeling, dit ook daadwerkelijk doen. Op basis hiervan bedragen de kosten van de fiscale regeling (i.c. verminderde belastinginkomsten) 47 miljoen euro structureel. De kosten die werkgevers maken in verband met loondoorbetaling tijdens ouderschapsverlof om voor de fiscale afdrachtkorting in aanmerking te komen, bedragen (als gevolg van de fiscale compensatie van 50%) minimaal zoveel als de geraamde kosten van de fiscale afdrachtkorting. Uitvoeringskosten De uitvoeringskosten van de fiscale regeling (kosten Belastingdienst) bedragen naar schatting maximaal 0,5 miljoen euro per jaar. 1 De fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof is nog maar een jaar van kracht. Verondersteld wordt dat de volledige effecten van deze regeling zich pas na enige jaren zullen voordoen. Administratieve lasten De administratieve handelingen waar een werkgever mee wordt geconfronteerd indien een werknemer beroep doet op ouderschapsverlof betreffen het beoordelen van het verzoek om verlof, de schriftelijke mededeling aan werknemers en het aanpassen van de loonstaat. Indien een Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 10

werkgever gebruik wil maken van de fiscale afdrachtkorting ouderschapsverlof dienen de afspraken tussen werkgever en werknemer over de duur van het verlof en de hoogte van de loondoorbetaling te worden vastgelegd. In voorkomende gevallen zal de werkgever deze gegevens op verzoek aan de Belastingdienst dienen te verstrekken 1. Geschat wordt dat de kosten van deze administratieve handelingen gemiddeld niet meer dan 40 euro per verlofganger bedragen (dat is inclusief de administratieve lasten voor werkgevers inzake gebruikmaking van de fiscale afdrachtkorting van maximaal 20 euro per verlofganger). Dit betreft de prijscomponent. De volumecomponent van de administratieve lasten betreft het aantal werknemers waarvoor een werkgever fiscale afdrachtkorting aanvraagt. De totale administratieve lasten (prijs x volume) van de fiscale afdrachtkorting voor een werkgever zijn evenredig aan de volumecomponent. Bij een totaal van 66 100 ouderschapsverlofgangers per jaar in de structurele situatie bedragen de totale administratieve lasten voor werkgevers maximaal 2,6 miljoen euro (dat is inclusief een bedrag van in totaal maximaal 1 miljoen euro aan administratieve lasten in verband met de fiscale afdrachtkorting). Een werkgever wordt behalve met administratieve lasten ook met andere kosten geconfronteerd zodra een werknemer ouderschapsverlof opneemt. Dat zijn kosten vanwege vervanging of herbezetting en/of mogelijke productieverliezen gerelateerd aan de afwezigheid van de verlofganger. De mate waarin werkgevers met deze kosten worden geconfronteerd hangt ten eerste af van de mate waarin binnen de arbeidsorganisatie gebruik wordt gemaakt van ouderschapsverlof en ten tweede van de mate waarin arbeidsorganisaties in staat zijn afwezigheid van werknemers flexibel op te vangen. Over het algemeen worden grotere organisaties beter in staat geacht de effecten van afwezigheid van werknemers op te vangen dan kleinere organisaties, omdat grotere organisaties in het algemeen in vrij constante mate (meer gespreid in de tijd) worden geconfronteerd met het ouderschapsverlof. 1 Hierbij moet worden gedacht aan de volgende gegevens van de werknemer: datum van indiensttreding, de omvang van het dienstverband, omvang, duur en eventuele periodes van verlof, naam en geboortedatum van het kind waarvoor verlof wordt opgenomen, hoogte van het loon tijdens het verlof. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van de regeling. 2 De bespreking van de macro-economische effecten in deze notitie zijn gebaseerd op twee notities van het CPB die op verzoek van SZW zijn opgesteld. De notities betreffen de macroeconomische effecten van ouderschapsverlof (juni 2001) respectievelijk langdurend zorgverlof (september 2001). 