ECLI:NL:RBMNE:2016:2617

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

ECLI:NL:RBDHA:2017:1714

ECLI:NL:RBARN:2012:BX7606

ECLI:NL:RBOVE:2016:5187

ECLI:NL:GHARN:2011:BV9367

ECLI:NL:RBOBR:2014:5141

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8371

ECLI:NL:RBOBR:2016:6592

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1187

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5166

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5287

ECLI:NL:RBALK:2010:BO8357

ECLI:NL:RBHAA:2012:BV3600

ECLI:NL:RBUTR:2008:BE8713

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBOBR:2017:2031

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3578

Voorrang hebben versus overschrijding van de maximumsnelheid

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6677

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8189

ECLI:NL:RBOVE:2015:305

ECLI:NL:RBOVE:2014:1342

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:GHARL:2016:7862

ECLI:NL:RBDOR:2011:BU9099

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA0056

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:RBLIM:2015:1577

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:4814

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:RBZUT:2010:BM1472

ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3628

ECLI:NL:RBDOR:2010:BL4409

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBOVE:2015:708

ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

ECLI:NL:RBUTR:2010:BO7066

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5206

ECLI:NL:RBOVE:2014:6940

ECLI:NL:RBGEL:2015:3567

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBMNE:2017:553

ECLI:NL:GHARN:2010:BM8222

ECLI:NL:RBROE:2007:BA3616

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOBR:2017:2915

ECLI:NL:RBZWB:2015:1009

ECLI:NL:RBMAA:2010:BN4824

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:RBASS:2012:BW6312

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5850

ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6656

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ3733

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHARL:2014:8591

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBNNE:2015:4197

ECLI:NL:RBMNE:2016:7618

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:RBAMS:2003:AO1016

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBSHE:2009:BH4801

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ2782

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.


Transcriptie:

ECLI:NL:RBMNE:2016:2617 Instantie Datum uitspraak 04-05-2016 Datum publicatie 12-05-2016 Zaaknummer 16/659607-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht Eerste aanleg - meervoudig De verdachte wordt vrijgesproken van dood door schuld. Bij een verkeersongeval overleed een motorrijder. De verdachte is voor de kruising stil gaan staan en heeft zich, door meerdere keren naar links en rechts te kijken, ervan vergewist dat er geen verkeer aankwam. Als gevolg van de mist heeft de verdachte de motorrijder niet gezien en, naar de rechtbank aanneemt, ook niet kunnen zien. Er is geen wetof regelgeving die het een bestuurder van een combinatie als waar de verdachte in reed verbiedt om in dichte mist de weg op te gaan. De rechtbank spreekt de man daarom vrij. Wetsverwijzingen Wegenverkeerswet 1994 Wegenverkeerswet 1994 6 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl JWR 2016/34 RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Strafrecht Zittingslocatie Lelystad Parketnummer: 16/659607-15 Vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2016 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1990] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres].

1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 april 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. de Kruijk en van de standpunten door de verdachte en diens raadsman naar voren gebracht. 2 DE TENLASTELEGGING Aan de verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat: Primair hij op of omstreeks 18 maart 2015 te Dronten als verkeersdeelnemer zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig onoplettend, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker met een aanhangwagen gekoppeld met daarop een uienzaaimachine), te rijden over de wegen, de Swifterweg de kruising gevormd door de Zeebiesweg en de Swifterweg, terwijl op de kruising gevormd door de Swifterweg en de Zeebiesweg een verkeersbord B-6 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst, aanduidende: "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", zijnde de kruisende weg, de Swifterweg, geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers: heeft hij, verdachte, geen voorrang verleend aan een, voor hem van links op de Swifterweg komende motorfiets (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die motorfiets, terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt werd gehinderd door (zeer) dichte mist,

