blz.1 1. INLEIDING Bij het werken met tweewielige trekkers voorzien van aanbouwwerktuigen en aanbouwwagens gebeuren herhaaldelijk ongevallen. Vooral het onjuist gebruik van (onbeveiligde) grondfrezen en spitmachines kan ernstig letsel veroorzaken. Teneinde ongevallen zoveel mogelijk te voorkomen is het noodzakelijk dat deze machines aan bepaalde veiligheidseisen voldoen en men bij het werken met deze machines de nodige voorzorgen in acht neemt. Bij de aankoop van een tweewielige trekker en/of aanbouwwerktuig dient behalve op de technische eigenschappen ook te worden gelet op de arbeids- en veiligheidstechnische kwaliteiten zoals b.v. de beveiliging van de machine, de stand van de stuurhandels, de plaatsing van de bedieningsorganen enz. Voorts is het van groot belang dat degene die met deze werktuigen moet omgaan, vóóraf goed wordt geïnstrueerd. Hiertoe dient bij elke af te leveren trekker een duidelijk leesbaar en in de Nederlnadse taal gesteld instructieboekje te worden meegeleverd. Op het werken met tweewielige trekkers en aanbouwwerktuigen (waarvan een aantal in dit blad wordt behandeld) zijn de in hoofdstuk 7, verkort weergegeven, artikelen van het "Landbouwveiligheidsbesluit", het "Arbeidsbesluit jeugdigen" en het "Wegenverkeersreglement 1950" van toepassing. Mede met het oog op de naleving van deze bepalingen worden in de hoofdstukken 2 t/m 5 constructievoorschriften en -aanbevelingen en in hoofdstuk 6 arbeidsvoorschriften, wenken en waarschuwingen gegeven ter verkrijging van een zo veilig mogelijke arbeidssituatie. De aanwijzingen met een * achter de nummering zijn gebaseerd op de hierboven bedoelde wettelijke maatregelen. Met het in acht nemen hiervan voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie op doeltreffende wijze aan deze wettelijke bepalingen. De aanbevelingen, wenken en waarschuwingen zijn evenwel voor het veilig werken met tweewielige trekkers, aanbouwwerktuigen en aanbouwwagens van niet minder belang. De inhoud van dit blad is ook van toepassing op motorisch aangedreven en voortbeworgen grondbewerkingswerktuigen op minder dan twee wielen, zoals bijv. hakfrezen. 2. TWEEWIELIGE TREKKERS 2.1* Een tweewielige trekker moet zodanig zijn ingericcht en beschut en van zodanige inrichtingen zijn voorzien, dat het veroorzaken van gevaar zoveel mogelijk wordt voorkómen. 2.2* Indien aan de aftakas van een tweewielige trekker een tussenas wordt gekoppeld met behulp waarvan een werktuig wordt aangedreven, moet de tussenas over de gehele lengte (inclusief de kruiskoppelingen) doelmatig zijn afgeschermd.
blz.2 2.3 Een tweewielige trekker die kan worden voorzien van een achter de wielen aangebouwde grondfrees moet bij voorkeur zijn uitgerust met een inrichting die het achteruit rijden met ingeschakelde aftakas automatisch uitsluit. Bij de aankoop dient men hierop te letten! Een hakfrees, die is voorzien van een achteruit-versnelling, dient in deze schakelstand in beginsel geen hogere snelheid te hebben dan 3½ km/u. 2.4* De lengte van de stuurbomen moet zodanig zijn, dat de bestuurder geen gevaar loopt in aanraking te komen met de bewegende delen van aanbouwwerktuigen. 2.5 De stuurbomen dienen zowel in de hoogte als zijdelings verstelbaar te zijn teneinde een optimale werkhouding en optimale werkomstandigheden voor de bestuurder mogelijk te maken. 2.6 De bedieningshandels behoren zodanig te zijn geconstrueerd en geplaatst dat zij gemakkelijk bereikbaar zijn en gemakkelijk kunnen worden bediend. Het verdient aanbeveling duidelijk aan te geven waartoe de diverse bedieningsorganen moeten worden gebruikt. Op een versnellingshandel dienen tevens duidelijk de schakelstanden te zijn vermeld. 2.7 Hinderlijke trillingen aan de handgrepen van de stuurbomen dienen zoveel mogelijk te zijn voorkómen. 2.8* De uitlaatpijp moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder geen hinder ondervindt van schadelijke uitlaatgassen. Hete delen moeten zo nodig tegen onwillekeurige aanraking zijn afgeschermd. 2.9 Tweewielige trekkers produceren meestal veel lawaai. Dit kan bij langdurige blootstelling blijvende gehoorschade voor de bestuurder tot gevolg hebben. Bij de constructie van deze trekkers dient er naar te worden gestreefd het motorlawaai zodanig te beperken, dat hierdoor geen gehoorschade kan ontstaan. 2.10 Aanbouwwerktuigen dienen zodanig te zijn geconstrueerd dat ze gemakkelijk en veilig kunnen worden aan- en afgekoppeld. 2.11* De bevestiging van aanbouwwerktuigen moet zodanig zijn, dat losraken wordt voorkomen. Bij voorkeur dient deze bevestiging met paspennen of met een pasrand te zijn uitgevoerd.