3 M. Grootscholte e.a., Evaluatie wet op het ouderschapsverlof, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, april 2000. Macro- en sociaal-economische effecten Algemeen kan worden gesteld dat gebruik van verlof leidt tot een directe afname in arbeidsaanbod (gemeten in arbeidsjaren). Daarbij geldt dat hoe hoger de loondoorbetaling tijdens het verlof, hoe hoger het gebruik en des te groter de afname in arbeidsaanbod. Daarnaast neemt de informele arbeid (zorg) toe. 2 Een fiscale afdrachtkorting ouderschapsverlof voor werkgevers leidt tot een lastenverlichting voor (individuele) werkgevers die de kosten van loondoorbetaling voor een deel compenseert. Per saldo resteert een stijging van de loonkosten en een daling van het aantal gewerkte uren met als gevolg een afname van de formele productie en werkgelegenheid. De veronderstelde structurele effecten van de onderhavige fiscale stimuleringsmaatregel ouderschapsverlof op het gebruik van (betaald) ouderschapsverlof zijn dusdanig dat dit leidt tot een relatief zeer beperkt effect op het arbeidsaanbod (uitgedrukt in arbeidsjaren minder dan 0,03% en uitgedrukt in personen vrijwel nihil). De effecten op de werkloosheid, werkgelegenheid, formele en informele productie zullen daarmee eveneens gering zijn. Wel geldt dat vrouwen thans veel meer gebruik maken van het ouderschapsverlof dan mannen (36% van de rechthebbende vrouwen versus 12% van de rechthebbende mannen, CBS 1999). Evaluatieonderzoek heeft aangetoond dat met name voor mannen geldt dat het gebruik van ouderschapsverlof sterk afhangt van de hoogte van de loondoorbetaling. 3 Bij afwezigheid van een loondoorbetalingsregeling nemen vrouwen nog wel onbetaald ouderschapsverlof op, maar mannen nauwelijks. Er geldt: hoe hoger de mate van loondoorbetaling, hoe kleiner het verschil in gebruik Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 11

tussen mannen en vrouwen. De overheidssector kent dan ook vergeleken met de marktsectoren een hoger gebruik van het ouderschapsverlof in het algemeen en een kleiner verschil in het gebruik tussen mannen en vrouwen. In de marktsectoren komt loondoorbetaling nog maar relatief weinig voor. Het verschil in gebruik tussen mannen en vrouwen is in de marktsectoren dan ook relatief groot en het gebruik van het (voornamelijk onbetaald) ouderschapsverlof in de marktsectoren komt grotendeels voor rekening van de vrouwelijke werknemers. 3.2 Voorgestelde regeling langdurend zorgverlof In tegenstelling tot wat geldt voor ouderschapsverlof bestaat er in Nederland (nog) geen wettelijk recht op langdurend zorgverlof. Ook op CAO-niveau bestaan nauwelijks afspraken over een dergelijke vorm van verlof. Of er op bedrijfs- en/of individueel niveau afspraken over langdurend zorgverlof worden of zijn gemaakt is evenmin bekend. In het kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof wordt een recht op verlof voorgesteld van maximaal zesmaal de arbeidsduur per week voor werknemers die zorg bieden aan een stervende ouder, kind of partner en/of een levensbedreigend ziek kind. Daarnaast wordt voorgesteld een recht op een verlofvergoeding van 70% WML op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking. 1 Doelmatigheid en toegankelijkheid De voorgestelde regeling langdurend zorgverlof verhoudt zich als volgt tot de genoemde criteria. De doelmatigheid van de financieringsregeling is optimaal: de financiering bereikt precies de beoogde doelgroep. Met een uitkering ter hoogte van 70% WML, het minimumniveau voor een alleenstaande, uit het Awf wordt de toegankelijkheid van de regeling met name voor lagere-inkomensgroepen vergeleken met de toegankelijkheid van onbetaald verlof verbeterd. 