Aan het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit T.a.v. de heer De Hen Betreft: klacht over LOWI advies en weergave hoorzitting Rijswijk, 26 januari 2010 Geachte heer De Hen, In oktober 2009 diende ik een klacht in bij het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht over wetenschappelijke fraude door onderzoekers van de universiteit. Daarop heeft de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de universiteit de onderzoekers en mij in december 2009 gehoord en in mei 2009 een conclusie verzonden aan het CvB. Het college kwam in juni 2010 met een voorlopig oordeel: er zou geen sprake zijn van fraude. Enkele dagen later heb ik daarover bezwaar aangetekend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. Op 2 november 2010 heeft het LOWI mij gehoord. Begin januari zond het LOWI aan het CvB en mij een advies, waarin het LOWI mijn zaak afwees. Ik vind dat het LOWI in dat advies mijn inbreng bij de hoorzitting onjuist en onvolledig weergeeft. Ik vind dit bijzonder ernstig en wil hierover ergens een klacht indienen, en doe dat middels deze brief eerst bij het LOWI zelf; zo werkt het bestuursrecht, als ik het goed begrijp. Ik wacht de afhandeling van de klacht even af, maar ik denk niet dat ik daarmee tevreden zal kunnen zijn. Op 20 januari jl kreeg ik namelijk van het CvB een brief waarin het mijn klacht tegen de onderzoekers definitief afwijst, waarbij het zich baseert op het advies van het LOWI. Ik ben daarom in mijn belang geschaad, en ik kan me niet voorstellen hoe het LOWI dit nog gaat herstellen. Ik ben van plan om bij de ombudsman een klacht over het LOWI in te dienen, maar ik stel het LOWI eerst in de gelegenheid om op mijn grieven te reageren. Omdat u heeft aangegeven dat de hoorzitting bij het LOWI vertrouwelijk was, is het voor mij moeilijker geworden om de weergave door het LOWI in het openbaar te bestrijden. Ik had zelf een uitgebreid verslag gemaakt van de hoorzitting, en daaruit heb ik nu een beknopte versie gedestilleerd. In die laatste versie geef ik alleen weer wat ik zelf naar voren heb gebracht; u krijgt hierbij een afschrift. Ik neem aan dat ik deze versie gewoon mag publiceren, omdat ik niet zie hoe ik hiermee de inbreuk zou maken op de vertrouwelijkheid. Mocht u het daar niet mee eens zijn dan verzoek ik u mij duidelijk aan te geven waar ik die vertrouwelijkheid dan wél zou schenden. Zou u mij dan ook willen laten weten welke andere manier mij dan nog resteert om de weergave door het LOWI inhoudelijk nog te kunnen bestrijden? Overigens had ik u al op 10 januari en 17 januari per e-mail gevraagd: zou ik dan toch mogen publiceren wat ik zelf heb gezegd op het LOWI, of moet dat ook geheim blijven. Tot nu toe heb ik daarop nog geen reactie ontvangen. Mijn bezwaren tegen de weergave van mijn standpunten en de reactie op die eigen interpretatie van het LOWI richten zich op drie onderwerpen: 1. De soort relevantie van het onderhavige onderzoek 2. De ondeugdelijke verdediging 3. De kwade trouw 1
1) De soort relevantie van het onderhavige onderzoek Ik citeer enkele fragmenten uit het advies van het LOWI: Tijdens de hoorzitting heeft hij deze klacht toegelicht in die zin dat hij van mening is dat wetenschap de maatschappij moet dienen en zich zuiver op de feiten moet richten. Klager is in dit kader van mening dat het uitgevoerde onderzoek slechts een beperkte waarde heeft en door de wijze van gebruik van statistische gegevens en presentatie een verkeerd beeld geeft van Marokkaanse jongeren waardoor kijkers en de maatschappij zijn benadeeld. Het LOWI stelt allereerst vast dat klager enerzijds en onderzoekster en het Bestuur anderzijds van mening verschillen over het nut en de noodzaak van voor de maatschappij relevant onderzoek, in het bijzonder over het nut van het onderhavige onderzoek. Wellicht zou met een