blz.3 2.12 Om een tweewielige trekker met een motorvermogen van meer dan ± 8 pk bij het nemen van bochten gemakkelijker te kunnen hanteren, dient deze te zijn voorzien van een differentieel in de aandrijving of van een andere voorziening die verschillende wielsnelheden mogelijk maakt. 2.13 Om een tweewielige trekker met aanbouwwerktuig op sterk hellende terreinen onder controle te kunnen houden, dient op een daartoe geschikte plaats op de trekker een bevestigingspunt te zijn aangebracht waaraan een stang of touw kan worden vastgemaakt. Deze stang of dit touw moet door een 2e persoon worden vastgehouden, teneinde het kantelen van de machine te voorkómen. 3. GRONDFREZEN, SPITMACHINES, SPIT- EN HAKFREZEN 3.1* Een freeslichaam moet tegen aanraking doelmatig zijn afgeschermd d.m.v. een voldoend stevige plaatstalen kap. De zijkanten van de kap moeten tijdens het werk tot de grond reiken en de scharnierende kap moet ook bij ondiep frezen de werkende delen volledig afschermen. 3.2* Een spitlichaam moet, voor zover dit gevaar kan opleveren, doelmatig zijn beveiligd d.m.v. een stalen frame dat is bezet met staalplaat of met stevig metaaldraadvlechtwerk met mazen van ten hoogste 50 x 50 mm. De afstand van de beveiliging tot de werkende delen moet tenminste 100 mm zijn. 3.3 Indien een tweewielige trekker niet is voorzien van een inrichting als bedoeld in 2.3 dient op de beschermkap van een aangekoppelde grondfrees de volgende waarschuwing te zijn vermeld: FREES UITSCHAKELEN BIJ HET ACHTERUITRIJDEN! 3.4 Aan de zijkanten van de plaatstalen kap van een grondfrees dient het volgende opschrift te zijn vermeld: PAS OP, GEVAAR! 3.5 Bij hakfrezen, welke niet zijn voorzien van trekwielen, kan worden volstaan met de afscherming van het freeslichaam aan de bovenzijde.
blz.4 3.6 Om een tweewielige trekker met aangebouwde grondfrees of spitmachine gemakkelijk te kunnen verplaatsen verdient het aanbeveling een sleepvoet of een zwenk- of steunwiel aan te brengen dat goed gebord kan worden. 4.* MAAIWERKTUIGEN Tegen het gevaar, getroffen te worden door weggeslingerde voorwerpen, moet een aangebouwde cirkelmaaier zowel aan de bovenzijde als aan de zijkanten doelmatig zijn beveiligd. Voor gedetailleerde constructie- en arbeidsvoorschriften over cirkelmaaiers in het algemeen, wordt verwezen naar publikatieblad P no. 84 van de Arbeidsinspectie "Cirkelmaaiers". 5. AANHANGWAGENS 5.1* Een aanhangwagen moet m.b.v. een deugdelijke koppeling zodanig aan de trekker kunnen worden verbonden, dat losraken wordt voorkómen. 5.2* De koppeling moet zijn voorzien van een deugdelijke borging. Een koppelingspen moet zodanig zijn uitgevoerd dat deze tijdens het rijden niet kan losraken. 5.3* Het trekoog moet op een veilige wijze zijn verbonden met de trekboom (dissel). 5.4* De bestuurderszitplaats moet veilig zijn ingericht; voor de voeten moeten deugdelijk bevestigde voetsteunen zijn aangebracht. De voetsteunen moeten zijn geruwd en aan de zijkanten zijn voorzien van opstaande randen. 5.5* Een éénassige aanhangwagen, waarvan het totaalgewicht (= eigen gewicht + laadvermogen) meer dan 750 kg bedraagt en die sneller wordt voortbewogen dan 6 km/u, moet zijn voorzien van een bruikbare reminrichting. De reminrichting moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, een remvertraging kunnen opleveren van tenminste 1 m/sec². 6. ARBEIDSVOORSCHRIFTEN, WENKEN EN WAARSCHUWINGEN 6.1 Bij de aanschaf van een tweewielige trekker en/of aanbouwwerktuigen dient de bestuurder zich vooraf terdege te laten instrueren omtrent de bediening. Raadpleeg grondig het instructieboekje!
