Toelichting bij het Standaard Programma van Eisen Heuvelland

Vergelijkbare documenten
CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is

Sjabloon Programma van Eisen Proefsleuven Zuid Nederland (met optie tot doorstart naar opgraving) KNA 3.3. Een korte toelichting

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Archeologische MonumentenZorg

Advies Archeologische Monumentenzorg 2010-nr. 92

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Bijlage 3 De AMZ-procedure

CHECKLIST. en Wetenschap aan instellingen die hebben aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van

Bijlage 5a. De AMZ-cyclus op land

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

Programma van maatregelen: Londerzeel - Bloemstraat

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

0 Archeologische begeleiding (AB) Opsteller Naam, adres, telefoon, datum paraaf Auteur

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Advies Archeologie Plangebied Smidsvuurke 5, (gemeente Veldhoven)

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

Archeologische Begeleiding

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

Specialistisch Onderzoek

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

OMnummer: Datum: Archeologische Quickscan Klaprozenweg (QSnr ) Opdrachtgever (LS01)

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Afbeelding 1.1. Luchtfoto van de locaties (rood=alternatief, blauw=bestaand)

Verkenning N345 Voorst Notitie Archeologie

Mevr. M. Burger,

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

DEEL 5 RICHTLIJNEN VOOR ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK UITGEVOERD DOOR DERDEN IN HET KADER VAN DE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENZORG BINNEN DE GEMEENTEN KATWIJK.

Programma van Eisen. Protocol 4001

Adviesdocument 583. Archeologisch vooronderzoek, plangebied Kloosterbosch te Houthem, gemeente Valkenburg 18382HOUKL

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING VAN DE SANERING VAN ZINKASSEN HEIJERSTRAAT 26 TE WESTERHOVEN GEMEENTE BERGEIJK

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Programma van maatregelen: Gent Nieuwewandeling


Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

ARCHEOLOGIENOTA. ROESELARE HONZEBROEKSTRAAT (prov. WEST-VLAANDEREN) PROGRAMMA VAN MAATREGELEN VOOR UITGESTELD VOOR- ONDERZOEK MET INGREEP IN DE BODEM

Monumentenhuis Brabant bv

RISICO-INVENTARISATIE DE WEID TE CASTRICUM

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

4 Archeologisch onderzoek

Verkaveling De Bos te Heist-op-den- Berg (gem. Heist-op-den-Berg) Programma van Maatregelen

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. Honderdland Ontwikkelingscombinatie cv Honderdland, fase2

PROTOCOL OPSTELLEN PROGRAMMA VAN EISEN

ARCHEOLOGIENOTA. LEUVEN HERTOGENSITE SINT-RAFAEL (prov. VLAAMS-BRABANT) PROGRAMMA VAN MAATREGELEN

INTERPRETATIE VAN DE CRITERIA UIT HOOFDSTUK 5.2 VAN DE CODE VAN GOEDE PRATIJK

Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning

Selectiebesluit archeologie Hoeveneind tussen 7 en 21 Teteringen

Dordrecht Ondergronds 33

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Adviesdocument 644. Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas. Projectcode: 20402MAASL5

Archeologienota Baron Descampslaan 44 te Wijgmaal (Vlaams-Brabant).

Gemeente Deventer Toelichting Bestemmingsplan Eikendal 2014 eerste uitwerking

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 3 juli 2014 Status definitief

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Archeologische Quickscan

Richtlijn uitvoering archeologisch onderzoek gemeente Utrechtse Heuvelrug september 2013, versie 1.0

Archeologie Rosheuvel, Eersel Beoordeling onderzoeken en concept selectiebesluit

Realisatie van appartementen langsheen de Arkenvest Halle

Heesch - Beellandstraat

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle

Programma van maatregelen: Sint-Kwintens-Lennik (Lennik) Veldstraat

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat (QSnr ) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat

Uitvoeringsregeling archeologiebeleid 2 Regeling beregening & drainage Bestemmingsplan buitengebied Deventer

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

KWALITEITSNORM NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE 2005

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 6 april 2011 Status Definitief

Quickscan Archeologie

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Brede Afspraak Archeologie

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Archeologische Quickscan

Thematische herziening archeologie

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp Reactiebrief Nijmegen op bestemmingsplan Roozenburg

