Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/016

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

1. Verzoekster, X BV, maakte deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 2 juni 2004 Rapportnummer: 2004/206

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 24 januari 2006 Rapportnummer: 2006/024

Beoordeling. h2>klacht

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 26 april 2007 Rapportnummer: 2007/077

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 15 november 2004 Rapportnummer: 2004/442

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/067

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 6 april 2001 Rapportnummer: 2001/096

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 1999 Rapportnummer: 1999/117

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

RAPPORT 2006/263, NATIONALE OMBUDSMAN, 4 AUGUSTUS 2006

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Datum: 8 juni 1999 Rapportnummer: 1999/250

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

2. Verzoekers gemachtigde deelde de Belastingdienst bij brief van 30 oktober 2008 het volgende mee:

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Beoordeling. h2>klacht

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 9 juni 1998 Rapportnummer: 1998/222

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 19 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/270

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/137

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 1 september 2000 Rapportnummer: 2000/295

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 26 november 1998 Rapportnummer: 1998/526

Rapport. Datum: 20 november 2006 Rapportnummer: 2006/371

Een onderzoek naar de betaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf op een niet gewenst bankrekeningnummer.

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 31 juli 2006 Rapportnummer: 2006/260

Rapport. Datum: 25 november 1998 Rapportnummer: 1998/522

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 1 juni 2001 Rapportnummer: 2001/154

Rapport. Datum: 16 oktober 2003 Rapportnummer: 2003/369

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Groningen:

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Rapport over de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn. Datum: 29 augustus Rapportnummer: 2013/109

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

3. De RDW antwoordde verzoekers moeder bij brief van 16 maart 2009 onder meer:

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 27 januari 2000 Rapportnummer: 2000/025

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland uit Arnhem. Datum: 17 februari Rapportnummer: 2011/054

Transcriptie:

Rapport Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/016

2 KLACHT Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam weigert een haar toekomende teruggave omzetbelasting eerste kwartaal 2004 ad 9.188 alsnog te storten op de door haar gewenste rekening. Verzoekster maakt volgens haar aanspraak op uitbetaling van dit bedrag inclusief de verschuldigde rente vanaf 10 september 2004 tot aan de dag van de uitbetaling aan verzoekster. BEOORDELING Algemeen I. Bevindingen 1. Op 28 april 2004 werd door de fiscale eenheid Y BV, X BV een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2004 ingediend. De aangifte was in opdracht van de heer W. ondertekend. De heer W. was tot 19 februari 2004 (middellijk) bestuurder van X BV. 2. Bij - niet aangetekend verzonden - brief van 1 juli 2004 verzocht Durville Belastingadviesbureau te Maasland (verder: Durville) namens de fiscale eenheid Y BV, X BV aan de Belastingdienst/Amsterdam alle fiscale correspondentie inzake de fiscale eenheid met onmiddellijke ingang naar zijn kantoor te sturen. In deze brief werd de Belastingdienst tevens verzocht mee te delen of er een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2004 was gedaan en zo ja, waarom er tot op dat moment nog geen restitutie had plaatsgevonden. Indien er geen aangifte over het eerste kwartaal was ingeleverd, werd verzocht een aangifteformulier over dat tijdvak toe te sturen. Daarnaar gevraagd door de Nationale ombudsman liet de Belastingdienst/Amsterdam weten de brief van 1 juli 2004 niet gevonden te hebben. Volgens de Belastingdienst kan dit betekenen dat de brief niet is ontvangen, maar het kan ook betekenen dat de brief wel is ontvangen, maar niet meer bij de Belastingdienst/Amsterdam aanwezig is. Indien de brief wel zou zijn ontvangen, dan is deze volgens de Belastingdienst/Amsterdam - met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid - ter behandeling doorgestuurd naar de Belastingdienst/Rijnmond. De Belastingdienst/Rijnmond berichtte de Nationale ombudsman dat hij de brief van 1 juli 2004 niet had aangetroffen. 3. Bij brief van 8 september 2004 verzocht Durville namens de fiscale eenheid Y BV, X BV de Belastingdienst/Rijnmond met onmiddellijke ingang alle fiscale correspondentie betreffende de fiscale eenheid naar zijn kantooradres te sturen. In deze brief werd geen melding gemaakt van de teruggave omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2004 of dat er sprake was van een nieuw op te geven rekeningnummer. Deze brief werd op 9 september 2004 door de Belastingdienst/Rijnmond ontvangen en op 10 september 2004