blz.5 6.2* Een persoon beneden 18 jaar mag geen arbeid verricht met een tweewielige trekker met een aangebouwde grondbewerkingsmachine. 6.3 De bestuurder dient vóóraf de stuurbomen zodanig in te stellen dat een voor hem ginstige werkhouding wordt verkregen. 6.4 Bij het starten met een startslinger dienen de volgende punten in acht te worden genomen: - de motor dient te zijn ontkoppeld; - de versnellingshandel moet in de vrije stand staan; - trek de slinger uitsluitend op met de duim en vingers aan dezelfde kant van de handgreep; - buk bij het aanslingeren niet dieper dan strikt nodig is. 6.5 Bij een trekker die niet is voorzien van de in 2.3 genoemde inrichting, dient de aftakasaandrijving bij het achteruitrijden en keren vóóraf te worden uitgeschakeld. Dit geldt speciaal bij het werken met een grondfrees! 6.6* Zorg voor een deugdelijke afvoer van de uitlaatgassen van een trekker die in een besloten ruimte werkt. Een dergelijke ruimte dient goed geventileerd te worden. Stel de motor zodanig af, dat zo weinig mogelijk schadelijke uitlaatgassen worden voortgebracht. 6.7 Indien het geluidsniveau van tweewielige trekkers boven de grens van schadelijk lawaai ligt kan bij langdurige blootstelling blijvende gehoorschade voor de bestuurder ontstaan. Teneinde dit te voorkómen verdient het aanbeveling gehoorbeschermingsmiddelen, zoals oorkappen te gebruiken. 6.8 Draag bij voorkeur veiligheidsschoenen of -laarzen, indien met grondbewerkings- of maaiwerktuigen wordt gewerkt. Draag bij het werken langs verkeerswegen bovendien opvallende, reflecterende kleding. 6.9 Controleer regelmatig de werking der remmen, vooral wanneer met een aanhangwagen op de (openbare) weg wordt gereden. Zorg dat de remmen zo nodig tijdig opnieuw worden afgesteld of gerepareerd. 6.10* Het smeren, het uitvoeren van reparaties, het opheffen van storingen enz. moet steeds met afgezette motor plaatsvinden. De eventueel hiertoe verwijderde beveiligingsmiddelen oeten onmiddellijk na deze werkzaamheden weer worden aangebracht.
blz.6 6.11 Een goed onderhoud alsmede een regelmatige controle en tijdige verwisseling van bedieningskabels bevorderen de veiligheid. 6.12 Bij het keren dient steeds zo weinig mogelijk, bij voorkeur stationair gas te worden gegeven. 6.13 Tijdens het werken op dijken, hellingen enz. dient de trekker op maximale spoorbreedte te zijn gesteld. Het aanbrengen van "dubbel lucht" of kooiwie en verdient dan aanbeveling. Zo nodig dient de trekker met werktuig d.m.v. een deugdelijke stang of touw, welke door een 2e persoon wordt bediend, onder controle te worden gehouden (zie ook 2.13). 6.14 De bestuurder dient er op te letten dat zich geen kinderen in de nabijheid van een in werking zijnde trekker met werktuig bevinden. 6.15* Tijdens het transport van een tweewielige trekker met aangebouwde maaibalk, moet de maaibalk op doelmatige wijze zijn afgeschermd. 7. WETTELIJKE BEPALINGEN Ten aanzien van de in deze publikatie genoemde arbeid zijn o.a. de volgende, verkort weergegeven, wettelijke bepalingen uit het "Landbouwveiligheidsbesluit", het "Arbeidsbesluit jeugdigen" en het "Wegenverkeersreglement 1950" van toepassing. Voor de volledige tekst raadplege men de genoemde besluiten c.q. reglementen. De aandacht wordt er op gevestigd dat alleen die tekst rechtskracht bezit. 7.1 Landbouwveiligheidsbesluit Artikel 2 Op plaatsen waar zich arbeiders bevinden moet voldoende verlichting zijn. Artikel 3 De delen van drijfwerken en al of niet door een krachtwerktuig gedreven werktuigen, bijvoorbeeld vliegwielen, assen, tandraderen, kettingen, snaren, koppelingen, schijven en spieën moeten voor zover zij gevaar kunnen opleveren, zo mogelijk doelmatig zijn beschut.
