[Uitzending 582: Galaten 3:8 t/m 17] In de vorige uitzending hebben we gelezen over de zegen van Abraham. Die zegen betekende voor Abraham een talrijk nageslacht en een land om in te wonen. Maar in die zegen ging het uiteindelijk ook om de belofte, dat de Here hem tot een God zou zijn (Gen.17:7; 18:19). Die verbondsbelofte is door de komst van Christus ook tot de niet-joden (heidenen) gekomen. In feite was dat altijd al Gods bedoeling geweest toen Hij de geschiedenis met Zijn volk Israël begon. Toen al klonk het Evangelie. Het zat er in het OT al helemaal in, Gods belofte van zegen voor alle volken. Die zegen vond een hoogtepunt in de komst en het werk van de Here Jezus Christus. Paulus verwoordt het in vers 8 van Galaten 3. In de Boeken is voorzegd dat het tussen God en niet- Joodse volken in orde zou komen, wanneer zij op Hem zouden vertrouwen. God zei ooit tegen Abraham: U zult voor alle volken een zegen zijn. Dat was goed nieuws! Het belangrijke dat de apostel Paulus ons wil laten zien is dat Abraham in zijn leven de stem van God gehoorzaamde. Eén van de voorbeelden daarvan vinden we in Gen.22. In Gen.22 vers 1 en 2 lezen we: Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. Abraham! zei God. Ja, HERE, hier ben ik, antwoordde Abraham. Neem uw zoon, uw enige, van wie u zoveel houdt, Isaäk, ga naar het land Moria en offer hem daar als een brandoffer aan Mij. De plaats waar u dat moet doen, zal Ik u wijzen. Zoals we ook al bij de bespreking van het Bijbelboek Genesis hebben aangegeven, vraagt de HERE geen mensenoffer van Abraham. In vers 12 roept de Engel van de HERE uit de hemel: Leg het mes weg en laat de jongen ongemoeid. Ik weet nu dat God de belangrijkste is in uw leven. Zelfs uw eigen zoon, uw enige, van wie u zoveel houdt, wilde u Mij geven. Ook het NT legt getuigenis af van het geloof van Abraham in Hebr.11 vers 17 t/m 19: Omdat Abraham op God vertrouwde, heeft hij, toen God hem op de proef stelde, zijn zoon Isaäk op het altaar gelegd om hem te offeren. Hij was bereid zijn enige zoon aan God te offeren, hoewel God hem had beloofd: Door Isaäk zult u veel nakomelingen krijgen. Hij rekende erop dat God Isaäk ook weer levend zou kunnen maken. TTB - NL - TWR - CW 1
En dat is in zekere zin ook gebeurd. Voor Abraham was Isaäk eigenlijk al dood, maar hij kreeg hem van God terug. Als iemand belijdt een gelovige te zijn dan is dat merkbaar uit zijn of haar daden. Zeggen te geloven en niet te handelen en te doen als een gelovige zijn zaken die niet bij elkaar horen. In Jakobus 2 vers 20 t/m 22 lezen we: Dwazen! Wanneer zult u eens leren dat geloven geen zin heeft als u niet tegelijk ook dóet wat God van u vraagt? Geloof dat niet met daden samengaat, is geen echt geloof. Weet u niet meer dat God onze voorvader Abraham rechtvaardigde om wat hij deed? Hij gehoorzaamde, zelfs al hield dat in dat hij zijn eigen zoon op een altaar moest offeren. Ziet u wat ik bedoel? Hij geloofde God en deed precies wat God van hem vroeg. Zijn geloof werd pas écht geloof door wat hij deed. Jakobus praat over geloof dat met daden samengaat. Het is belangrijk te zien dat geloof tot daden leidt, zoals het leven van Abraham heeft laten zien. De HERE ziet uw, jouw en mijn hart aan. Hem kunnen wij niet voor de gek houden. Hij prikt door al onze schone schijn heen, hoe christelijke of vroom ze ook zijn. Bij de HERE hoeft een mens niet te doen alsof. U kunt op Christus vertrouwen als uw Redder en Verlosser. Jakobus gebruikt de geschiedenis van Abraham om te laten zien dat geloof zonder daden dood is. De werken waarover Jakobus spreekt zijn geen werken der wet. De Wet van Mozes had de HERE in Abrahams tijd nog niet