ECLI:NL:GHARL:2014:1981

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHAMS:2015:3435 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3998 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4387

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:GHARN:2012:BY3780

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:RBALK:2010:BR3795

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2748 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 316/2007

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:GHARL:2015:7953

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:GHSHE:2014:2181

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9637

ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4280

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:GHARL:2015:4847

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:RBOVE:2013:856

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2017:1855 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Het geding in eerste aanleg. 2. Het geding in hoger beroep. 3. De beoordeling

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2017:2054

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHARL:2015:801

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

AFSCHRIFT. Uitspraak: 10 februari 2015 Zaaknummer: /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/13/ / FA RK (MN/WK)

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1623

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ0591

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2013:4982

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:CRVB:2017:172

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:CRVB:2017:141

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2017:6614

ECLI:NL:GHARN:2009:BK7549

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:GHARL:2015:385

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Transcriptie:

ECLI:NL:GHARL:2014:1981 Instantie Datum uitspraak 11-03-2014 Datum publicatie 25-03-2014 Zaaknummer 200.127.946 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Personen- en familierecht Hoger beroep Het toepasselijke recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van een in Indonesië gesloten huwelijk. Eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk. Partneralimentatie Wetsverwijzingen Vindplaatsen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 3 Rechtspraak.nl JPF 2014/93 met annotatie van prof. mr. B.E. Reinhartz Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem afdeling civiel recht zaaknummers gerechtshof 200.127.946 (verdeling) en 200.131.950 (alimentatie) (zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem, 231103) beschikking van de familiekamer van 11 maart 2014 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], Duitsland, verzoeker in het principaal hoger beroep, verweerder in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de man, advocaat: mr. J.F.E. van Halder te Nijmegen,

en [verweerster], verblijvende op een geheim adres in Nederland, verweerster in het principaal hoger beroep, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de vrouw, advocaat: mr. L.H.C. van Sommeren te Nijmegen. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem, van 25 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het beroepschrift van de man, ingekomen op 24 mei 2013; - het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 17 juli 2013; - het verweerschrift van de man in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 27 augustus 2013. 2.2 De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten en de vrouw tevens door S.H.C. Smeets-Tan, tolk in de Indonesische taal. 3 De vaststaande feiten 3.1 Partijen zijn op 20 juni 2009 te [plaats], Indonesië, zonder het maken van huwelijksvoorwaarden, met elkaar gehuwd. 3.2 De man heeft uitsluitend de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft uitsluitend de Indonesische nationaliteit. 3.3 Op 20 juni 2012 heeft de man bij de rechtbank Arnhem een verzoek tot echtscheiding ingediend. 3.4 Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 28 augustus 2012 heeft de rechtbank Arnhem het verzoek van de vrouw tot betaling door de man van een bijdrage van 2.276,- per maand in haar

kosten van levensonderhoud afgewezen. 3.5 Bij de bestreden beschikking is echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 28 augustus 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te s-gravenhage. 3.6 De man, geboren op [geboortedatum] 1963, is alleenstaand. Hij is beroepsmatig actief als aannemer en is directeur en enig aandeelhouder van [A] Holding B.V. te [plaats]. Uit de overgelegde (concept)jaarstukken van die onderneming over 2011 blijken de volgende cijfers (in euro s): 2009 2010 2011 Omzet - - 8.480 Bedrijfskosten 32.306 41.674 43.002 Eigen vermogen 666.633 544.029 540.199 Bedrijfsresultaat -36.152-18.701-13.493 Verder bezit de man een tweetal panden in Nijmegen, aan de [adres 1] en de [adres 2], die hij exploiteert. De ontvangsten uit exploitatie van de panden zijn begroot op 4.776,55 per maand. 3.7 De lasten van de man bedragen per maand: - 1.912,08 aan rente en aflossing ter zake van een hypothecaire lening betreffende zijn woning in Duitsland; - 846,58 aan rente en aflossing ter zake van een hypothecaire lening betreffende panden in Nijmegen; - 95,- aan overige eigenaarslasten; - 96,04 aan ziektekosten in 2012: - 107,31 premie basisverzekering ZVW, - 37,73 premie aanvullende verzekering, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van 49,- per maand voor een alleenstaande. Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt 1.826,- per jaar. 3.8 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1986, is alleenstaand en verblijft in Nederland. 4 De omvang van het geschil 4.1 Tussen partijen zijn in geschil welk recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk (zaaknummer 200.127.946) en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (zaaknummer 200.131.950). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het Nederlandse recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bevolen dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris, de proceskosten gecompenseerd zo dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen. 4.2 De man is van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen en heeft één grief geformuleerd die ziet op het toepasselijk recht. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het betreft het bevel tot verdeling) en opnieuw beschikkende, zo nodig met wijziging of aanvulling van de gronden, het verzoek van de vrouw om