herhaalde verwijzing naar de beperkte reikwijdte van het onderzoek in een vluchtige mediabehandeling zoals een tv-programma een verkeerde beeldvorming, zoals door klager verondersteld, kunnen zijn voorkomen. Het achterwege blijven hiervan betekent echter naar het oordeel van het LOWI niet dat de onderzoekster de resultaten van haar onderzoek heeft gemanipuleerd. Samenvattend komt het LOWI op grond van voorgaande overwegingen en constateringen tot de conclusie dat er tussen partijen een verschil van inzicht bestaat over de maatschappelijke relevantie van het onderzoek en de politieke correctheid van de onderzoeksvraag Ik vind dit een schandalige en smadelijke verdraaiing van mijn standpunt. Het LOWI suggereert dat ik de onderzoekers hun academische vrijheid wil ontzeggen. Maar die suggestie klopt niet. Ik heb níet gezegd dat "wetenschap de maatschappij moet dienen". Wat ik wel heb gezegd neem ik over uit mijn beknopte verslag: Ik zei dat men van mij alles mag onderzoeken, al kan het verspilling van belastinggeld zijn. Dus ook de onderzoeksters mochten hun onderzoeksvragen van mij zo opstellen als ze gedaan hebben. Maar men mag onderzoeksresultaten die vrijwel geen enkele maatschappelijke relevantie bezitten niet presenteren alsof ze dat wel hebben, zeker niet wanneer het gevaar bestaat dat op die manier het publiek op het verkeerde been wordt gezet. En dat gebeurt heel vaak met statistieken. Resultaten van een onderzoek naar verschillen in soorten delinquent gedrag bij gedetineerde jongeren van verschillende afkomst zijn hooguit relevant voor cipiers en gevangenisdirecteuren. Door een uitgebreide presentatie in de pers werd een veel bredere maatschappelijke relevantie gesuggereerd, en was het dus te verwachten dat conclusies vertekend in in de kranten zouden komen. Dat had nooit mogen gebeuren. Het LOWI concentreert zich in haar weergave op de term maatschappelijke relevantie in algemene zin, en leidt daarmee af van het echte probleem. Ik zeg inderdaad dat het onderzoek maatschappelijk irrelevant was, maar suggereer op geen enkele manier dat dit onderzoek niet uitgevoerd had moeten worden. De pers, de politiek en het grote publiek zijn geïnteresseerd in het statistische verband tussen etniciteit en het plegen van verschillende vormen van criminaliteit in de vrije maatschappij. Zij zijn níet geïnteresseerd in het onderzochte statistische verband tussen etniciteit en de verschillende vormen van criminele daden die gedetineerden ooit gepleegd hebben binnen de gevangenispopulatie. Of dat laatste al dan maatschappelijk relevant is, doet niet ter zake: de essentie is dat de pers en het publiek zijn misleid doordat niets gedaan is aan het gevaar dat de onderzoeksresultaten die alleen betrekking hadden op de gevangenispopulatie werden opgevat alsof er iets af te leiden was met betrekking tot de bevolking buiten de gevangenis. Mijn stellingname op de hoorzitting was overigens helemaal in overeenstemming met andere stukken die in het dossier zitten: mijn pleidooi voor de CWI, december 2009, en mijn reactie op de voorlopige conclusie van de CWI, maart 2010. Conclusie: ik vind dat het LOWI mijn standpunt smadelijke verdraait, en dat het LOWI verzuimt in te gaan op mijn verwijt dat de onderzoekers met hun grootse presentatie de pers en het publiek hebben misleid. 2