gegeven. In Jakobus 2 vers 23 staat: In de Boeken staat het zo: Abraham geloofde God en daarom beschouwde God hem als een rechtvaardig mens. God noemde hem zelfs zijn vriend. De apostelen Paulus en Jacobus zeggen over verschillende gebeurtenissen uit het leven van Abraham hetzelfde: geloof zonder daden is geen geloof. Galaten 3 vers 9: Ieder die net als Abraham op God vertrouwt, zal net als hij worden gezegend. Het Griekse woord voor geloof heeft minstens twee betekenissen. De eerste is trouw of betrouwbaarheid, en de tweede betekenis is vertrouwen of geloof, ook wel het vertrouwen of het geloof. Bij de eerste betekenis gaat het om trouw of betrouwbaarheid als deugd of eigenschap van iets of iemand, zoals (b.v. in het OT) de trouw van kinderen aan hun ouders (Deutr.32:20). TTB - NL - TWR - CW 2
Het kan ook gaan om de betrouwbaarheid van een verbond (Neh.9:38). In het NT treffen we deze betekenis onder meer aan in de opsommingen van dingen die rechtvaardig zijn, bijvoorbeeld in 1Tim.6:11 gerechtigheid, godsvrucht, trouw, liefde, alsook in de opsomming van de vrucht van de Geest in Gal.5:22 vriendelijkheid, goedheid, trouw enzovoort. Bij de tweede betekenis gaat het om geloof of vertrouwen, bijvoorbeeld in Hebr.11:1, waar geloof omschreven wordt als de zekerheid dat onze hoop werkelijkheid wordt en het overtuigd zijn van het bestaan van dingen die je niet ziet. In het NT gaat het telkens om geloof in God, in Jezus Christus en in zaken als het Evangelie (Fil.1:27), de naam van Jezus (Hand.3:16) en het bloed van Christus (Rom.3:25). We lezen over geloof in God (bv. 1Thess.1:8), dat wil zeggen de overtuiging dat Hij bestaat, Hij is de Schepper van en Heerser over alle dingen, die het heil geeft aan hen die Hem zoeken (Hebr.6:1; 11:3,6). In aansluiting bij het Oud Testamentische spraakgebruik houdt dit geloof in: vertrouwen op God, en wel het vertrouwen dat God Zijn beloften zal nakomen en het vertrouwen op de Almacht van de HERE (Rom.4; Hebr.11). Dit vertrouwen op God is nauw verbonden met hoop, zoals duidelijk naar voren komt in b.v. 1Petr.1:21, Ons geloof en onze hoop zijn op God gevestigd. Vervolgens vinden we het woord geloof in het NT vaak in de zin van geloof in of vertrouwen op de Here Jezus Christus (b.v. Jac.2:1). Het geloof in of vertrouwen op God of Jezus is (in het verlengde van het OT) nauw verbonden met gehoorzamen. Dat blijkt, als het bewaren van Gods geboden en het geloof op één lijn worden gesteld (b.v. Openb.14). In sommige Bijbelteksten ligt geloof dicht bij geloofsgehoorzaamheid, zoals in Hebr.11, waar het geloof van de geloofsgetuigen uit het OT, zich uit in hun gehoorzaamheid aan de HERE. Op een aantal plaatsen is er sprake van een bijzondere vorm van geloof, namelijk geloof dat bergen verzet of waar het wordt beschreven als een gave van de Heilige Geest (Matt.17:20; 1Kor.12:9). Een bijzonder gebruik van de tweede betekenis vinden we in de betekenis die neerkomt op dat wat geloofd wordt, de geloofsinhoud. TTB - NL - TWR - CW 3
Galaten 3 vers 10: Maar ieder die probeert het met God in orde te maken door de wet te houden, valt onder de vloek van God. Want er staat in de Boeken: Vervloekt is hij die deze wetten niet nauwgezet gehoorzaamt. Nadat op een positieve wijze is aangetoond, dat er alleen uit het geloof rechtvaardiging en leven is, wordt nu opnieuw op grond van de Bijbel bewezen dat uit de werken van de wet geen rechtvaardiging bereikt kan worden. Integendeel, tegenover de verbondszegen die de HERE belooft aan de gelovigen, staat Zijn vloek. Die vloek geldt allen die deze wetten niet nauwgezet gehoorzamen. Zij die uit de werken van de wet zijn, staan lijnrecht