het bevel verdeling te geven alsnog af te wijzen en (louter) vast te stellen dat Indonesisch recht, subsidiair Duits recht, van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen. De vrouw verzoekt het hof het beroep van de man af te wijzen. 4.3 De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen en heeft drie grieven geformuleerd die zien op de draagkracht van de man. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft het niet aanwezig achten van draagkracht bij de man, een partneralimentatie voor de vrouw vast te stellen en de man te veroordelen in de volledige kosten van de procedure in hoger beroep. De man verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking op dit onderdeel te bekrachtigen. 4.4 Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep daar waar mogelijk gezamenlijk bespreken. 5 De motivering van de beslissing 5.1 De man stelt in zijn grief dat niet het Nederlandse recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen maar het Indonesische recht, subsidiair het Duitse recht. Volgens de vrouw is het Nederlandse recht van toepassing. 5.2 Vooreerst zal het hof beslissen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek van de man. Op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt kort gezegd aan de Nederlandse rechter ten aanzien van nevenvoorzieningen (in dit geval de verdeling) bij de echtscheiding rechtsmacht toe, indien de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toekomt met betrekking tot de echtscheiding. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van de echtscheiding aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Niettemin oordeelt het hof ambtshalve dat ten aanzien van de echtscheiding op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (ook bekend als de Verordening Brussel II-bis) aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, aangezien de vrouw haar gewone verblijfplaats ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek in Nederland had. Derhalve komt aan de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht toe ten aanzien van voormelde nevenvoorziening. 5.3 Ten aanzien van de bepaling van het toepasselijk recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen dient te worden toegepast het op 14 maart 1978 te s-gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, verder te noemen: het verdrag). Ingevolge artikel 4 lid 1 van het verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijk recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Ingevolge lid 3 wordt, bij gebreke van een gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het grondgebied van dezelfde staat en bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden. 5.4 Vast staat dat partijen vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht niet hebben aangewezen. Dientengevolge zal het hof beoordelen of partijen na het huwelijk een eerste gewone verblijfplaats hadden als bedoeld in artikel 4 lid 1 van het verdrag. Daartoe zal het hof uitgaan van het door de man gestelde en door de vrouw niet, althans onvoldoende, betwiste feitencomplex als hierna vermeld.