Quickscan Archeologie. Bedrijfsunits te Deil. Gemeente Geldermalsen

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Selectiebesluit archeologie Liesboslaan 30-32

Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen Gemeente Venlo. KSP Archeologie

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Grote Baan, Weverstraat en Bessenstraat (gem. Meeuwen-Gruitrode) Programma van Maatregelen

Gemeente Deventer, archeologische beleidsadvies 767 Bestemmingsplan Cröddendijk 12. M. van der Wal, MA (Senior archeoloog)

PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE TOEPASSINGSBEPALINGEN DUBBELBESTEMMINGEN ALGEMENE BEPALINGEN

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Archeologieparagraaf Wetgeving omtrent archeologie Gemeentelijk beleid omtrent archeologie Procedure

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Bijlagen toelichting bestemmingsplan Kerkrade Oost II

% &! '!#(&#! )"(*!# #+ &,-. '!#( )(/ -#'#!#(0

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Transcriptie:

Toelichting bij het Standaard Programma van Eisen Heuvelland Inleiding. Deze toelichting dient als leidraad bij het opstellen van een Programma van Eisen (PvE) volgens het model Standaard Programma van Eisen Heuvelland, versie 27september 2011. Dit model is opgesteld om te komen tot standaardisering van de programma s van eisen voor archeologisch onderzoek in het Limburgse lössgebied, in het bijzonder voor het niet-stedelijke deel daarvan, het Heuvelland. Het model dient als toetsingscriterium voor PvE s die aan gemeenten in het Heuvelland ter goedkeuring worden aangeboden. 1 Dit model volgt het model van de KNA 3.2 en werkt dit uit tot een standaardtekst om daarmee tot betere kwaliteit en efficiencywinst te komen. Efficiency- en tijdwinst voor de toetser namens de bevoegde overheid en voor de opstellers van PvE s. Betere kwaliteit, omdat nu aangeboden PvE s zich kenmerken door grote verschillen in strategie, methoden en vraagstelling, vaak niet Heuvelland-specifiek zijn en soms elementen bevatten die niet thuis horen in programma s van eisen. Het Heuvelland-model is toegespitst op de regionale situatie en geeft standaardteksten voor vraagstelling en methodieken en een richtlijn voor de strategie van proefsleuvenonderzoek (vooral voor Romeinse en middeleeuwse sites). Ook is een lijst met regionaal relevante literatuur toegevoegd. Het procedurele aspect is vervat in een standaardtekst waarin het besluitsvormings- en kwaliteitsborgingsproces is vastgelegd en waarin de rollen van de vergunningvrager ( opdrachtgever ), de bevoegde overheid en diens adviseur (kwaliteitstoetser) en de onderzoeker (projectleider) helder zijn onderscheiden. Dit model is bestemd voor grotere proefsleufonderzoeken. Voor PvE s voor opgravingen en archeologische begeleiding kan het in veel gevallen ook gebruikt worden, zij het met aanvullingen en wijzigingen. Voor kleinere onderzoeken kan het model vereenvoudigd worden. Een PvE blijft maatwerk. Niet alles uit dit model is altijd en overal van toepassing en voor niet alle gevallen is het toereikend. Per situatie zijn aanpassingen nodig en opstellers moeten niet schromen verbeteringen aan te brengen. De geest dient echter gevolgd te worden. Dat is: 1, een gestructureerde vraagstelling die aansluit op de hoofdstukindeling van het rapport, 2, genormeerde methoden en technieken, 3, een heldere scheiding tussen datgene wat in een PvE en dat wat in een plan van aanpak hoort te staan, waardoor rollen, bevoegdheden en procedures duidelijk zijn. De hoofdstukken 1, 3 en 4 zijn situatieafhankelijk en moeten geheel worden ingevuld. Hoofdstuk 2, en 7 tot en met 10 bevatten integraal over te nemen standaardteksten waarin specifieke gegevens moeten worden ingevuld. Hoofdstuk 5 en 6.1 geven richting aan de door opsteller uit te werken vraagstelling en strategie. Hoofdstuk 6.2 is standaard voor zover van toepassing. 1 Toetsing volgens dit model vindt plaats door Archeocoach (Henk Stoepker, opsteller van dit model) in de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Vaals, Meerssen, Valkenburg aan de Geul, Schinnen. 1