tegenover hen die uit het geloof zijn. De tegenstelling die ook in Gal.2:16 aan de orde kwam. Door het houden van de Joodse wetten kan niemand door God als rechtvaardig beschouwd worden. Die weg blijkt een doodlopende weg te zijn. Uit de Joodse wet blijkt dat ieder die probeert het met God in orde te maken door de wet te houden, onder de vloek van God valt. Geen mens is in staat om volkomen gehoorzaam te zijn aan de volmaakte wetten van de HERE. Daarom getuigen de wetten van de HERE tegen ieder mens en is het oordeel op grond van Gods wetten: alle mensen hebben gezondigd en missen daardoor Gods nabijheid (Rom.3:23). Is er dan nog hoop? Gelukkig wel! Paulus schrijft in Rom.3 vers 24 en 25: Maar God is zo goed en vergevend hen weer aan te nemen - zonder dat het hun iets kost en zonder dat zij het hebben verdiend - omdat Jezus Christus hen uit de greep van de zonde heeft bevrijd. God heeft Christus Jezus gegeven als verzoeningsoffer. Door Zijn bloed zal de mens, wanneer hij gelooft, Gods rechtvaardigheid ontdekken. God gaat namelijk voorbij aan de zonden die eerder gepleegd waren, om uiteindelijk, in deze tijd, te laten zien hoe rechtvaardig Hij is. Dat doet Hij door iedereen die in Jezus gelooft, vrij te spreken. Galaten 3 vers 11: Dat niemand het ooit met God in orde kan maken door de wet te houden, is volstrekt duidelijk. In de Boeken staat immers ook: De mensen die rechtvaardig zijn, zullen door hun geloof echt leven. Uit de wet blijkt onze zonde en worden wij vanwege die zonde vervloekt. En het is duidelijk dat door diezelfde wet niemand gerechtvaardigd wordt. TTB - NL - TWR - CW 4
De wet kan geen zonde vergeven, alleen aanwijzen, en zelfs tot nieuwe zonde aanzetten. In de volgende verzen zal duidelijk worden dat door de wet een tegenstelling vormt met het eerste woord van vs.13: Christus heeft ons vrijgekocht. Wat de wet niet kan, kan Christus wel. Niemand kan het ooit met God in orde maken door de wet te houden. Het gaat er niet om hoe wij mensen onszelf en elkaar beoordelen. Het gaat om het rechtvaardige oordeel van God. Naar onze menselijke maatstaven, zijn de meesten van ons, nette en brave burgers. We doen niemand kwaad en geven ieder het zijne, wie zou er nog iets op ons aan te merken hebben? Luisteraar, ik kan dat niet beoordelen en ik mag ook niet op stoel van de HERE God gaan zitten. Gods wetten zijn duidelijk, de Here Jezus zegt in Matth.22 vers 37 t/m 40: Heb de HERE, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit gebod is het eerste en het belangrijkste. Het tweede gebod komt op hetzelfde neer: Heb uw naaste net zo lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de basis van de hele wet en de profeten. Als wij mensen over deze twee basis geboden nadenken en eerlijk antwoord geven op de vraag of wij dat altijd en iedere moment hebben gedaan, dan is er geen mens die daar ja op kan zeggen. Daarom heeft iedereen de Here Jezus nodig of u het daar nu mee eens bent of niet. Met woorden uit het OT - Habakuk 2:4 - geeft Paulus aan dat niemand het ooit met God in orde kan maken door de wet te houden. Hoe dan wel? De mensen die rechtvaardig zijn, zullen door hun geloof echt leven. Aangezien het leven wordt verzekerd aan hen die uit het geloof gerechtvaardigd worden, kan het niet gelden voor mensen die het van eigen prestaties verwachten. Luisteraar, dat heeft geen kerk bedacht of vastgesteld maar komt uit de hemel, het zijn de woorden van de Levende God. Galaten 3 vers 12: Bij het houden van de wet is het geen kwestie van geloven, maar van doen. Wie de wet houdt, zal daardoor leven, staat er geschreven. In vers 12 wordt expliciet het grondprincipe van de wet tegenover het wezen van het geloof gezet. Bij het houden van de wet is het een kwestie van doen. Het wezen van het geloof is: overgave aan en vertrouwen op Christus. Wie de wet houdt, zal daardoor leven is een citaat uit Lev.18:5. Boven de heiligheidswet in Lev.18 staat dat wie deze wetten doet daardoor zal leven. TTB - NL - TWR - CW 5