2) De ondeugdelijke verdediging Uit mijn beknopte verslag van de hoorzitting citeer ik: Ik zei dat ik had bewezen dat de verdediging van de onderzoeksters niet deugde. Volgens die verdediging had ik de gewraakte zin uit zijn context gelicht: "Marokkanen stelen meer; Nederlanders plegen meer seksueel geweld en zinloos geweld". En alleen door het uit de context -zijnde de gevangenispopulatie- te halen zou je het "verkeerd" kunnen begrijpen. Mijn weerlegging van deze verdediging was tweeërlei. Theoretisch: de tegenwoordige tijd van het woord "stelen" duidt op een voortgezette handeling, die niet in de gevangenis plaats kan vinden, maar in de maatschappij. Praktisch: alle mensen die ik over het Nova fragment sprak hadden de zin "verkeerd" opgevat. Slechts één zo'n "foutief" interpreterende persoon zou de verdediging van de onderzoekers al ontkrachten. Het uit de context halen was geen aktie van mijn kant: door het onzorgvuldig gebruik van de tegenwoordige tijd hebben de onderzoekers de 'verkeerde' interpretatie in de hand gewerkt. In de praktijk lijkt die onzorgvuldigheid zijn uitwerking niet te missen op de kijkers van het televisie-programma waarin het onderzoek in de publiciteit kwam. Ik zei ook dat het heel eenvoudig wetenschappelijk te onderzoeken is of kijkers de boodschap al dan niet "verkeerd" begrijpen. Ik noemde het erg vreemd van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit, dat deze zich niet had uitgelaten over de geldigheid van de verdediging die door mij werd betwist. Dit was naar mijn idee een belangrijk punt in de hoorzitting, en ik gaf dat duidelijk aan. Het belang zou ook moeten blijken uit mijn verwijzing daarnaar in mijn reactie op de voorlopige conclusie van de CWI van maart 2010, op het verzuim van de CWI om zich over de verdediging uit te laten. Sterker nog, toen ik de zaak bij het LOWI op 1 juli 2010 aanhangig maakte, schreef ik ook uitgebreid over dit aspect, met onder andere: Ik wil van het LOWI in het bijzonder ook de mening over die verdediging weten. Ik verzoek overigens het LOWI hierbij alsnog om die vraag te beantwoorden. Het LOWI betwistte in de hoorzitting niet dat de verdediging ondeugdelijk was, en ook niet dat dat feit belangrijk was, maar in het advies is evengoed niets terug te vinden over de verdediging. De ondeugdelijkheid van de verdediging weegt in mijn ogen heel zwaar. Als iemand zich met een bepaald argument tegen een beschuldiging verdedigt, suggereert hij daarmee tegelijk ook dat de beschuldiging wel terecht zou zijn geweest als het gebruikte argument niet juist zou zijn. En ik toon aan dat het argument niet deugt. Ik heb dit zeer duidelijk voorgelegd aan de CWI, het CvB en het LOWI; men zal het met mij eens zijn, anders had men mij tegen moeten spreken. Samenvattend: het verzwijgen van de ondeugdelijke verdediging in het advies is een verwerpelijke manipulatie door het LOWI. 3) De kwade trouw Uit mijn beknopte verslag van de hoorzitting: Ik zei dat het fraude was, en dat ik van de kwade wil van de onderzoekers uitga; die kwade wil blijkt uit het feit dat ze niet hebben gerectificeerd, en ook uit het feit dat ze niet hebben geantwoord op mijn brief, terwijl ze in hun rapport tot discussie opriepen. Eerder schreef ik iets dergelijks ook in mijn reactie op de voorlopige conclusie van de CWI. Ook dit argument weersprak het LOWI niet tijdens de hoorzitting, maar ook dit is niet terug te vinden in het advies van het LOWI. Zou u mij op korte termijn willen laten weten of en wanneer het LOWI gaat reageren op deze brief? Ik wacht uw reactie af, hoogachtend, André van Delft Sir Winston Churchilllaan 1009-A 2286 AD Rijswijk Cc (via email) mevrouw Nijsen, Hoofd Juridische Zaken van de Universiteit Utrecht 3
Beknopt verslag hoorzitting bij LOWI op 2 november 2010 door André van Delft Ruim een jaar geleden heb ik een klacht ingediend wegens wetenschappelijke fraude door onderzoeksters van de Universiteit Utrecht. Meer daarover in dit artikel: http://www.joost-niemoller.nl/2009/12/fraude-bij-onderzoekmarokkaanse-criminelen/ Directe aanleiding voor mijn klacht was het feit dat een onderzoekster bij het televisieprogramma Nova de volgende misleidende stelling had beaamd, en later niet wilde rectificeren: Marokkanen stelen meer; Nederlanders verkrachten meer en plegen meer zinloos geweld en allerlei andere enge dingen. Zoiets