1 Deze paragraaf gaat uit van de regelingen (waaronder een aangepaste financieringsregeling loopbaanonderbreking) zoals die zijn voorgesteld in het kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof en gaat verder niet uitgebreid in op de bestaande financieringsregeling loopbaanonderbreking. Op basis van de bestaande regeling kan een werknemer die in overleg met de werkgever langer dan 2 maanden zorgverlof opneemt, aanspraak maken op een vergoeding van maximaal 490,54 per maand. In het algemeen geldt daarbij het vervangingsvereiste als voorwaarde (zie ook voetnoot 6 in paragraaf 3.1). Alleen bij verlof voor stervensbegeleiding (palliatief verlof) en sinds 1 januari 2002 bij verlof voor een ernstig ziek kind geldt dit vervangingsvereiste niet. In 1999, 2000 en 2001 maakten achtereenvolgens 108, 74 en 122 verlofgangers gebruik van de financieringsregeling loopbaanonderbreking in verband met palliatief verlof. Er bestaat nog geen zicht op het gebruik van de regeling in verband met verlof voor een levensbedreigend ziek kind sinds het vervangingsvereiste voor dit verlofdoel is vervallen. Geraamd is evenwel dat in 2002 een volume van 2200 verlofgangers in verband met een levensbedreigend ziek kind gebruik zal maken van de financieringsregeling. Verantwoordelijkheid De betaling van langdurend zorgverlof uit het Awf i.c. de inzet van premiegelden Awf van werknemers en werkgevers is een verantwoordelijkheid van de overheid. Het opvangen van het resterende inkomensverlies (het verschil tussen het gebruikelijke loon en 70% WML) is de individuele verantwoordelijkheid van de werknemer/verlofganger; verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers komt verder tot uitdrukking in premieafdracht ten behoeve van het Awf. Het is ook mogelijk dat de werkgever nog verdere verantwoordelijkheid neemt (al dan niet op grond van een daartoe strekkende CAO-afspraak) en het genoemde verschil (voor een deel) aanvult. Handhaafbaarheid Voor de handhaafbaarheid van de regeling geldt dat de toets op rechtmatigheid van de uitkering uit het Awf en op eventueel misbruik gebeurt door de betreffende uitvoeringsinstantie UWV. Het UWV zal zich daarbij uitsluitend kunnen baseren op een gezamenlijke verklaring van werkgever en werknemer (beide belanghebbende), waaruit moet blijken dat verlof is opgenomen en dat is voldaan aan de in de wet te stellen eisen aan het recht op langdurend zorgverlof. Het UWV kan deze verklaring niet optimaal toetsen. Indien het UWV niet overtuigd is kan deze de werknemer om extra informatie vragen. De toets op rechtmatigheid van het gebruik is voor langdurend zorgverlof lastiger dan voor ouderschapsverlof waar een objectief gegeven (de aanwezigheid van een kind jonger dan 8 jaar) houvast biedt. Bij twijfel over de rechtmatigheid van het ouderschapsverlof kan een werknemer gevraagd worden om een uittreksel uit het geboorteregister voor het Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 12

desbetreffende kind. Voor langdurend zorgverlof is een dergelijk feitelijk gegeven als basis niet voorhanden. Het vragen van een doktersverklaring van een behandeld arts door het UWV waaruit zou blijken dat er sprake is van het naderend sterven van een partner, kind of ouder dan wel een levensbedreigende ziekte van een kind, stuit op bezwaren van de KNMG, ondermeer omdat daarmee de arts-patiënt relatie onder druk gezet zou worden. 