Vers 12 haalt de grondstructuur van het leven naar de wet naar voren, daarbij gaat het er om dat een mens zelf wat doet. Maar dit doen staat haaks op het leven uit geloof, dat wezenlijk alles alleen van Gods genade verwacht. De verzen 10 t/m 12 maken duidelijk dat niemand het in orde kan maken door het houden van de Joodse wet. Onder de machtsfeer van de Joodse wet is geen plaats voor de genade van God. Galaten 3 vers 13: Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek die de wet over ons bracht, door voor ons die vloek op Zich te nemen. Er staat immers: Iemand die aan een paal is opgehangen, is vervloekt. Wat de wet niet kon, heeft Christus bewerkt. Hij heeft een gelovige vrijgekocht. Met dit woord werd in de tijd van de Bijbel het vrijkopen van een slaaf aangeduid. Paulus wijst op twee punten. Als eerste: Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet. Ons is niet beperkt tot alleen de Joden, maar geldt ook voor niet-joden, voor alle mensen (Gal.4:3-8). Het tweede waarop Paulus wijst, is de manier waarop dit is gebeurd: door voor ons die vloek op Zich te nemen. Christus is door God met onze zonden belast lezen we in 2 Kor.5:21. Hij die geen zonde gekend heeft, had die vloek van de wet uit Deutr.27 (vs.26) juist niet verdiend. Toch heeft de HERE die vloek, die op ons mensen lag, op Hem gelegd. En Christus? Hij heeft voor ons die vloek op Zich genomen en is aan die vloek gestorven. En dat voor ons, voor mij, opdat de vloek die de wet over ons bracht ons niet meer zou treffen. Ook dat bewijst Paulus met een tekst uit Deutr.21 (vs.23). Daarin staat dat wie aan een hout hangt, vervloekt is. De kruisdood was een teken van de vloek van de wet. Christus heeft die vloekbrengende macht van de wet ten einde toe gedragen. Nu ben ik vrij door Hem - Soli Deo Gloria! Al het lijden dat Christus door moest maken was eigenlijk voor mij bestemd. Ik sloeg Hem al die wonden, dat kruis, die doornenkroon. Het was de bedoeling van de HERE dat Hij werd verbrijzeld en met verdriet overladen. Hij moest Zijn leven offeren voor mijn, voor onze zonden (Jes.53:10). Galaten 3 vers 14: Op die manier is door Christus Jezus de zegen van Abraham tot de andere volken gekomen en nu kunnen wij de Heilige Geest ontvangen door in God te geloven. TTB - NL - TWR - CW 6
Het doel van de vrijkoping door Christus (vs.13) wordt in twee zinnen aangegeven. Uit vers 13 is gebleken dat de zegen van Abraham waar in vers 9 over wordt gesproken, alleen op die manier tot de andere volken kon komen, namelijk door de kruisdood van Christus. In Christus Jezus is de beloofde zegen tot stand gekomen en werkelijkheid geworden, ook voor de niet-joden. In de tweede plaats wordt de manier aangegeven waarop deze werkelijkheid en zegen van het offer van Christus vruchtdraagt. In de gave van de Heilige Geest, wordt de zegen van Abraham in Christus openbaar en in Hem vervuld. Door de verhoogde Christus is de Heilige Geest uitgestort (Hand.2:33). Door diezelfde Geest is het dat wij deel krijgen aan Gods beloften (Rom.8:2; 2Kor.3:17). Een tweede aspect is, dat wij de Heilige Geest alleen ontvangen door geloof. Daarvoor is nu de weg geopend, omdat wat Abraham verwachtte, nu in Christus werkelijkheid is geworden. Wij kunnen door het geloof volledig deel krijgen aan datgene, waarnaar Abraham in vertrouwen uitzag, omdat de