Voorblad Deze pagina dient volledig ingevuld te worden. Indien zaken niet van toepassing zijn, wordt dit aangegeven. Het PvE dient door een senior-archeoloog te worden opgesteld of bij opstelling door een niet-senior, te worden gecontroleerd en geautoriseerd. De term opdrachtgever is in dit model vervangen door vergunningvrager, aangezien opdrachtgever betrekking heeft op de relatie met de uitvoerder (vastgelegd in contract en plan van aanpak). De term vergunningvrager drukt de relatie uit met de bevoegde overheid zoals die in een PvE, zijnde een kennisgeving van de bevoegde overheid, tot uitdrukking komt. Indien de vergunningvrager niet dezelfde is als degene die (namens hem) opdracht geeft tot het opstellen van het PvE en/of als degene die (namens hem) opdracht geeft tot het gravend onderzoek, dienen de rollen (in het bijzonder die van de directievoerder) op het voorblad gespecificeerd te worden. De vergunningvrager of degene die opdracht geeft tot het laten maken van een PvE, controleert of de planologische gegevens in het PvE (huidige situatie, geplande situatie) juist zijn en legt het PvE ter goedkeuring voor aan de bevoegde overheid. Hij parafeert het voorblad. De adviseur van de bevoegde overheid toetst de archeologische kwaliteit van het PvE en geeft na eventuele wijzigingen een goedkeuringsadvies (paraaf). Bij PvE s voor de Heuvelland-gemeenten is de adviseur van de bevoegde overheid: Drs. H. Stoepker, archeologisch adviesbureau Archeocoach, Tienbundersweg 8, 6321 CR Wijlre, tel 0622 153580, hstoepker@archeocoach.nl De bevoegde overheid stelt het PvE vast en geeft daarmee de voorwaarden aan voor het veldwerk en het rapport dat in het kader van de vergunningsaanvraag overlegd moet worden. Indien de gemeente zowel vergunningvrager/opdrachtgever als bevoegde overheid is, worden de namen van de betrokken ambtenaren met functieaanduiding vermeld. Bij onderdeel van het archeologisch proces zijn meer antwoorden mogelijk, omdat een onderzoek bijvoorbeeld voor een deel uit een preventieve opgraving kan bestaan en voor een deel uit een begeleiding, of omdat in het PvE voorzien is in een doorstart van een begeleiding volgens protocol proefsleuven naar een begeleiding volgens protocol opgraven. Geef bij versie het nummer en/of de datum aan, en of het om een concept of een definitieve tekst gaat. Bij de coördinaten worden de vier hoekpunten gegevens. Alleen voor kleine locaties volstaat een centrumcoördinaat. Hoofdstuk 1. Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Dit hoofdstuk dient volledig ingevuld te worden. Indien zaken niet van toepassing of onbekend zijn, wordt dit aangegeven. De IKAW-trefkans wordt niet vermeld, omdat na het tot stand komen van een gemeentelijke beleidskaart de IKAW niet meer van toepassing is. De status op de AMK is alleen nog van historisch belang, omdat AMK-terreinen op de gemeentelijke kaart aangepast kunnen zijn (met uitzondering van beschermde monumenten). Het (verwachte) complextype en de periode wordt volgens het laatst bekende inzicht (bijvoorbeeld eerder onderzoek) vermeld. In sommige gemeenten is er een verschil tussen de beleidskaart en de monumenten- en verwachtings-/trefkanskaart. Een 2