3 muteerde hij de adresgegevens in zijn Vastgirobestand. 4. Op 10 september 2004 stortte de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn de teruggaaf op het rekeningnummer van W. BV. De storting op deze rekening vond plaats naar aanleiding van een door de heer W. ondertekend zogenaamd DB-4-formulier. Door middel van het formulier werd verzocht om de teruggaaf te storten op een rekeningnummer van W. BV. Op het formulier zijn in de aanhef de namen van de heer W., W. BV en X BV als de ondertekenaars van de aangifte vermeld. Deze vermelding werd gedaan door de invuller van het formulier. Als bijlage bij het geretourneerde formulier was gevoegd een tot 2 december 2003 bijgewerkt uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam. Uit dit uittreksel en de overige meegestuurde documenten blijkt dat de heer W. (middellijk) bestuurder is van X BV. 5. In reactie op de door verzoekster ingediende klacht berichtte de Belastingdienst dat hij van mening is dat door hem bevrijdend betaald was. 6. Vervolgens wendde verzoekster zich met een klacht tot de Nationale ombudsman. 7. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst op 23 augustus 2006 onder meer het volgende weten. De Belastingdienst/Centrale administratie is er bij de behandeling van het DB-4-formulier kennelijk van uitgegaan dat X BV werd vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder, de heer W. De als bijlage bij het DB-4-formulier gestuurde stukken zijn weliswaar van een eerdere datum, echter uit geen van de bij de Belastingdienst aanwezige documenten blijkt dat er zich bij X BV - in februari 2004 - een bestuurswisseling had voorgedaan. Ook de op 28 april 2004 ingediende aangifte gaf geen enkele aanleiding te veronderstellen dat X BV niet meer rechtsgeldig zou worden vertegenwoordigd door de heer W. Zelfs op 27 juli 2004 was nog aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van het jaar 2004 gedaan door de heer W., zonder dat dit een reactie van X BV tot gevolg had. De brief van 8 september 2004 van Durville was op het moment van betaling van de teruggaaf nog niet verwerkt en had derhalve het uitbetalingsproces gekruist. Een dergelijke mutatie heeft nu eenmaal een minimale verwerkingstijd. In dit kader was verder van belang dat in de brief van 8 september 2004 geen enkele verwijzing was opgenomen naar een uit te betalen teruggave en een in dat verband (direct) te wijzingen rekeningnummer. In aanmerking genomen het bovenstaande stelde de Belastingdienst zich op het standpunt dat hij de teruggave omzetbelasting over het eerste kwartaal 2004 bevrijdend had betaald. 8. Naar aanleiding van de reactie van de Belastingdienst berichtte verzoekster op 7 oktober 2006 onder meer het volgende.

4 Volgens haar had de Belastingdienst het aan hem geretourneerde DB-4-formulier minimaal aan nader onderzoek dienen te onderwerpen nu er drie rechtspersonen/gerechtigden stonden aangegeven in de aanhef. Derhalve was controle via de Kamer van Koophandel en/of navraag bij X BV een minimaal vereiste geweest. De Belastingdienst had als gevolg van de brief van 1 juli 2004 van Durville reeds vanaf die datum wetenschap van de mutatie van wijziging van de fiscalist van X BV. Uit niets had de Belastingdienst volgens verzoekster kunnen vaststellen dat de heer W. bevoegd was om het rekeningnummer te muteren waarop de teruggave gestort diende te worden. Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de heer W. per 19 februari 2004 als (indirecte) bestuurder van X BV is afgetreden. In aanmerking genomen het bovenstaande stelde verzoekster zich op het standpunt dat niet bevrijdend aan X BV was betaald. II. Beoordeling 9. Het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving houdt in dat bestuursorganen bij de voorbereiding van hun handelingen de relevante informatie verwerven. Dit vereiste impliceert onder meer dat de Belastingdienst bij het storten van een teruggaaf rekening houdt met de op hem rustende onderzoeksplicht zoals neergelegd in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.), alsmede artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.). 10. Vaststaat dat de heer W. tot 19 februari 2004 (middellijk) bestuurder was van X BV. Van de uittreding als (middellijk) bestuurder van X BV per bovengenoemde datum is de Belastingdienst niet op de hoogte gesteld. 11. De door de fiscale eenheid Y BV, X BV op 28 april 2004 ingediende aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2004 is in opdracht van de heer W. ondertekend. Door de heer W. is door middel van een DB-4-formulier aan de Belastingdienst het rekeningnummer van W. BV voor de storting van deze teruggaaf kenbaar gemaakt. Door de teruggaaf te storten op het door de heer W. op het DB-4-formulier vermelde rekeningnummer voor deze teruggaaf heeft de Belastingdienst gehandeld overeenkomstig het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. Aan het bovenstaande doet niet af dat de heer W. vanaf 19 februari 2004 geen (middellijk) bestuurder meer was van X BV. Er was voor de Belastingdienst immers geen aanleiding om aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de heer W. te twijfelen. Dat op het geretourneerde DB-4-formulier bij de vermelding van de naam van de ondergetekende, behalve de naam van de heer W., tevens de namen van de ondernemingen W. BV en X BV door de invuller van het formulier waren vermeld, maakt