1 Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de werknemer van mening is dat een kind levensbedreigend ziek is en daarom zorgverlof wenst, terwijl de behandeld arts de ernst van de situatie anders taxeert. Geen bezwaar heeft de KNMG tegen het op verzoek van de patiënt verstrekken van feitelijke informatie uit diens medisch dossier aan de patiënt zelf of aan een onafhankelijk arts. In het geval dat het UWV om extra informatie vraagt, zou de werknemer naam en adres van de zorgbehoevende kunnen vermelden en gebruik kunnen maken van bovengenoemde, aan de desbetreffende patiënt of een onafhankelijk arts verstrekte feitelijke informatie over de betrokken te verzorgen patiënt. Als de werknemer niet aan het verzoek om nadere informatie voldoet, kan het UWV in uiterste instantie de uitkering weigeren of terugvorderen. Of feitelijk verlof is opgenomen kan door het UWV niet of nauwelijks worden gecontroleerd. Daarmee geldt ten aanzien van deze regeling, net zoals gesteld is ten aanzien van de fiscale regeling betaald ouderschapsverlof (zie par. 3.1.), dat de uitvoeringsinstantie zich in laatste instantie zal moeten baseren op een door twee belanghebbende partijen opgestelde verklaring. Dit betekent dat er een kans is op onrechtmatig gebruik of misbruik, temeer daar de verlofuitkering voor langdurend zorgverlof niet voor rekening van werkgevers komt, maar collectief wordt bekostigd. Financiële aspecten Kosten van verlofvergoeding langdurend zorgverlof 1 De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst. 2 Er is weinig bekend over regelingen langdurend zorgverlof in Nederland. Daardoor ontbreken logischerwijs empirische data over het gebruik van dergelijke regelingen. 3 Als gevolg van implementatie van amendement 12 dat tijdens de plenaire behandeling van de Wet arbeid en zorg in de Tweede Kamer in april 2001 is aangenomen. Zie ook voetnoot 10. 4 Het bedrag van 113 euro per verlofganger geldt vanaf een bepaald volume gebruik en is geraamd door het voormalig Lisv ten tijde van invoering van de Wet financiering loopbaanonderbreking. Bij een gering aantal gebruikers zoals het gebruiksniveau in de afgelopen drie jaar (tussen 128 en 205 gebruikers) liggen de uitvoeringskosten per verlofganger navenant hoger. Daarnaast is het mogelijk dat vanwege de reorganisatie van de uitvoering van de sociale zekerheidswetten, de uitvoeringskosten van de financieringsregeling loopbaanonderbreking wijzigen. In dat geval kan er sprake zijn van een trendbreuk in de uitvoeringskosten. Naarmate het fusieproces van de vijf uvi s tot een UWV verder is gevorderd zal hierover meer duidelijkheid ontstaan. De kosten van de financieringsregeling langdurend zorgverlof zoals die is voorgesteld in het kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof, zijn gebaseerd op het aantal werknemers dat een beroep zal doen op de verlofvergoeding van 70% WML op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking. Geschat is dat jaarlijks 33 000 werknemers (circa 23% van het aantal rechthebbenden) gebruik zullen maken van langdurend zorgverlof en tevens aanspraak maken op de vergoeding van 70% WML op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking. Belangrijkste bron voor deze schatting is het verkennend onderzoek naar betaald zorgverlof onder potentiële zorgverlofgangers dat in 2000 door het SCP is uitgevoerd. 2 De geraamde extra kosten (inclusief uitvoeringskosten) van deze uit het Awf-gefinancierde regeling bedragen structureel 22,5 miljoen euro. Deze kosten komen bovenop de reeds ingeboekte kosten van 14,8 miljoen euro in verband met financiering van verlof voor levensbedreigend zieke kinderen (Rijksbegroting 2002). 3 De totale kosten van het langdurend zorgverlof op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking komen daarmee op 37,3 mln euro (uitkeringslasten van 33,6 miljoen euro en uitvoeringskosten van 3,7 miljoen euro) per jaar. Uitvoeringskosten De financieringsregeling loopbaanonderbreking wordt uitgevoerd door het UWV. De uitvoeringskosten van deze regeling bedragen 113 euro per verlofganger 4. Op basis van 33 000 werknemers die in de structurele situatie jaarlijks een beroep doen op de regeling bedragen de uitvoeringskosten 113 x 33 000 = 3,7 miljoen gulden per jaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 13