terrein kan als beleidscategorie 3 op de beleidskaart (en de verbeelding van het bestemmingsplan) staan, op de monumentenkaart als monument een hoge waarde hebben en als vindplaats op de vindplaatsenkaart het complextype historische kern hebben. Met plangebied worden de kadastrale percelen bedoeld waarop de vergunningsaanvraag van toepassing is. Bij bouwvergunningen gaat het om een daarin gelegen bouwblok waarop de vergunning van toepassing is. De toekomstige verstoring is het gebied dat daadwerkelijk vergraven wordt. Het onderzoeksgebied is het gebied waarvan de waarde wordt vastgesteld. Dat valt in de regel samen met een van de drie eerder genoemde eenheden, maar kan daar ook een deel van zijn. Let wel: het onderzoeksgebied kan met het oog op een verantwoorde waardering groter zijn dan het gebied van de reële verstoring! Binnen het onderzoeksgebied worden proefsleuven met een bepaalde omvang getrokken. Het dekkingspercentage (hoofdstuk 6.1) is de verhouding tussen het onderzoeksgebied en de oppervlakte van de proefsleuven op maaiveldniveau. Hoofdstuk 2. Aanleiding, motivering en doelstelling van het onderzoek Dit is een standaardtekst waarvan relevante delen overgenomen en verder ingevuld worden. Bij de doelstelling moet gekozen worden tussen binnen en buiten monumenten. Bij monumenten gaat het om het verifiëren en detailleren van de eerder bepaalde en op de gemeentelijke kaarten aangegeven waarde. Bij verwachtings-/trefkansgebieden gaat het om het toetsen van een op de gemeentelijke kaarten aangegeven verwachting (hoofdstuk 2 van het PvE) die in rapporten van eerder onderzoek gespecificeerd is (hoofdstuk 4 van het PvE). Indien dit model voor een opgraving gebruikt wordt, moet 2.3. aangepast worden aan de doelstelling van een opgraving. Hoofdstuk 3. Administratieve gegevens van eerder uitgevoerd onderzoek. Dit hoofdstuk dient volledig ingevuld te worden. Afbeeldingen uit eerder onderzoek worden als bijlage bij het PvE opgenomen. Hoofdstuk 4. De onderzoekslocatie en zijn omgeving. Bekende en verwachte waarden, resultaten van eerder onderzoek Als er geen of weinig actuele gegevens uit vooronderzoek beschikbaar zijn, moet een korte bureaustudie worden gedaan. Gebruik eerst de gemeentelijke beleidskaart met onderliggende kaarten en bijbehorend rapport en actualiseer dit met recente Archis-waarnemingen, vondst- en onderzoeksmeldingen. Check de stand van kennis voor de regio in de NOaA en in de provinciale synthese. IKAW, KICH, provinciale CHW zijn voor de archeologie niet meer van toepassing. De AMK is alleen nog van toepassing voor beschermde monumenten. In 4.1. wordt de situering en de inrichting van het onderzoeksgebied beschreven (fysieke toegankelijkheid, bebouwing, begroeiing, verstoringen, e.d.). Beschrijf de ligging van de locatie ten opzichte van historische bebouwing, historisch geografische elementen, etc. Check of de actuele situatie nog overeenkomt met die ten tijde van eerder onderzoek (sloop?), voeg lucht- en situatiefoto s bij en plan-, locatie- en bouwtekeningen. In 4.2. en 4.3. worden de fysiek-landschappelijke en de cultuurlandschappelijke en historische context geschetst in hoofdlijnen (geen uitvoerig geologisch overzicht van heel Zuid-Nederland svp). Met context wordt de directe omgeving bedoeld (1 tot 5 km om de onderzoekslocatie, afhankelijk van de situatie en relevantie). Verwijs voor een groter regionaal overzicht naar het rapport bij de gemeentelijke beleidskaart. 3

