ECLI:NL:GHARN:2011:BV9367

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8371

ECLI:NL:RBOVE:2016:5187

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1187

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBARN:2012:BX7606

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHARL:2016:7862

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5287

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBOBR:2016:6592

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBDHA:2017:1714

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA0056

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:RBGEL:2015:3567

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:RBOBR:2014:5141

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHARL:2017:6481

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHARN:2008:BG4042

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:RBMNE:2016:2617

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2970

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3600

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBOBR:2017:2031

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5960

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3628

ECLI:NL:RBZUT:2010:BM1472

ECLI:NL:GHAMS:2015:3559 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6677

ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8189

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHARL:2014:8591

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5850

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5166

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHSHE:2011:BP2613

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:RBDOR:2011:BU9099

ECLI:NL:RBALK:2010:BO8357

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBOVE:2015:305

ECLI:NL:GHARN:2010:BM8222

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHARL:2016:3906. Uitspraak. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBROT:2015:4814

ECLI:NL:GHSHE:2016:2063

ECLI:NL:RBAMS:2003:AO1016

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3578

ECLI:NL:GHSHE:2009:BI3091

ECLI:NL:RBROE:2007:BA3616

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2015.

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:RBUTR:2008:BE8713

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1116


Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Transcriptie:

ECLI:NL:GHARN:2011:BV9367 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 09-12-2011 Datum publicatie 20-03-2012 Zaaknummer 21-002592-11 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Veroordeling 6 WvW 1994 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Sector strafrecht Parketnummer: 21-002592-11 Uitspraak d.d.: 9 december 2011 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 15 juli 2011 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1928], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr M.J.W. Hoek, naar voren is

gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: Primair: hij op of omstreeks 24 augustus 2009, te [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [naam weg 1], toen hij de/het kruising/kruispunt met de [naam weg 2] naderde, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, daarmee heeft gereden over (een van) de voorsorteerstro(o)k(en), bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer op die weg en/of die/dat kruising/kruispunt, en/of (vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 78 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 op die weg en/of die/dat kruising/kruispunt niet die richting heeft gevolgd, die de voorsorteerstrook (bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer) waarop hij, verdachte zich bevond aangaf en/of op die/dat kruising/kruispunt niet rechtdoor is gereden, doch linksaf is geslagen, en/of (daarbij) in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, namelijk inhoudende "Stop", immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting (linksafslaand verkeer) bestemd driekleuring verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van dat kruispunt en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op voornoemde weg rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) die hem over dezelfde weg tegemoet kwam, niet voor heeft laten gaan voor heeft laten gaan, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een ander motorrijtuig (personenauto) die op dat moment die kruising vanuit tegengestelde richting overstak, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor (een) ander(en) ([slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht; Subsidiair: hij op of omstreeks 24 augustus 2009 te [plaatsnaam], als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [naam weg 1], toen het de/het kruising/kruispuntmet de [naam weg 2] naderde, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, daarmee heeft gereden over (een van) de voorsorteerstro(o)k(en), bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer op die weg en/of die/dat kruising/kruispunt, en/of (vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 78 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 op die weg en/of die/dat kruising/kruispunt niet die richting heeft gevolgd, die de voorsorteerstrook (bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer) waarop hij, verdachte zich bevond aangaf en/of op die/dat kruising/kruispunt niet rechtdoor is gereden, doch linksaf is geslagen, en/of (daarbij) in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, namelijk inhoudende "Stop", immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting (linksafslaand verkeer) bestemd driekleuring verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate

op het voor hem gelegen gedeelte van dat kruispunt en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op voornoemdeweg rijdende bestuurder van een ander motorn/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van dat kruispunt en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op voornoemdeweg rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) die hem over dezelfde weg tegemoet kwam, niet voor heeft laten gaan voor heeft laten gaan, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een ander motorrijtuig (personenauto) die op dat moment die kruising vanuit tegengestelde richting overstak, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Overweging met betrekking tot het bewijs Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en zo ja, welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, rijdend over de rijbaan voor het rechtdoorgaand verkeer plotseling linksaf is geslagen, terwijl het voor hem bestemde verkeerslicht voor het linksafslaand verkeer op rood stond. Vervolgens heeft verdachte geen voorrang verleend aan een hem op dat kruispunt over dezelfde weg tegemoetkomende auto en is met zijn auto op die tegemoetkomende auto gebotst. De twee inzittenden van die auto hebben daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft over de toedracht van het ongeval verklaard dat hij zich op het moment dat hij het kruispunt naderde liet leiden door zijn TomTom. Gekomen bij de kruising gaf zijn TomTom hem op dat hij linksaf moest slaan op het kruispunt. Hij heeft dit gedaan, terwijl hij zich in de rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer bevond en zonder te letten op het voor hem liggende kruispunt en op het verkeer dat zich daarop en in de buurt daarvan bevond. Hij heeft dit gedaan terwijl, eveneens volgens zijn eigen verklaring, hij bekend was ter plekke en het uitzicht aldaar niet werd gehinderd of belemmerd. Verdachte had bovendien van tevoren bekeken hoe hij zou rijden. De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt in dat een bestuurder zijn aandacht dient te houden op de weg en het zich op en rond die weg bevindende verkeer en te voorkomen dat hij daarvan wordt afgeleid. Hij behoort verder correct voor te sorteren, voor rood licht te stoppen en bij het afslaan rechtdoor rijdend tegemoetkomend verkeer voorrang te verlenen. Verdachte heeft die voorzorgen nagelaten, terwijl hij bekend was ter plekke en er geen enkel reden aannemelijk is geworden die maakt dat verdachte die voorzorgen niet kon naleven. Verdachte valt dan ook van de hiervoor omschreven wijze van rijden in de gegeven omstandigheden een zodanig verwijt te maken dat gesproken kan worden van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Dat, zoals door de raadsman van verdachte is betoogd, mogelijk tevens verkeersfouten zijn gemaakt door de slachtoffers doet naar het oordeel van het hof niet af aan het verwijt dat verdachte kan