blz.7 Artikel 10 Indien het smeren, onderzoeken, herstellen of reinigen van een in beweging zijnd werktuig of drijfwerk gevaar kan veroorzaken, moeten deze werkzaamheden bij stilstand daarvan geschieden, tenzij de aard der werkzaamheden dit niet toelaat, in welk geval het werktuig of drijfwerk veilig bereikbaar moet zijn en het smeren, onderzoeken, herstellen of reinigen, m.b.v. doelmatig gereedschap, zodanig moet geschieden, dat het zo min mogelijk gevaar oplevert. Artikel 19 De werktuigen, waarvan onderdelen door snijden, knellen of pletten, door hun grote snelheid of op andere wijze gevaar kunnen veroorzaken, moeten - voor zover dit i.v.m. de constructie en werkwijze mogelijk is - zodanig zijn opgesteld en ingericht en van zodanige berschermingen zijn voorzien dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. Zo nodig en mogelijk moeten de bij dergelijke werktuigen werkzame arbeiders van doelmatige beschuttingsmiddelen zijn voorzien. Artikel 20 De gevaar opleverende plaatsen van werktuigen, in artikel 19 bedoeld, mogen alleen bij stilstand worden gereinigd, gepoetst of hersteld. Artikel 21 Een trekker moet zodanig ingericht of beschut of van een zodanige inrichting zijn voorzien, dat het veroorzaken van gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. Tevens moeten zodanige maatregelen zijn getroffen, dat zowel het achteroverslaan als het kantelen van de trekker wordt voorkomen, indien de trekker aan een voertuig, last, of een vastzittende voorwerp is gekoppeld. Personen mogen alleen worden vervoerd op een voor hen kennelijk ingerichte zit- of staanplaats. Artikel 24 Drijfwerken, werktuigen, toestellen, gereedschappen en leidingen moeten in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat zij daardoor geen gevaar kunnen veroorzaken. Artikel 45a Getrokken aanbouwwerktuigen op wielen of aanbouwwagens moeten in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat het veroorzaken van gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ze moeten wat de aanwezigheid van een reminrichting betreft, voldoen aan het daaromtrent in het "Wegenverkeersreglement" bepaalde. Een getrokken aanbouwwerktuig op wielen of aanbouwawagen moet met een deugdelijke koppeling aan de trekker zijn verbonden en wel zodanig, dat losraken wordt voorkomen; de koppeling moet tijdens het rijden deugdelijk geborgd zijn. Artikel 48 Tegen het gevaar te worden getroffen door vallende of wegvliegende voorwerpen moeten doeltreffende maatregelen zijn getroffen en beschuttingen zijn aangebracht.
blz.8 Artikel 67 Op elk tuinbouwbedrijf e.d. moeten doeltreffende middelen voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig zijn. Zij moeten zodanig worden bewaard, dat zij tegen verontreiniging door stof of op andere wijze zijn beschut en dat er te allen tijde over kan worden beschikt. Artikel 69 Het ontstaan en de verspreiding van schadelijke gassen in een besloten ruimte, waar arbeiders verblijven, moet zoveel mogelijk worden tegengegaan. 7.2 Arbeidsbesluit jeugdigen Artikel 14, sub b Een persoon beneden 18 jaar mag geen arbeid verrichten bestaande uit het aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen aan een trekkend voertuig. 7.3 Uitvoeringsbeschikking Arbeidsbesluit jeugdigen Artikel 1 Een persoon beneden 18 jaar mag geen arbeid verrichten waarbij zonder gehoorbeschermer het geluiddrukniveau in de gehoorgang hoger is dan 90 db(a). Artikel 3, sub i Een persoon beneden 18 jaar mag geen arbeid verrichten aan of met motorisch aangedreven en voortbewogen grondbewerkingsmachines, voor zover deze lopend worden bestuurd of bediend. 7.4 Wegenverkeersreglement 1950 Ten aanzien van trekkers zijn in het "Wegenverkeersreglement" o.a. de volgende artikelen van toepassing: Artikel 69 Eisen aan banden Artikel 74 Eisen aan de reminrichting en -vertraging.