Administratieve lasten De administratieve handelingen waar een werkgever mee wordt geconfronteerd indien een werknemer gebruik wil maken van langdurend zorgverlof en een beroep wil doen op een uitkering op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking betreffen het kennisnemen en beoordelen van het verlofverzoek, schriftelijke mededeling van de beslissing en het aanpassen van de loonstaat. In het kader van de aanvraag van de werknemer om een financiële tegemoetkoming op basis van de financieringsregeling loopbaanonderbreking zal de werkgever een aantal gegevens aan de uitvoeringsinstelling (UWV) dienen te verstrekken. De administratieve lasten bedragen gemiddeld 40 euro per keer dat een werknemer een verzoek indient om verlof. Dit betreft de prijscomponent van de administratieve lasten. De volumecomponent betreft het aantal werknemers dat langdurend zorgverlof zal opnemen. Bij een gebruik van langdurend zorgverlof in de structurele situatie door 33 000 werknemers per jaar bedragen de totale administratieve lasten 1,3 miljoen euro. Evenals voor het ouderschapsverlof geldt ook bij langdurend zorgverlof dat de werkgever met kosten in verband met herbezetting en/of mogelijke productieverliezen gerelateerd aan de afwezigheid van de verlofganger wordt geconfronteerd. Zoals eerder toegelicht verschillen deze kosten per arbeidsorganisatie en hangen deze allereerst af van de mate waarin binnen de arbeidsorganisatie gebruik wordt gemaakt van het verlof. 1 Macro- en sociaal-economische effecten Verondersteld kan worden dat deze regeling zal leiden tot een beperkte stijging van de loonkosten per gewerkt uur voor werkgevers 2 en daarmee tot een beperkte stijging van de collectieve belasting- en premiedruk (uitgedrukt als percentage van de loonkosten minder dan 0,01%). De effecten op het arbeidsaanbod, de formele- en informele productie, werkloosheid en werkgelegenheid van deze regeling zijn qua omvang vergelijkbaar met de hiervoor beschreven effecten van de fiscale regeling ouderschapsverlof en zijn dus eveneens zeer beperkt. 3 1 De kosten van vervanging en/of productieverliezen hangen rechtstreeks samen met en zijn inherent aan het gebruik van verlof en zijn niet gerelateerd aan de wijze waarop de vergoeding tijdens het verlof wordt gefinancierd. In de rest van deze nota komen deze kosten dan ook niet meer aan de orde. 2 De vergoeding uit de financieringsregeling loopbaanonderbreking wordt gefinancierd uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). Zowel werkgevers als werknemers dragen via premieheffing bij aan het Awf. 3 Het gaat hier om minimale effecten, uitgedrukt in procenten slechts zichtbaar in cijfers achter de komma. De uitkomsten kennen daarbij een onnauwkeurigheidsmarge. De macro-economische effecten van betaald zorgverlof op het niveau van 70% WML vallen binnen dezelfde marge als de effecten van betaald ouderschapsverlof op basis van huidige mate van loondoorbetaling. Uit de genoemde verkenning van het SCP blijkt dat thans in Nederland op grote schaal door werkenden informele zorg wordt verleend en dat onder het overgrote deel van deze taakcombineerders behoefte bestaat aan een regeling voor langdurend zorgverlof. Hierbij zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen of tussen werknemers in de verschillende sectoren te constateren. Ook andere arbeidskenmerken (als arbeidsduur, functieniveau) hebben nauwelijks invloed op de belangstelling voor een regeling langdurend zorgverlof. Alle sectoren c.q. bedrijven zullen dan ook in gelijke mate worden geconfronteerd met de effecten van de invoering van het wetsvoorstel langdurend zorgverlof. Uiteraard zullen werkgevers in kleinere bedrijven het risico van afwezigheid tijdens verlof anders ervaren dan die in grotere bedrijven. Bij grotere bedrijven zal het risico zich meer gespreid in de tijd voordoen (er is altijd wel iemand die langdurend zorgverlof nodig heeft), terwijl bij kleine bedrijven zich meer pieken en dalen in gebruik zullen voordoen (af en toe zal er een werknemer zijn die verlof neemt). Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 14