was helemaal niet onderzocht, maar uit cijfers die het betreffende onderzoeksrapport bood, zou men eerder moeten concluderen dat de Marokkaanse jongens hoger scoren in alle hoofdcategorieën van criminaliteit. Dit was volgens mij fraude, gebouwd op een manipulatieve onderzoeksvraag en grootschalige publiciteit bij de presentatie van het rapport. De Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de UU nam mijn klacht in behandeling en heeft mij eind 2009 gehoord; in maart 2010 stelde ze een voorlopige conclusie op, en in mei een definitieve. Eind juni nam het College van Bestuur die over: die wees mijn klacht af, en de onderzoeksters hoefden niets te rectificeren. Enkele dagen daarna heb ik over dat besluit, en de lange tijd die daarvoor genomen was, een klacht ingediend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit van de KNAW. Op 2 november 2010 hield het LOWI een hoorzitting waarbij diverse leden van het LOWI en de UU aanwezig waren, en ook ikzelf. Dit is een vertrouwelijke hoorzitting, dus ik zou volgens het LOWI geen verslag ervan mogen publiceren. Anderzijds publiceert het LOWI zelf wel een geanonimiseerd advies over deze zaak, waarin het ook een deel van de hoorzitting weergeeft. Met die weergave ben ik het niet eens; ik geef hieronder een beknopte weergave van mijn eigen inbreng in de hoorzitting; het lijkt me dat ik daarmee de vertrouwelijkheid niet schend; mocht dat zo zijn, dan toch zeker minder dan het LOWI zelf doet in haar publicatie. Het volgende was mijn inbreng in de hoorzitting: Ik noemde mijn zorgen over de maatschappelijke ontwikkelingen, en zei dat het betreffende onderzoek gepolitiseerd en manipulatief was, en grote maatschappelijke schade had veroorzaakt. Dit blijkt onder andere uit vragen die politici erover hebben gesteld. Ik merkte op dat wat mij betreft ook de behandeling bij het zowel de CWI van de UU als LOWI inmiddels veel te lang was gaan duren; een dergelijke zaak over een manipulatie in de pers zou eigenlijk binnen één maand afgerond moeten worden. Ik zei dat ik het erg jammer vond dat ik de onderzoeksters geen vragen kon stellen over beïnvloeding door de opdrachtgevers van het onderzoek. Het was toch wel erg opvallend dat een maand na hun onderzoek een sterk gelijkend en even manipulatief onderzoek van de UU werd gepubliceerd. Daaruit zou blijken dat Nederlandse veelplegers méer misdaden plegen dan Marokkaanse. Waren deze onderzoeken en hun publicaties op elkaar afgestemd, zou ik willen weten. Ik gaf mijn mening over de conclusie uit het betwiste rapport dat geïntegreerde Marokkaanse jongeren crimineler zouden te zijn dan andere jongeren. Ik zei dat Paul Andersson Toussaint daarover al kritisch in het NRC geschreven had, en dat dit punt buiten mijn klacht viel, voor zover die door de CWI werd behandeld. Ik noemde het overigens wel een onzinnige conclusie van de onderzoekers, omdat men integratie objectief zou moeten definiëren aan criteria als: spreek je de taal, heb je werk, en houd je je aan de wet. Dat laatste zit juist niet goed bij criminelen. Ik zei dat ik had bewezen dat de verdediging van de onderzoeksters niet deugde. Volgens die verdediging had ik de gewraakte zin uit zijn context gelicht: "Marokkanen stelen meer; Nederlanders plegen meer seksueel geweld en zinloos geweld". En alleen door het uit de context -zijnde de 1