terwijl voornoemde aanhangwagen, in strijd met artikel 5.14.51 onder 'e' 'f' 'g' van de Regeling voertuigen, niet was voorzien van (rode witte ambergele) retroreflectoren, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood; Subsidiair hij, op of omstreeks 18 maart 2015, te Dronten, als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker met een aanhangwagen gekoppeld met daarop een uienzaaimachine), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Swifterweg de kruising gevormd door de Zeebiesweg en de Swifterweg, terwijl op die Zeebiesweg bij het naderen van het kruispunt met de Swifterweg een bord model B-6 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende "verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", geen gevolg heeft gegeven aan voornoemd verkeersbord, (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan de motorfiets welke voor hem, verdachte, van links (de Swifterweg) kwam, (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die motorfiets, terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt werd gehinderd door (zeer) dichte mist terwijl voornoemde aanhangwagen, in strijd met artikel 5.14.51 onder 'e' 'f' 'g' van de Regeling voertuigen, niet was voorzien van (rode witte ambergele) retroreflectoren door welke gedraging(en) gevaar op die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, het verkeer op die wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. 3 DE VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN Inleiding De verdachte is in de ochtend van 18 maart 2015 vanuit Zeewolde vertrokken op een trekker met aanhangwagen met daarop een uienzaaimachine. De trekker en aanhangwagen voerden verlichting en op de cabine van de trekker stonden ook twee brandende zwaailichten. Toen de verdachte die ochtend vanaf het bedrijf in Zeewolde vertrok, was het mistig, maar had hij voldoende zicht om veilig te rijden. Eenmaal op de Zeebiesweg aangekomen, werd de mist plotseling erg dicht. De verdachte wilde vanaf de Zeebiesweg links de Swifterweg, een voorrangsweg met een toegestane maximumsnelheid van 80 km/u, oprijden. Hij is voor de kruising helemaal stil gaan staan, omdat hij zeker wilde weten dat er geen verkeer aankwam. Hij heeft eerst naar links gekeken, vervolgens naar rechts, en toen nog een keer naar links en naar rechts. Toen de verdachte de kruising op was gereden en de aanhangwagen nog op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer stond, zag de verdachte de koplamp van een motorrijder. De verdachte gaf gas bij om snel helemaal van de kruising af te zijn. Toen de motorrijder al dichtbij was, remde hij, schoof vervolgens onderuit en raakte de dissel van de aanhangwagen. De verdachte heeft op het moment van de aanrijding volop geremd. De motorrijder is volgens de schouwarts overleden ten gevolge van een zwaar neurotrauma dat direct de dood tot gevolg heeft gehad. Getuige [getuige], een collega van de verdachte die in een personenauto achter hem aanreed, heeft bevestigd dat de verdachte voor de kruising de trekker tot stilstand heeft gebracht. [getuige] zag, toen de trekker optrok en linksaf de Swifterweg opreed, in een flits de motorrijder tegen de aanhanger aanrijden. Het was volgens [getuige] bij vlagen mistig. Uit het proces-verbaal van ongeval analyse volgt dat de aanhangwagen geen reflectoren voerde aan de zijkant, achterkant en voorkant, als bedoeld in de Regeling voertuigen. In het proces-verbaal is berekend dat het zicht voor de motorrijder en de verdachte moet hebben gelegen tussen de 42 en 72 meter. Uit onderzoek naar het navigatiesysteem op de motorfiets volgt dat de motorrijder de laatste 368,66 meter met een snelheid van 102,2 km/u heeft gereden. Voorts is berekend dat het ongeval mogelijk niet had plaatsgevonden als de motorrijder zich had gehouden aan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 80 km/u. Ten slotte is aan de hand van de sporen op het wegdek en de slijtplekken op de banden van de motorfiets vastgesteld dat het ABS-systeem van de motorfiets niet heeft gewerkt, waardoor beide wielen tijdens het remmen blokkeerden, het voertuig en de motorrijder vervolgens vielen en doorschoven, als gevolg waarvan het voor de motorrijder niet mogelijk was een hogere remvertraging te behalen. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft een bewezenverklaring gevorderd van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich, door met een groot voertuig met beperkte snelheid de weg over te steken, terwijl er als gevolg van dichte mist sprake was van slecht zicht, onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Hij had kunnen en moeten besluiten een alternatieve route te nemen of moeten besluiten niet verder te rijden. De verdachte heeft daarmee aldus de officier van justitie niet roekeloos, maar wel zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden en een taakstraf van 100 uren. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een aanzienlijk tekortschieten in een zorgplicht nu de verdachte al het mogelijke heeft gedaan om veilig de weg over te steken. Hij hoefde daarbij geen rekening te houden met een verkeersdeelnemer de motorrijder die de toegestane maximumsnelheid met ruim 20 km/u overschreed. Als de motorrijder zich aan de toegestane maximumsnelheid had gehouden, had het ongeval kunnen worden voorkomen doordat enerzijds de motorrijder het voertuig van de verdachte had kunnen ontwijken en anderzijds de verdachte voldoende tijd had gehad om de weg vrij te maken, aldus de raadsman. Het oordeel van de rechtbank In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip schuld in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Vast staat dat de verdachte aan het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte in de hiervoor in de inleiding geschetste omstandigheden al het mogelijke gedaan om aan het verkeer op de Swifterweg voorrang te verlenen en veilig deze weg over te steken. De verdachte is voor de kruising stil gaan staan en heeft zich, door meerdere keren naar links en rechts te kijken, ervan vergewist dat er geen verkeer aankwam. Als gevolg van de mist heeft hij de motorrijder niet gezien en, naar de rechtbank aanneemt, ook niet kunnen zien. Er is geen wetof regelgeving die het een bestuurder van een combinatie als waar de verdachte in reed verbiedt om in dichte mist de weg op te gaan. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij geen alternatieve route heeft gekozen omdat hij bekend was met de gereden route en het rijden van een andere route vanwege de onbekendheid daarvan in combinatie met de dichte mist juist gevaarlijker zou zijn, begrijpelijk en redelijk. De door de officier van justitie gedane suggestie dat de verdachte zijn voertuig beter aan de kant van de weg stil had kunnen zetten, was naar het oordeel van de rechtbank gezien de weersomstandigheden ook niet zonder gevaar geweest nu dat eveneens tot een ongeval had kunnen leiden. Dat de aanhangwagen niet de wettelijk vereiste reflectoren voerde, staat niet in causaal verband met de dood van het slachtoffer, zodat dit gegeven niet kan leiden tot het oordeel dat de verdachte daaraan schuld heeft. Gelet op al het voorgaande is er geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij evenmin wettig en

overtuigend bewezen acht dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. De verdachte heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een weggebruiker mag worden verwacht en hij heeft het ongeval daarom niet kunnen voorkomen. Daarbij heeft de rechtbank het rijgedrag van de motorrijder mede in aanmerking genomen. Het ontbreken van de vereiste reflectoren op de aanhangwagen maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank zal de verdachte daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken. 5 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. P. Bender en M.N. Noorman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2016. Mr. P. Bender is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.