4. ALTERNATIEVE FINANCIERINGSREGELINGEN In dit deel van de nota worden de mogelijkheden nagegaan van een aantal alternatieve financieringssystemen van langdurend zorgverlof en ouderschapsverlof. Bezien wordt: welke typische, systeem-eigen effecten van de verschillende financieringsregelingen zijn te voorzien wat over de verschillende regelingen valt op te merken gelet op de criteria uit hoofdstuk 2 hoe de regelingen vormgegeven zouden kunnen worden en welke financiële consequenties voor wie dat met zich mee zou brengen. Omwille van de onderlinge vergelijkbaarheid van de financiële consequenties is gekozen voor eenzelfde betalingsniveau voor alle regelingen, met een beperkte variatie. Uitgangspunt is een financiering van het verlof op het (minimum-)niveau. Daarbij is enerzijds gerekend met 70% WML, waarmee wordt aangesloten bij het niveau van betaling dat door het kabinet wordt voorgesteld voor langdurend zorgverlof. Dit niveau garandeert economische zelfstandigheid voor een alleenstaande. Betaling van 70% WML vormt de basisvariant in de berekeningen. Daarnaast is gerekend met een tweede, lager niveau van 50% WML (een minimumniveau in de ABW en de AOW). Tenslotte zijn ook de financiële consequenties berekend van een derde, hoger niveau van 100% WML, het wettelijk minimumbetalingsniveau voor werknemers. Daarmee wordt een breed beeld geschetst van de mogelijke financiële effecten van betalingsregelingen voor langdurend verlof op minimumniveau. Achtereenvolgend worden in dit hoofdstuk acht verschillende financieringsvormen besproken. Begonnen wordt met collectief gefinancierde regelingen, waarbij de primaire verantwoordelijkheid voor de betaling van verlof bij de overheid ligt (gefinancierd door middel van premies of rijksbijdragen). Daarna volgen een regeling met een exclusieve verantwoordelijkheid voor betaling bij werkgevers, een regeling met verantwoordelijkheid bij sociale partners en tenslotte een regeling waarbij de exclusieve verantwoordelijkheid voor betaling bij de individuele werknemer ligt. Pragmatische redenen vormen de achtergrond van deze volgorde van bespreking. Allereerst wordt met de bespreking van mogelijke collectieve financieringsregelingen van langdurend verlof aan het begin van de nota tegemoetgekomen aan de motie Melkert/De Hoop Scheffer, waarin gevraagd wordt om bouwstenen voor «het publieke deel van een algemene verlofverzekering, de financiële mogelijkheden via de AWBZ en fiscale ondersteuning». Om het beeld van alternatieve mogelijkheden compleet te maken gaat de onderhavige Bouwstenennota ook de mogelijkheden na van andere, niet collectief gefinancierde regelingen. Deze komen daarom in tweede instantie aan de orde. Voorts kon met een behandeling van de regelingen in deze volgorde voor wat betreft de financiële consequenties een logische lijn worden aangebracht, waarin de extra kosten voor de overheid een duidelijke, oplopende reeks vormen. De navolgende bespreking die aanvangt met collectief gefinancierde regelingen en eindigt met een individueel gefinancierde regeling impliceert dan ook geen volgorde van belangrijkheid of een (beleids-)keuze. Wat betreft de handhaafbaarheid van de alternatieve regelingen dient vooraf nog het volgende te worden opgemerkt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 431, nr. 2 15