ECLI:NL:RBZWB:2015:7034

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

Gerechtshof Den Haag BK-15_ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl FutD

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHSHE:2017:493

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHARL:2017:634

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBZWB:2016:4340

ECLI:NL:RBZWB:2015:306

ECLI:NL:RBBRE:2010:BM6339

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681


ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/00054

ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ9227

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

ECLI:NL:RBZWB:2014:8365

ECLI:NL:RBZWB:2016:4124

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:GHSHE:2017:360

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

ECLI:NL:RBZWB:2014:7982

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

Transcriptie:

ECLI:NL:RBZWB:2015:7034 Instantie Datum uitspraak 29-10-2015 Datum publicatie 26-11-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6140 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:3402, Bekrachtiging/bevestiging Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Verhuurderheffing Belanghebbende, de gemeente Tilburg, stelt onder meer anti-kraakwoningen en woningen die onder de Leegstandwet vallen in gebruik ter beschikking aan derden tegen betaling van een vergoeding. In geschil is of deze woningen voor verhuur bestemd zijn als bedoeld in de Wet verhuurderheffing. De rechtbank overweegt dat bij het civielrechtelijk huurbegrip moet worden aangesloten en dat zowel de anti-kraakwoningen als de Leegstandwetwoningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing behoren. Wetsverwijzingen Wet verhuurderheffing, geldigheid: 2015-11-26 Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2015-2870 V-N Vandaag 2015/2525 mr. B.S. Kats annotatie in NTFR 2016/342 Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, meervoudige kamer Locatie: Breda Zaaknummer BRE 14/6140 uitspraak van 29 oktober 2015 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], gevestigd te [plaats X],

belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Belanghebbende heeft op 30 september 2013 op aangifte 3.880 aan verhuurderheffing over het jaar 2013 voldaan. 1.2. Belanghebbende heeft op 4 november 2013 bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde voldoening. 1.3. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2014 gegrond verklaard en de op aangifte verschuldigde verhuurderheffing verminderd van 3.880 tot 3.817. 1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 oktober 2014, ontvangen bij de rechtbank op 10 oktober 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van 328. 1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en [B] en namens de inspecteur, [verweerder]. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen voorgedragen en exemplaren daarvan aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd. Van het verder verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De rechtbank heeft een schriftelijke uitspraak aangekondigd. 2 Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Belanghebbende heeft aangifte verhuurderheffing gedaan ter zake van 119 woningen, waarvan zij het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Daartoe behoren 62 zogenoemde anti-kraakwoningen en 33 woningen die onder de Leegstandwet vallen (hierna: de Leegstandwetwoningen). 2.2. Na de uitspraak op bezwaar behoren er nog 116 woningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing 2013, waarvan 62 anti-kraakwoningen en 30 Leegstandwetwoningen.

2.3. De voornoemde anti-kraakwoningen zijn door belanghebbende aan derden in gebruik gegeven op grond van een zogenoemde gebruiksovereenkomst. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst die op één van de anti-kraakwoningen betrekking heeft. Deze overeenkomst heeft als titel Overeenkomst tot tijdelijk gebruik van gemeentepand en bevat onder meer de volgende bepalingen: 2. De vergoeding voor het gebruik bedraagt 113,45 per maand, in totaal, bij vooruitbetaling te voldoen in maandelijks termijnen ( ) ( ) 5. De kosten van het dagelijks onderhoud als bedoeld in artikel 7:217 B.W. komen voor rekening van de gebruiker. ( ) 6. De kosten die veroorzaakt worden door het gebruik van het pand, zoals gas, water, elektriciteit en (indien aanwezig) telefoon en Cai evenals het gebruikersdeel ozb, komen voor rekening van de gebruiker. 3 Geschil 3.1. In geschil is of belanghebbende verhuurderheffing is verschuldigd ter zake van de antikraakwoningen en de Leegstandwetwoningen. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. 3.2. Belanghebbende stelt dat de in 3.1 bedoelde woningen niet kunnen worden aangemerkt als voor verhuur bestemde woningen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a van de Wet verhuurderheffing, zodat deze niet tot de heffingsgrondslag van de verhuurderheffing zouden behoren. De inspecteur voert aan dat deze woningen wel als zodanig kunnen worden aangemerkt, waardoor de woningen wel tot die heffingsgrondslag zouden behoren. Partijen doen hun standpunten verder steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de op aangifte verschuldigde verhuurderheffing tot, naar de rechtbank verstaat, 550. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4 Beoordeling van het geschil 4.1. Artikel 2, aanhef en onderdeel a van de Wet verhuurderheffing (zoals geldend tot 1 januari 2014) luidt: In deze wet wordt verstaan onder: a. huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt, mits de huurprijs van die woning niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van woningen die worden verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. 4.2. Artikel 7:201, lid 1, BW luidt: Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot

een tegenprestatie. Artikel 7A:1777 BW luidt: Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven. Het begrip verhuur 4.3. De inspecteur neemt het standpunt in dat het begrip verhuur voor de toepassing van de Wet verhuurderheffing ruimer is dan het civielrechtelijke begrip verhuur. Zo valt ook bruikleen onder het huurbegrip, aldus de inspecteur. Elke woning kwalificeert volgens hem als huurwoning, tenzij de eigenaar de woning zelf bewoont, of sprake is van een recreatiewoning als bedoeld in de Wet verhuurderheffing, of sprake is van een situatie als beschreven in het besluit van de Belastingdienst van 30 augustus 2013. De rechtbank verwerpt voornoemd standpunt en overweegt daartoe als volgt. De Wet verhuurderheffing bevat geen definitie van het begrip verhuur. Naar het oordeel van de rechtbank dient betreffend begrip daarom nu rechtsverhoudingen betreffende huur van woningen vrijwel uitsluitend civielrechtelijk zijn geregeld overeenkomstig het BW te worden uitgelegd. Er zijn onvoldoende aanwijzingen in de parlementaire geschiedenis dat het begrip ruimer dient te worden uitgelegd. Ten aanzien van de woningen die onder de Leegstandwet vallen 4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de Leegstandwetwoningen sprake is van verhuur in de zin van artikel 7:201, eerste lid, van het BW. Volgens belanghebbende is echter geen sprake van voor verhuur bestemde woningen voor de toepassing van de Wet verhuurderheffing. Zij voert aan dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om woningen die onder de Leegstandwet vallen in de heffingsgrondslag van de verhuurderheffing te betrekken. 4.5. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen in 4.3 is overwogen volgt dat aangezien bij de Leegstandwetwoningen sprake is van verhuur in de zin van artikel 7:201, eerste lid, van het BW, sprake is van verhuur in de zin van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing. Vervolgens constateert de rechtbank dat woningen die met toepassing van de Leegstandwet worden verhuurd, niet expliciet in de Wet verhuurderheffing zijn uitgezonderd. Verder zijn in de bij deze wet behorende wetsgeschiedenis onvoldoende aanknopingspunten te vinden waaruit kan worden afgeleid, dat zoals belanghebbende aanvoert de wetgever alleen woningen in de heffing heeft willen betrekken die in het gereguleerde huursegment worden verhuurd en waarbij de verhuurder gebruik heeft kunnen maken van bijvoorbeeld de mogelijkheid om de huur te verhogen om scheefwonen tegen te gaan. Gelet op het voorgaande is bij verhuur van de Leegstandswoningen sprake van verhuur in de zin van de Wet verhuurderheffing. De omstandigheid dat de vergoeding die belanghebbende ontvangt voor het in gebruik verstrekken van de Leegstandwetwoningen lager is dan de door haar voor deze woningen gemaakte kosten, kan gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden. 4.6. Het standpunt van belanghebbende dat de Leegstandwetwoningen niet zijn bestemd voor verhuur als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing, aangezien zij slechts tijdelijk worden verhuurd en zij juist de (uiteindelijke) bestemming hebben om niet te worden verhuurd maar om te worden gesloopt of verkocht, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Vaststaat dat de Leegstandwetwoningen op 1 januari 2013 werden verhuurd dan wel het de bedoeling was deze op korte termijn tijdelijk te verhuren. Daarmee zijn de woningen op 1 januari 2013 bestemd voor verhuur als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing. De uiteindelijke bestemming die belanghebbende voor de woningen heeft, is niet relevant.