gevangenispopulatie- te halen zou je het "verkeerd" kunnen begrijpen. Mijn weerlegging van deze verdediging was tweeërlei. Theoretisch: de tegenwoordige tijd van het woord "stelen" duidt op een voortgezette handeling, die niet in de gevangenis plaats kan vinden, maar in de maatschappij. Praktisch: alle mensen die ik over het Nova fragment sprak hadden de zin "verkeerd" opgevat. Slechts één zo'n "foutief" interpreterende persoon zou de verdediging van de onderzoekers al ontkrachten. Het uit de context halen was geen aktie van mijn kant: door het onzorgvuldig gebruik van de tegenwoordige tijd hebben de onderzoekers de 'verkeerde' interpretatie in de hand gewerkt. In de praktijk lijkt die onzorgvuldigheid zijn uitwerking niet te missen op de kijkers van het televisieprogramma waarin het onderzoek in de publiciteit kwam. Ik zei ook dat het heel eenvoudig wetenschappelijk te onderzoeken is of kijkers de boodschap al dan niet "verkeerd" begrijpen. Ik noemde het erg vreemd van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit, dat deze zich niet had uitgelaten over de geldigheid van de verdediging die door mij werd betwist. Ik zei dat men van mij alles mag onderzoeken, al kan het verspilling van belastinggeld zijn. Dus ook de onderzoeksters mochten hun onderzoeksvragen van mij zo opstellen als ze gedaan hebben. Maar men mag onderzoeksresultaten die vrijwel geen enkele maatschappelijke relevantie bezitten niet presenteren alsof ze dat wel hebben, zeker niet wanneer het gevaar bestaat dat op die manier het publiek op het verkeerde been wordt gezet. En dat gebeurt heel vaak met statistieken. Resultaten van een onderzoek naar verschillen in soorten delinquent gedrag bij gedetineerde jongeren van verschillende afkomst zijn hooguit relevant voor cipiers en gevangenisdirecteuren. Door een uitgebreide presentatie in de pers werd een veel bredere maatschappelijke relevantie gesuggereerd, en was het dus te verwachten dat conclusies vertekend in in de kranten zouden komen. Dat had nooit mogen gebeuren. Nog veel erger maakte één onderzoekster het die avond bij Nova. Ik benadrukte dat het ging er juist om dat de valse suggestie was gedaan dat dit onderzoek belangrijk was voor de hele maatschappij, dus dat het iets zou zeggen over het gedrag van mensen buiten de gevangenis. Ik zei dat het geen kwestie van slechte voorbereiding was van de onderzoeksters op de publiciteit. Ik zei dat het fraude was, en dat ik van de kwade wil van de onderzoekers uitga; die kwade wil blijkt uit het feit dat ze niet hebben gerectificeerd, en ook uit het feit dat ze niet hebben geantwoord op mijn brief, terwijl ze in hun rapport toch tot discussie opriepen. Het LOWI opperde dat het voor de onderzoeksters misschien toch wel moeilijk zou zijn geweest om bij Nova te rectificeren, want Nova had er wellicht geen interesse meer voor. Ik zei dat de onderzoeksters in ieder geval goed hadden moeten proberen om bij Nova te rectificeren, en later eventueel hadden moeten aantonen dat het niet was gelukt. Ik zei dat enkele journalisten deze zaak volgen waaronder een journalist van Nova die het ook een rare politiek-correcte reportage vond. Ik zei ook dat mogelijke onwennigheid aan de camera voor de onderzoekster geen goede vergoeilijking zou zijn, omdat de onderzoekster dit niet zelf voor haar verdediging had aangevoerd. Ik noemde het raar dat de fraude aangekaart moest worden door een betrokken burger, terwijl alle hoogleraren van alle universiteiten zich stil hebben gehouden. Ik had in mijn klachtenmail aan het LOWI geschreven dat de onderzoeksters voor mij niet per se gestraft hoefden te worden. Ik zei dat ik informatie had volgens welke op hun afdeling een politiek correct klimaat, ofwel terreur heerst; dat onderzoekers alleen promotie kunnen maken door mee te doen, en dat de carrière van integere onderzoekers wordt kapotgemaakt. Het zou dan ook niet fair zijn om juist deze onderzoeksters te straffen; zij hadden op een beetje domme manier hun bedrog geëxposeerd, maar anderen maskeren het beter, en komen er wèl mee weg. Ik zei dat wanneer het LOWI mijn klacht zou afwijzen, het LOWI dan goed zou moeten gaan nadenken over het feit dat niet-frauduleus onderzoek dan kennelijk zeer verkeerde indrukken bij het publiek zou kunnen wekken, zonder dat dat rectificatie nodig zou zijn. 2