Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2205, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:164, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

Vergelijkbare documenten
Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2013, nummer SGR 12/9019, in het geding tussen belanghebbende en

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2006:AU6038

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:83, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2015:2589, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:91, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:3990, Bekrachtiging/bevestiging

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

1 Het geding in feitelijke instanties

NLF 2018/2225 Onbegrijpelijk oordeel over omkering en verzwaring bewijslast HR, 5 oktober 2018, 17/00374, ECLI:NL:HR:2018:1839

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:16, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2213, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Hoge Raad der Nederlanden

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 98/4659

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

Date de réception : 29/11/2011

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:HR:2015:1353 Permanente link:

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1176, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2121, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2017:1464

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:545, Gedeeltelijk contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:2551, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2016:2036 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2016 Datum publicatie 09-09-2016 Zaaknummer 15/00707 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2205, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:164, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Belastingrecht Cassatie Vennootschapsbelasting. Art. 13, leden 9 en 10, Wet Vpb 1969 (tekst 2008). Laagbelaste beleggingsdeelneming. Mogen in het jaar waarop het geschil betrekking heeft valutaverliezen in aanmerking worden genomen bij de berekening van de naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst (toetswinst) van een Ierse beleggingsdeelneming? Heeft het Hof de hoogte van de bij die berekening in aanmerking te nemen rentebate voldoende gemotiveerd? Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2016-2175 met annotatie van Fiscaal up to Date NLF 2016/0105 met annotatie van Michel Ruijschop V-N Vandaag 2016/1922 V-N 2016/45.13 Belastingadvies 2016/20.5 BNB 2016/214 Dr. A.W. Hofman annotatie in NTFR 2016/2377 Uitspraak 9 september 2016 nr. 15/00707 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 januari 2015, nr. 14/00053, op het hoger beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 12/9019) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 gegeven beschikking bedoeld in artikel 21a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 14 oktober 2015 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2 Beoordeling van het middel 2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 2.1.1. Belanghebbende behoort tot een internationaal opererend concern dat werkzaam is op het gebied van verzekeringen en financiële dienstverlening. Zij fungeert als houdster- en financieringsmaatschappij en houdt alle aandelen in de in Ierland gevestigde vennootschap [D] (hierna: [D]). Belanghebbendes in Zuid Afrika gevestigde moedervennootschap houdt middellijk alle aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap [J] B.V. (hierna: [J]), die op haar beurt enig aandeelhoudster is van de in Ierland gevestigde vennootschap [F] Limited (hierna: [F]). 2.1.2. In 2000 is het concern waartoe belanghebbende behoort, begonnen uitvoering te geven aan plannen voor expansie in onder meer Europa. De daarvoor noodzakelijk geachte geldmiddelen zijn vrijgemaakt en via belanghebbende respectievelijk [J] ondergebracht in een overnamekas bij [D] respectievelijk [F]. [F] als treasury company voerde feitelijk het beheer over deze middelen. [D] heeft aan belanghebbende geldleningen in Amerikaanse dollar verstrekt ten behoeve van acquisities. Vanaf 1 januari 2006 wordt over deze geldleningen geen rente meer berekend. 2.1.3. De in [D] ondergebrachte geldmiddelen die niet aanstonds werden gebruikt voor de financiering van acquisities werden door [D] in de vorm van een renteloze en direct opeisbare geldlening gestald bij [F]. Een deel van de gestalde gelden werd door [F], renteloos en direct opeisbaar, in Zuid-Afrikaanse rand geleend aan een in Zuid-Afrika gevestigde zustervennootschap van belanghebbende. Een ander deel van die gelden heeft [F] tegen een rente van 2,19 percent op deposito s in Amerikaanse dollar gestald bij de Bank of Ireland. 2.1.4. Naast de hiervoor in 2.1.3 vermelde vorderingen in Amerikaanse dollar hield [D] in 2008 vorderingen in Britse pond. Met betrekking tot al deze vorderingen heeft [D] - in euro uitgedrukt - valutaverliezen geleden. 2.1.5. [D] is in 2008 in Ierland aangeslagen in de winstbelasting voor 25 percent van haar in euro aangegeven winst uit de hiervoor in 2.1.3 vermelde bronnen. In Ierland is bij de berekening van de winstbelasting geen rekening gehouden met valutaverliezen. Evenmin is een rentebate in aanmerking genomen met betrekking tot de renteloze vorderingen op gelieerde vennootschappen. 2.2.1. Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil het antwoord op de vraag of [D] is aan te merken als een laagbelaste beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, lid 9, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2008; hierna: de Wet), waarop de in artikel 13, lid 1, van de Wet bedoelde deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, en meer in het bijzonder of [D] is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10 percent over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst als bedoeld in artikel 13, lid 10, van de Wet.