vloek van de wet met Christus de dood is ingegaan. Christus Zelf heeft door Zijn opstanding en verhoging, aan de rechterhand van de Vader, de toegang tot deze zegen geopend. In de Heilige Geest bezitten wij daar nu al een teken en onderpand van (2 Kor.1:22; Ef.1:13). Galaten 3 vers 15: Vrienden, ik neem maar eens een voorbeeld uit het dagelijks leven. Als twee mensen een overeenkomst sluiten en die bekrachtigen, kan niemand daar iets aan veranderen of toevoegen. Vanuit een ander gezichtspunt benadert Paulus opnieuw de verhouding wet en belofte, om aan te geven, dat wat aan Abraham is beloofd, door het geloof in Christus en niet door het houden van de wet wordt verkregen. Aan een testament van iemand kan een ander niets meer veranderen. Paulus gebruikt het voorbeeld van een gesloten overeenkomst of een testament om aan te geven: als bij mensen zulke dingen al vastliggen, hoeveel te meer geldt dit dan voor de HERE. Zoals een mens over zijn bezittingen een laatste wilsbeschikking laat vastleggen, zo heeft de HERE Zijn wil vastgelegd in Zijn belofte aan Abraham. Deze belofte van de HERE blijft onvoorwaardelijk van kracht, ook al is de wet er later bij gekomen. Galaten 3 vers 16: Wel, God deed Abraham en zijn nakomeling een belofte. TTB - NL - TWR - CW 7
Er staat in de Boeken niet dat die belofte aan Abrahams nakomelingen werd gedaan, alsof het om velen zou gaan. Maar er staat nakomeling en daarmee wordt Christus bedoeld. De beloften van Zijn verbond gaf de HERE aan Abraham en aan zijn zaad. In Gen.12:3 staat dat in Abraham alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden. Deze belofte wordt in Gen.22:18 herhaald met de woorden: in uw zaad of nakomeling (enkelvoud) zullen alle volken van de aarde gezegend worden. Ook in Gen.17 staat dat God Zijn verbond opricht met Abraham en met zijn nageslacht. Paulus weet dat het enkelvoud (zaad of nakomeling) ook collectief op alle nakomelingen betrokken kan worden. In Galaten geeft de apostel aan, door het enkelvoud te benadrukken, dat door de komst van die ene nakomeling (Jezus Christus) die belofte werkelijkheid is geworden. Maar wist Abraham al van Christus? Het antwoord daarop geeft de Here Jezus zegt in Joh.8 vers 56: Abraham keek met blijdschap uit naar Mijn komst. Hij zag Mij komen en was erg blij. Galaten 3 vers 17: Ik bedoel dit: als God met Abraham een onverbrekelijke overeenkomst heeft gesloten, kan een wet die er pas 430 jaar later bijkwam, die overeenkomst niet ongedaan maken. De belofte die God heeft gedaan, blijft gelden. Nu dit duidelijk is, kan de eigenlijke vergelijking met het testament (vs.15) worden doorgetrokken. Het testament, het verbond, de belofte die God van te voren had gegeven, kan haar rechtskracht niet verliezen, doordat er iets anders bij komt. Als een eenzijdige wilsbeschikking van een mens al van kracht blijft, hoeveel te meer deze wilsbeschikking van de HERE. De belofte, die God aan Abraham heeft gedaan, blijft in zijn volle kracht staan. Daarom kan er ook door de tussenkomst van de wet, na zoveel jaren niet opeens sprake zijn van een ander soort verbond, of van afschaffing of toevoeging aan de wijze waarop mensen de erfenis kunnen verkrijgen. Paulus zegt hier dat de wet 430 jaar na de belofte aan Abraham is gekomen. Het getal 430 is gebaseerd op de Griekse vertaling van Ex.12:40. De Hebreeuwse tekstoverlevering betrekt dit aantal jaren alleen op het verblijf van Israël in Egypte (Gen.15:13 & Hand.7:6). Een andere teksttraditie noemt 435 jaar. Maar het gaat Paulus niet om de juiste berekening, maar om het feit dat de wet veel later kwam. In de volgende uitzending lezen we verder in Gal.3. TTB - NL - TWR - CW 8