5.5 De man heeft sinds 15 december 2003 zijn gewone verblijfplaats in [woonplaats], Duitsland. Hij heeft overgelegd een Meldebescheinigung van de burgemeester van de gemeente [woonplaats], waaruit blijkt dat hij sinds 15 december 2003 op het adres [adres 3] te [woonplaats] is ingeschreven. De desbetreffende woning is zijn eigendom. Partijen hebben elkaar ontmoet in Indonesië in 2007 toen de man daar voor zaken verbleef. Nadien is de vrouw enkele malen in Europa geweest op een toeristenvisum waarbij zij bij de man in zijn woning in [woonplaats] verbleef. Omdat partijen voornemens waren zich te vestigen in de woning van de man in [woonplaats], Duitsland, hebben zij tijdig, nog voor het huwelijk, bij het Duitse consulaat in Jakarta een visum voor de vrouw aangevraagd, aangezien de vrouw bij de man in Duitsland op bezoek wilde. Het Duitse consulaat verwees partijen echter naar het Nederlandse consulaat, omdat geen van partijen de Duitse nationaliteit heeft. Het Nederlandse consulaat verwees hen vervolgens terug naar het Duitse consulaat, omdat partijen voornemens waren samen naar Duitsland te gaan. Na onderling contact van de beide consulaten is, bij wijze van uitzondering, het visum verzorgd door het Nederlandse consulaat. Daarbij is partijen geadviseerd zich niet in Duitsland maar in Nederland te laten inschrijven om latere problemen met de (het hof begrijpt: nog aan te vragen Nederlandse) verblijfsvergunning van de vrouw te voorkomen. Om die reden hebben partijen zich na het huwelijk in Nederland in de gemeentelijke basisadministratie laten in schrijven, namelijk aan de [adres 2] te Nijmegen, zijnde een van de beleggingspanden van de man. Op 8 juni 2009 is de man naar Indonesië afgereisd waar partijen op 20 juni 2009 te Manado in het huwelijk zijn getreden. Na het huwelijk hebben partijen enige tijd verbleven in het huis van de ouders van de vrouw te Manado van waaruit zij enkele reizen hebben ondernomen. Op 11 november 2009 is de man teruggereisd naar Duitsland. De vrouw is vervolgens verhuisd naar Jakarta om daar lessen Nederlands en een inburgeringscursus te volgen. Op 16 december 2009 is de man wederom naar Indonesië gereisd en hebben partijen tezamen verbleven in een hotel in Jakarta. Op 15 januari 2010 is de man teruggereisd naar Duitsland. Nadat de vrouw was geslaagd voor de Nederlandse inburgeringscursus is zij op 28 maart 2010 naar Duitsland gereisd, waar partijen sindsdien (de vrouw echter tot eind 2011) hun gewone verblijfplaats hebben gehad op het adres van de man aan de Bergstraβe 22a te [woonplaats]. Aan de vrouw is op 16 april 2010 een Nederlandse verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verblijf bij echtgenoot [verzoeker]. 5.6 Volgens de man blijkt uit bovenstaand feitencomplex dat partijen gedurende de eerste zes maanden na het huwelijk ruim tachtig procent van die periode gezamenlijk in Indonesië hebben verbleven en dat daarom primair het Indonesische recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is, subsidiair het Duitse recht. 5.7 In haar verweer onderschrijft de vrouw de door de man geschetste gang van zaken, maar stelt zij verder dat de man steeds in Indonesië met vakantie was en zich daar nimmer heeft ingeschreven of een verblijfsvergunning heeft gehad. Hoewel partijen feitelijk net over de grens in Duitsland verbleven, waren zij volgens haar gericht op en hadden zij een sterke binding met Nederland. In Nederland zijn zo stelt zij verder de (beleggings)panden van de man gelegen, is zijn onderneming gevestigd en wonen zijn vrienden en familie. 5.8 Het hof oordeelt dat, gelet op voormelde gestelde en onvoldoende betwiste feiten, in onderling verband en samenhang beschouwd, de eerste gewone verblijfplaats van partijen is gelegen in Duitsland, meer in het bijzonder in de woning van de man in [woonplaats]. Het hof overweegt daartoe als volgt. 5.9 Vooropgesteld zij dat het begrip eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk een feitelijk begrip is. Van belang is niet alleen waar iemand feitelijk verblijft, maar ook hoe duurzaam dat verblijf is en daarnaast met welke intentie hij daar verblijft. Deze eerste gewone verblijfplaats dient binnen een