2.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat [D] niet kan worden aangemerkt als een laagbelaste beleggingsdeelneming. Het heeft daartoe, kort gezegd en voor zover in cassatie van belang, overwogen dat bij de berekening van de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst van [D] een rentebate van 2,19 percent in aanmerking dient te worden genomen op de geldlening van [D] aan [F], dat bij deze berekening valutaverliezen als gevolg van koersbewegingen tussen enerzijds de euro en anderzijds het Britse pond en de Amerikaanse dollar in aftrek komen en dat de Inspecteur de wijze waarop belanghebbende het valutaverlies ten opzichte van de Amerikaanse dollar voor het jaar 2008 heeft berekend, niet heeft betwist. Het middel bestrijdt deze oordelen van het Hof. 2.3. Bij de behandeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. 2.3.1. Artikel 13, lid 9, van de Wet bepaalt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op voordelen uit hoofde van een laagbelaste beleggingsdeelneming, alsmede op de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming. Volgens artikel 13, lid 10, van de Wet is een van de vereisten voor het aanmerken van een lichaam als een laagbelaste beleggingsdeelneming dat het lichaam niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10 percent over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c van de Wet buiten toepassing blijven. 2.3.2. In de onderhavige zaak is met name in geschil het antwoord op de vraag hoe met het oog op de berekening van de effectieve belastingdruk voor een beleggingsdeelneming de omvang van de winst van die deelneming (hierna: de toetswinst) moet worden bepaald. Blijkens de in onderdeel 5.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal aangehaalde wetsgeschiedenis is het de bedoeling van de wetgever de grens voor het al dan niet laag belast zijn van een beleggingsdeelneming te leggen bij een effectieve belastingdruk van 10 percent, waarbij de grondslag vergelijkbaar is met die voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Er moet volgens de wetgever sprake zijn van een reële winstbepaling. Daarvan kan naar de opzet van de wetgever niet worden gesproken in geval van aanzienlijke grondslagverminderingen of aanzienlijke mogelijkheden tot het uitstellen van winstneming ten opzichte van de Nederlandse regels ter bepaling van de belastbare winst. 2.3.3. Het voorgaande betekent dat bij de bepaling van de toetswinst moet worden afgeweken van de winstberekening van de desbetreffende deelneming in het land van vestiging voor zover het gaat om elementen van die winstberekening die de effectieve belastingdruk structureel verlagen en die strijdig zijn met de Nederlandse maatstaven ter bepaling van de belastbare winst. Een dergelijke afwijking is geboden in een geval als het onderhavige waarin in het land van vestiging van de deelneming geen rente in aanmerking wordt genomen ter zake van renteloze vorderingen op gelieerde vennootschappen. In het licht van de hiervoor geschetste doelstelling van artikel 13, lid 10, van de Wet brengt de verplichting de toetswinst naar Nederlandse maatstaven vast te stellen voor een belastingplichtige niet de vrijheid mee die toetswinst, met inachtneming van goed koopmansgebruik, naar eigen inzicht te bepalen en zonder noodzaak af te wijken van de wijze waarop de winst in het land van vestiging van de deelneming voor de belastingheffing aldaar is berekend. Bij het bepalen van de toetswinst zal integendeel zo veel mogelijk moeten worden aangesloten bij de wijze waarop de winst in het land van vestiging van de deelneming wordt bepaald. Dit brengt onder andere met zich dat de toetswinst dient te worden bepaald in de valuta waarin de deelneming haar winst berekent voor toepassing van de belastingheffing in het land van vestiging. 2.4. Bij de berekening van de winst voor de Ierse winstbelasting worden valutaresultaten als waarvan in het onderhavige geval sprake is, buiten beschouwing gelaten. Daardoor wordt de naar Ierse maatstaven bepaalde totaalwinst beïnvloed. Dit roept de vraag op of valutaresultaten als hier aan de orde eveneens buiten aanmerking moeten blijven bij de berekening van de toetswinst. Verdedigd kan worden dat dit inderdaad moet omdat het hier niet gaat om een element van de winstberekening in Ierland waardoor de effectieve belastingdruk aldaar structureel wordt