4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoren de in 4.4 bedoelde woningen tot de heffingsgrondslag van de verhuurderheffing. Het beroep is in zoverre ongegrond. Ten aanzien van de anti-kraakwoningen 4.8. Ten aanzien van de anti-kraakwoningen voert belanghebbende ten eerste aan dat geen sprake is van verhuur in de zin van artikel 7:201, eerste lid, van het BW, maar van bruikleen. Voor het overige neemt belanghebbende dezelfde stellingen in als die ter zake van de Leegstandwetwoningen. 4.9. De stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat bij de anti-kraakwoningen sprake is van verhuur in de zin artikel 7:201, eerste lid, van het BW, rust op de inspecteur. Het standpunt van de inspecteur dat bij anti-kraakwoningen steeds sprake is van verhuur in civielrechtelijke zin, is onjuist. Het hangt van de voorwaarden waaronder een woning in gebruik is gegeven, af of voor zover hier van belang een gebruiksovereenkomst met betrekking tot een woning kwalificeert als huur dan wel als bruikleen (vergelijk: Hof Amsterdam 30 augustus 2011, nr. 200.011.588/01, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6889). Huur onderscheidt zich in die zin van bruikleen dat bij huur de gebruiker zich verbindt tot een tegenprestatie en in het geval van bruikleen niet. Het enkele feit dat een gebruiksvergoeding is overeengekomen, maakt nog niet dat van bruikleen geen sprake is, omdat een vergoeding voor (gebruikers)kosten onder omstandigheden niet uitsluit dat sprake is van bruikleen. 4.10. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de in 2.3 vermelde overeenkomst representatief is voor de gebruiksovereenkomsten met betrekking tot de overige anti-kraakwoningen. Nu dat niet bestreden is, zal de rechtbank daar ook van uitgaan. Uit de bedoelde overeenkomst blijkt dat de gebruiker zich verplicht tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van 113,45 per maand. Uit de artikelen 5 en 6 van die overeenkomst blijkt dat de kosten van dagelijks onderhoud en de genoemde gebruikskosten voor rekening van de gebruiker komen. De gebruiksvergoeding van 113,45 dient derhalve niet ter dekking van die kosten. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de gebruiksvergoeding is bedoeld ter compensatie van kosten van de gemeente, zoals die ter zake van de hypotheek (financieringskosten), brandverzekering en schoonmaak. Dit zijn merendeels kosten die samenhangen met de eigendom van de woningen en die onvoldoende te maken hebben met het gebruik van de woning. Nu voorts het bedrag van 113,45 niet als symbolisch kan worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de verplichting om de gebruiksvergoeding te betalen dient te worden aangemerkt als een verbinding tot een tegenprestatie als bedoeld in artikel 7:201, eerste lid, van het BW. Nu de overeenkomst ook overigens de kenmerken heeft van huur, is bij de anti-kraakwoningen sprake van huur in civielrechtelijke zin. 4.11. Nu sprake is van huur in civielrechtelijke zin, zijn de anti-kraakwoningen aan te merken als voor verhuur bestemde woningen in de zin van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet verhuurderheffing. De overige standpunten van belanghebbende kunnen hieraan niet afdoen. Hetgeen in 4.5 en 4.6 is overwogen, geldt dienovereenkomstig voor anti-kraakwoningen. 4.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoren de in 4.8 bedoelde woningen eveneens tot de heffingsgrondslag van de verhuurderheffing 2013. Het beroep is ook in zoverre ongegrond. Conclusie 4.13. Voor het zich hier voordoende geval dat de Leegstandwetwoningen en de anti-kraakwoningen tot de grondslag van de verhuurderheffing behoren, is tussen partijen niet in geschil dat het geheven bedrag aan verhuurderheffing na uitspraak op bezwaar juist is. Het beroep is derhalve ongegrond.

5 Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6 Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te s-hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ s-hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt

van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.