5 deze beslissing niet anders. Uit de vermelding van de naam W. kon de Belastingdienst in redelijkheid opmaken dat het formulier door hem was ondertekend en dat hij de teruggaaf van de fiscale eenheid op het op het DB-4-formulier aangegeven rekeningnummer gestort wenste te hebben. 12. Wat betreft verzoeksters stelling dat de Belastingdienst als gevolg van de brief van 1 juli 2004 van Durville reeds vanaf die datum wetenschap van de wijziging van de fiscalist van X BV had, wordt het volgende overwogen. In aanmerking genomen dat de brief van 1 juli 2004 niet meer bij de Belastingdienst/Amsterdam aanwezig is en ook niet bij de Belastingdienst/Rijnmond aan wie de brief zou kunnen zijn doorgezonden, alsmede dat de Nationale ombudsman reeds meermalen in zijn rapporten het standpunt heeft ingenomen dat het risico dat poststukken die niet aangetekend zijn verzonden niet op de juiste plaats aankomen, in beginsel voor rekening komt van de verzender, wordt er in dit geval van uitgegaan dat de brief niet door de Belastingdienst/Amsterdam is ontvangen en dat tengevolge hiervan de in de brief verzochte mutatie niet is doorgevoerd. 13. Voor zover verzoekster er over klaagt dat de brief van 8 september 2004 van Durville pas op 10 september 2004 door de Belastingdienst is verwerkt wordt het volgende overwogen. Bestuursorganen behoren brieven van burgers binnen een redelijke termijn af te handelen. Het antwoord op de vraag of een afhandelingstermijn als redelijk valt aan te merken, is goeddeels afhankelijk van de inhoud van de brief, en zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. In dit geval - waar Durville in haar brief verzoekt om met onmiddellijke ingang de fiscale correspondentie van Y BV en X BV naar zijn kantooradres te sturen - mocht van de Belastingdienst/Rijnmond worden verwacht dat hij zo spoedig mogelijk de verzochte aanpassing zou doorvoeren. Het kan de Belastingdienst echter in redelijkheid niet worden verweten dat hij deze aanpassing niet reeds vóór de storting van de teruggaaf op 10 september 2004 had uitgevoerd. 14. De Belastingdienst kan onder deze omstandigheden niet worden verweten dat hij het bedrag niet heeft gestort op de door verzoekster gewenste rekening. De onderzochte gedraging is behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam, is niet gegrond.

6 ONDERZOEK Op 21 juni 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 20 juni 2005 van X BV te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam. Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 20 maart 2005, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 9:20 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van verzoeksters brief van 20 juni 2005 werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster maakte van die gelegenheid gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De Belastingdienst/Rijnmond deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie. Verzoekschrift van 20 juni 2005 gericht aan de Nationale ombudsman met daarbij gevoegd de tussen de gemachtigde, verzoekster en de Belastingdienst gevoerde correspondentie. Informatie bij brief van 23 november 2005 van de Belastingdienst/Amsterdam. Informatie bij brief van 28 februari 2006 van de Belastingdienst Rijnmond. Standpunt Belastingdienst/Rijnmond van 23 augustus 2006. Reactie verzoekster bij brief 7 oktober 2006 op het standpunt van de Belastingdienst/Rijnmond. BEVINDINGEN

7 Zie onder Beoordeling. ACHTERGROND Burgerlijk Wetboek Artikel 3:11 "Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen. 2. Algemene wet bestuursrecht Artikel 3:2 "Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."