verlaagd. Valutaresultaten kunnen immers zowel positief als negatief uitvallen. De tekst van de Wet wijst echter in een andere richting: valutaresultaten behoren naar Nederlandse maatstaven zonder meer tot de totaalwinst. De totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13, lid 10, van de Wet biedt voorts onvoldoende grond voor een andere uitleg. Dat brengt de Hoge Raad ertoe te oordelen dat bij de berekening van de toetswinst rekening moet worden gehouden met valutaverschillen. Onderdeel a van het middel faalt derhalve. 2.5. Middelonderdeel b moet aldus worden verstaan dat het - onder meer - opkomt tegen s Hofs oordeel dat belanghebbende volgens goed koopmansgebruik niet verplicht is valutaverliezen op de hiervoor in 2.1.3 en 2.1.4 bedoelde vorderingen op een eerder tijdstip te verantwoorden dan bij realisatie. Het middelonderdeel slaagt in zoverre. Dit oordeel is onbegrijpelijk in het licht van s Hofs vaststelling dat vorderingen van [D] direct opeisbaar waren. De enkele door het Hof vastgestelde omstandigheid dat vorderingen behoorden tot een permanent in dollars aangehouden overnamekas kan dat oordeel niet dragen. Daarbij verdient opmerking dat bestanddelen van de winst die in het vestigingsland van de deelneming niet in de belastbare winst worden begrepen, volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst, in de toetswinst moeten worden opgenomen. Het middelonderdeel behoeft voor het overige geen behandeling. 2.6.1. Onderdeel c van het middel komt met een motiveringsklacht op tegen s Hofs oordeel dat bij de berekening van de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst van [D] een rentebate van 2,19 percent in aanmerking dient te worden genomen op de geldlening van [D] aan [F]. Het Hof heeft daartoe overwogen dat het bij de door [D] aan [F] geleende middelen om overtollige liquiditeiten (een overnamekas) ging en dat [F] een deel van die middelen tegen een rente van 2,19 percent bij de Bank of Ireland heeft gedeponeerd. De Inspecteur had nu juist voor het Hof, aldus het middelonderdeel, de zakelijkheid van dat rentepercentage bestreden en gemotiveerd aangevoerd dat een zakelijke rente onder de gegeven omstandigheden 3,554 percent zou bedragen en subsidiair dat deze 2,326 percent zou bedragen. 2.6.2. Middelonderdeel c slaagt. Het rentepercentage waarop [D] recht heeft in het kader van een deposito-overeenkomst met een bank kan slechts worden gehanteerd als verrekenprijs ter zake van een onderlinge rechtsverhouding met een gelieerde partij, indien de beide transacties voldoende vergelijkbaar zijn. In het geval van geldverstrekkingen als de onderhavige dient daarbij onder meer rekening te worden gehouden met de kredietwaardigheid van de betrokken schuldenaren, de looptijd van de geldverstrekkingen, de valuta waarin zij zijn genoteerd en de zekerheden die zijn verstrekt. In het onderhavige geval liep [F] voor zover zij de gestalde gelden had geleend aan de hiervoor in 2.1.3 vermelde zustervennootschap zowel een valuta- als een debiteurenrisico. Gelet op hetgeen de Inspecteur voor het Hof heeft aangevoerd is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk het in de hiervoor in 2.6.1 weergegeven oordelen van het Hof besloten liggende oordeel dat de kredietwaardigheid van [F] vergelijkbaar is met die van de Bank of Ireland. Nu het Hof de vergelijkbaarheid van de kredietwaardigheid van de beide schuldenaren onbesproken heeft gelaten, is zijn oordeel in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dit klemt te meer aangezien in de procedure voor het Hof de omkering en de verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27j, lid 3, AWR in samenhang gelezen met artikel 27e AWR van toepassing is. 2.7. Op grond van het hiervoor in 2.5 en 2.6.2 overwogene kan s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 3 Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

4 Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.