redelijk korte termijn na de huwelijkssluiting te worden gevestigd. Bij de toepassing van de verdragsregel is het echter niet noodzakelijk dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats direct bij de huwelijkssluiting vestigen. Uit vaste rechtspraak volgt dat doorgaans een limiet van zes maanden wordt gesteld, met een voorbehoud voor uitzonderlijke situaties. 5.10 De huwelijkssluiting tussen partijen heeft op 20 juni 2009 plaatsgevonden en partijen zijn als echtelieden met elkaar herenigd in de woning van de man in Duitsland eind maart 2010, dus na een periode van ruim negen maanden. Naar het oordeel van het hof is het vanaf het sluiten van het huwelijk van partijen hun bedoeling geweest zich te vestigen in de woning van de man in Duitsland. Weliswaar hebben partijen een groot deel van de eerste negen maanden na de huwelijkssluiting tezamen in Indonesië doorgebracht, maar de intentie van partijen was dat dit verblijf slechts een tijdelijk karakter had. Direct na hun huwelijk hebben zij enige tijd verbleven in het huis van de ouders van de vrouw te Manado, van waaruit zij enkele reizen hebben ondernomen, en later hebben zij in een hotel in Jakarta verbleven. De man was in Indonesië steeds met vakantie en heeft zich daar nimmer ingeschreven of daar een verblijfsvergunning gehad. Omdat partijen voornemens waren zich te vestigen in de woning van de man in [woonplaats], Duitsland, hebben zij tijdig, nog voor het huwelijk, bij het Duitse consulaat in Jakarta een visum voor de vrouw aangevraagd, aangezien de vrouw bij de man in Duitsland op bezoek wilde. Aan de hiervoor bedoelde intentie van partijen zich, zodra daartoe de benodigde formaliteiten (inburgeringscursus, verblijfsvergunning) waren vervuld, na het huwelijk definitief in Duitsland te vestigen doet, gelet op de hiervoor onder 5.5 nader beschreven gang van zaken, niet af dat uiteindelijk het Nederlandse consulaat een visum heeft verstrekt en de vrouw vervolgens een Nederlandse verblijfsvergunning heeft gekregen. Eerst nadat de vrouw de inburgeringscursus met goed gevolg had voltooid en zij naar Europa mocht afreizen, heeft de vrouw zich bij haar echtgenoot in Duitsland gevoegd en zich aldaar gevestigd. Deze eerste gewone verblijfplaats van partijen is van enige duur geweest, namelijk van eind maart 2010 tot eind 2011. Na het verbreken van de samenleving is de vrouw naar Nederland gegaan. De man hield zijn gewone verblijfplaats in Duitsland. Het hof ziet Duitsland derhalve als de eerste en door partijen beoogde gewone verblijfplaats van partijen na hun huwelijk. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld onder 5.9 slot. Juist ook omdat het hier gaat om het verankeren van een duurverhouding, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het hof enig uitstel van de aanknoping. De grief van de man slaagt derhalve. Aan toepassing van het nauwst verbonden recht komt het hof gelet op het (onder 4.2 weergegeven) verzoek van de man in hoger beroep niet meer toe. 5.11 Vervolgens zal het hof de grieven van de vrouw in het incidenteel hoger beroep beoordelen met betrekking tot haar verzoek om partneralimentatie. Daartoe zal het hof eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van dit verzoek, en zo ja, welk recht van toepassing is ten aanzien van dit verzoek. 5.12 Ingevolge artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008, betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (verder te noemen: Alimentatieverordening), is, voor zover hier van belang, in de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met eerstbedoeld verzoek verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust. Nu hiervoor onder 5.2 is beslist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de echtscheiding, komt de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Met betrekking tot het toepasselijk recht verwijst artikel 15 van de Alimentatieverordening naar het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (verder te noemen: het Protocol), dat in artikel 3 het

recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde van toepassing verklaart. Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats van de vrouw thans is gelegen in Nederland, zodat het Nederlandse recht van toepassing is op het alimentatieverzoek van de vrouw. 5.13 De eerste grief van de vrouw ziet op de premies voor de opstalverzekering van de panden van de man in Nijmegen. Zij stelt dat deze premies onderdeel zijn van de geldende normbedragen en de man deze anderzijds kan voldoen uit de vrije ruimte van veertig procent dan wel uit andersoortige niet aan de fiscus en de rechtbank bekende inkomsten. Ook stelt zij dat het inmiddels mogelijk moet zijn de vier appartementen aan de [adres 2] te Nijmegen voor 800,- per maand per appartement te verhuren en dat de door de man opgevoerde kosten geen voorrang dienen te hebben boven zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw. De man voert aan dat er geen reden is om niet met deze premies rekening te houden en dat de bedoelde vier appartementen nog in aanbouw zijn en ten aanzien van die appartementen bovendien een bouwstop is afgekondigd. 5.14 Het hof rekent de panden en de exploitatie daarvan tot een activiteit die van invloed is op zijn draagkracht. De inkomsten die de man daaruit verwerft zullen zijn draagkracht vergroten en de ten aanzien van deze panden gemaakte kosten zullen van negatieve invloed zijn op zijn draagkracht. Niet valt in te zien waarom deze feitelijk door hem gemaakte kosten niet in de draagkrachtberekening van de man zouden mogen worden meegenomen. Dat het inmiddels mogelijk zou zijn de appartementen aan de [adres 2] te Nijmegen te verhuren, zoals de vrouw stelt, is door de man voldoende gemotiveerd betwist, nu hij onweersproken heeft gesteld dat het pand aan de [adres 2] te Nijmegen onbewoonbaar is, voor zover het kamerverhuur betreft, en dat een uitspraak van de Raad van State van 24 december 2013 meebrengt dat de verbouwing die noodzakelijk is om in bedoeld pand kamers te mogen verhuren, niet is toegestaan. Deze grief faalt. 5.15 De tweede grief van de vrouw betreft de door de man gehuurde loods in [woonplaats]. Zij stelt dat in de draagkrachtberekening van de man geen rekening dient te worden gehouden met de huur van deze loods ad 1.100,75 per maand, nu de man de noodzaak van het huren van deze loods niet heeft aangetoond. De man voert hiertegenover aan dat de noodzaak voor het huren van de loods wel aanwezig is, nu hij de bouwmaterialen en het materieel ten behoeve van de verbouwing niet kan opslaan in of bij de te verbouwen en te onderhouden panden in Nijmegen. De loods is derhalve nodig om diefstal en achteruitgang door roest te voorkomen. 5.16 Het hof oordeelt dat met de huur van de loods in [woonplaats] rekening dient te worden gehouden, nu de man de noodzaak van het huren van deze loods voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De grief faalt. 5.17 De derde grief van de vrouw ziet op de door de man betaalde bijdrage van 760,- per maand voor zijn jongmeerderjarige zoon. De vrouw stelt dat, nu de zoon meerderjarig is en niet studeert, op de man geen verplichting rust om aan zijn zoon een bijdrage te voldoen. Bovendien heeft de man geen bewijs van feitelijke betalingen overgelegd. De man voert op zijn beurt aan dat hij in maart 2013 met zijn gewezen eerste echtgenote een vaststellingovereenkomst heeft gesloten en op grond daarvan aan haar 30.000,- ter finale afrekening heeft voldaan. In dit bedrag was tevens begrepen de bijdrage aan bedoelde zoon. Teneinde dit bedrag te kunnen voldoen, is de man, aldus zijn verklaring ter zitting, een geldlening aangegaan bij vrienden, welke lening enige tijd daarna door hem is afgelost met een geldlening bij de Volksbank te Kleve van 36.000,-. Ten aanzien van deze laatste lening betaalt hij 834,38 per maand. 5.18 Het door de man ter zitting verklaarde ten aanzien van de geldlening van vrienden en de aflossing daarop vanuit een geldlening bij de Volksbank te Kleve, is door de vrouw niet weersproken. Ter onderbouwing van de door hem gestelde geldlening bij de Volksbank heeft de man bovendien een schriftelijke overeenkomst van geldlening overgelegd. Ook deze geldlening en

het door de man gestelde verband tussen deze geldlening, de geldlening van vrienden en de bijdrage aan de zoon is door de vrouw niet betwist. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de man maandelijks een bedrag voldoet in het kader van de bijdrage aan de zoon, zodat met de door de man opgevoerde bijdrage van 760,- per maand rekening moet worden gehouden. Ook deze grief faalt, evenals de beide overige grieven, zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. 5.19 Ten overvloede overweegt het hof nog dat, ook indien (een of meer van) de grieven van de vrouw zouden slagen, het hof, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, de behoefte en behoeftigheid van de vrouw opnieuw zou dienen te beoordelen. In het kader van die beoordeling heeft de vrouw naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, haar behoefte en haar dienovereenkomstige behoeftigheid aannemelijk gemaakt, zodat reeds op grond daarvan haar verzoek zou dienen te worden afgewezen. 5.20 Nu geen van de grieven van de vrouw slaagt, komt het hof niet toe aan een beoordeling van de draagkracht van de man. 5.21 Er bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van het geding te veroordelen. Nog daargelaten dat de vrouw zowel in het principaal hoger beroep als in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, wordt in familierechtelijke procedures zeer terughoudend omgegaan met een kostenveroordeling van één der partijen. Voor zo n kostenveroordeling bestaat in het algemeen slechts aanleiding als zeer evident is dat de wederpartij nodeloos in rechte is betrokken, maar daarvan kan in dit geval niet worden gesproken. Dit verzoek zal worden afgewezen. 6 De slotsom 6.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de man en falen de grieven van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het betreft het bevel tot verdeling vernietigen en beslissen als hierna vermeld. 6.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder meer de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft. 7 De beslissing Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep: vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem, van 25 februari 2013, voor zover het betreft het bevel tot verdeling (zaaknummer 200.127.946), en in zoverre opnieuw beschikkende: stelt vast dat het Duitse recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen en wijst het verzoek van de vrouw tot het afgeven van een bevel tot verdeling alsnog af;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem, van 25 februari 2013, voor het overige; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, C.J. Laurentius-Kooter en A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 11 maart 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.