worden gemaakt. Dat de slachtoffers mogelijk ook zelf hebben bijgedragen aan de ernst van de gevolgen maakt evenmin dat die gevolgen en de ernst daarvan, in het licht van verdachtes eigen gedragingen, redelijkerwijs niet aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend. Van de in dit verband door de raadsman aangevoerde omstandigheden acht het hof overigens slechts het niet dragen van autogordels aannemelijk. Aan de toerekening van strafrechtelijke aansprakelijkheid doet dat als gezegd niet af. Het causaal verband tussen het door verdachte veroorzaakte ongeval en de opgelopen letsels bij de slachtoffers is naar het oordeel van het hof dan ook aanwezig. De slotsom luidt derhalve dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als zeer onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 24 augustus 2009, te [plaatsnaam], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [naam weg 1], toen hij het kruispunt met de [naam weg 2] naderde, zeer onoplettend [en] onvoorzichtig, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, daarmee heeft gereden over een van de voorsorteerstroken, bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer op die weg en dat kruispunt, en vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 78 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 op die weg en dat kruispunt niet die richting heeft gevolgd, die de voorsorteerstrook bestemd voor het rechtdoorgaand verkeer waarop hij, verdachte zich bevond aangaf en op dat kruispunt niet rechtdoor is gereden, doch linksaf is geslagen, en daarbij in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, namelijk inhoudende "Stop", immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting linksafslaand verkeer bestemd driekleuring verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en daarbij niet op het voor hem gelegen gedeelte van dat kruispunt en het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten, en daarbij in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op voornoemde weg rijdende bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) die hem over dezelfde weg tegemoet kwam, niet voor heeft laten gaan voor heeft laten gaan, en vervolgens is gebotst tegen een ander motorrijtuig (personenauto) die op dat moment die kruising vanuit tegengestelde richting overstak, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het primair bewezen verklaarde levert op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt het hof dat de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen die dat feit teweeg heeft gebracht een forse straf rechtvaardigt in de lijn van de oriëntatiepunten zoals die door het LOVS worden voorgesteld (2 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk, al dan niet in de vorm van een werkstraf, en 1 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid). Verdachte heeft door zijn zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag ernstig letsel veroorzaakt bij twee anderen en deze daarmee veel en mogelijk blijvend leed aangedaan. Ten voordele van verdachte heeft bij de straftoemeting het volgende te gelden. Verdachte is zich zeer bewust van zijn schuld aan het ongeval en heeft zich vanaf het eerste moment na het ongeval tot op heden om de slachtoffers bekommerd. Daarbij komt dat verdachte een man op hoge leeftijd is die sinds het ongeval geen auto meer heeft gereden en dat ook niet meer van plan is te gaan doen. Anders dan de rechtbank is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte vanwege zijn hoge leeftijd en zijn met een doktersverklaring gestaafde fysieke gesteldheid niet in staat moet worden geacht om een werkstraf te verrichten. Al met al is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de straf die door de officier van justitie in eerste aanleg is geëist, te weten een geldboete van 2500 euro en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden. Het hof zal ten aanzien van de geldboete de mogelijkheid creëren om deze in termijnen te voldoen. Met betrekking tot het gevoerde redelijke termijnverweer stelt het hof met de raadsman vast dat in de rechtbankfase, dat wil zeggen tussen pleegdatum en de behandeling ter terechtzitting, sprake is geweest van schending van de redelijke termijn. Tussen voornoemde data is immers bijna 2 jaar verstreken terwijl de zaak in juridisch en feitelijk opzicht weinig complex is te noemen. Het hof acht echter in de voortvarende behandeling in hoger beroep (de uitspraak van het hof is minder dan een half jaar na de uitspraak van de rechtbank) en in de reeds toegepaste strafvermindering, reeds voldoende compensatie voor de schending van de redelijke termijn, zodat met de enkele constatering daarvan kan worden volstaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis. Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 5 (vijf) termijnen van 2 maanden, elke termijn groot EUR 500,00 (vijfhonderd euro). Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden. Aldus gewezen door mr M. Otte, voorzitter, mr E.A.K.G. Ruys en mr M. Barels, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier, en op 9 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.