In 4.4. wordt de archeologische context beschreven en wordt gebruik gemaakt van de resultaten van eerder onderzoek in de (directe) omgeving. De analyse van de contextuele gegevens is vooral van belang voor de vraagstelling, voor de verwachting en (bij IVO) voor de waardering. Soms kan gebruik gemaakt worden van eerder onderzoek op de betreffende onderzoekslocatie (vooruit lopend op 4.5.). In 4.5. gaat het er om wat van de onderzoekslocatie zelf bekend is en wat er verwacht kan worden. Dit deelhoofdstuk is gesplitst in stukken over bodemopbouw en stratigrafie, historisch grondgebruik en archeologische fenomenen. Dit laatste deel is gesplitst in een beschrijving van de bekende en verwachte archeologische fenomenen en in een omschrijving van de eerder vastgestelde fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Hoofdstuk 4.5. is van belang voor het bepalen van de vraagstelling en de strategie, methodiek, planning en personele inzet. Beschrijf zo exact mogelijk wat er bij eerder onderzoek op deze vindplaats aangetroffen is (sporen, vondsten, maar ook de ruimtelijke structuur inclusief lege zones). Voeg kaarten bij (boorpunten, puttenplannen, alle-sporen-kaarten, etc.). Verwijs naar pagina s in rapporten. Beschrijf bij de verwachte fenomenen datgene wat op grond van het vooronderzoek op deze plaats en op grond van de kennis van de omgeving verwacht kan worden. Doe dit zo specifiek mogelijk en motiveer dit. Noem, indien dit niet mogelijk is, de algemene kenmerken van dit soort locaties/complextypen/perioden zonder te vervallen in een opsomming van wat er in theorie allemaal zou kunnen zitten. Houd er rekening mee dat de kans op de aanwezigheid van paleo-ecologisch materiaal in lössbodems gering tot matig is. In het algemeen conserveert löss slecht. In nattere delen is de verwachting hoger. Geef indien mogelijk een beredeneerde prognose over de fysieke en inhoudelijke kwaliteit van nog te ontdekken zaken. Hoofdstuk 5. Vraagstelling. Hoofdstuk 5.1. Formuleer aan de hand van de contextgegevens en de aard en plaats van de locatie een centrale vraag. Maak gebruik van relevante thema s in de NOaA, in de gemeentelijke onderzoeksagenda s, het wetenschappelijk kader van het provinciale aandachtsgebied Via Belgica en van de onderzoeksprioriteiten die in de provinciale synthese en de provinciale selectienota genoemd worden. Deze thema s worden in een apart document benoemd. In hoofdstuk 5.2. worden onderzoeksvragen per thema (bijvoorbeeld bodemopbouw) genoemd. De thematische structuur van dit hoofdstuk moet gehandhaafd blijven, want de opbouw van de onderzoeksvragen wordt weerspiegeld in de structuur van de rapportage (zie 8.1.2). Per thema worden geclusterde vragen gesteld over aspecten (bij bodemopbouw bijvoorbeeld colluvium). In zo n cluster zitten deelvragen (bijvoorbeeld of er meer fasen in het colluvium zijn). Die deelvragen hebben ook een attenderend doel (is er sprake van?). Dat leidt, om het taalkundig niet te complex te maken, soms tot een ja-/nee-vraag. Vragen mogen echter in de rapportage niet met alleen ja of nee beantwoord worden. Na de constatering van aan- of afwezigheid moet het antwoord altijd beargumenteerd en toegelicht worden (zie inleiding op 5.2.). De hier gestelde vragen (en dat geldt ook voor hoofdstuk 6) zijn qua complextype vooral gericht op nederzettingen en qua periode vooral op de middeleeuwen. Bij de sporen en structuren is ingezoomd op de problematiek van nederzettingen uit de volle en late middeleeuwen, zowel binnen als buiten dorpskernen, en op de problematiek van constructiewijzen, erven en lege zones. Voor het geval dat zich inhumatiegraven voordoen is een set vragen opgenomen, die (met dank) ontleend is aan een PvE van RAAP. Bij de sporen en structuren is de vraagstelling in niveaus opgebouwd: 4

individuele sporen, samenhang van sporen in structuren, samenhang van structuren binnen de vindplaats. Bij de vondsten is een onderscheid tussen de daterende functie en hun zeggingskracht binnen de materiële cultuur. De vragen naar de vondst- en spoordichtheid zijn mede gericht op de organisatie van vervolgonderzoek. De vragen over paleo-ecologische resten zijn van toepassing voorzover dit onderzoek uitgevoerd is. Bij proefsleuvenonderzoek zal het vaak gaan om het bepalen van de mogelijkheid van het uitvoeren van dergelijk onderzoek. Per thema moeten vragen worden toegevoegd, die voortvloeien uit de 5.1 geformuleerde vraagstelling en uit de specifieke kenmerken van deze locatie. Niet van toepassing zijnde vragen kunnen vervallen. Wanneer dit model voor een opgraving gebruikt wordt, vervallen de vragen over de waarde. Hoofdstuk 6. Strategie, methoden en technieken Dit is een standaardtekst waaraan elementen ontleend of toegevoegd kunnen worden. In het PvE wordt eerst de onderzoeksstrategie geformuleerd die nodig wordt geacht om het doel te bereiken. Op basis daarvan worden methoden en technieken benoemd. In hoofdstuk 6.1. wordt als strategie een standaardmethode voor proefsleufonderzoek aangegeven. Daarbij is uitgegaan van karterend proefsleuvenonderzoek dat tot waarderend onderzoek uitgebreid kan worden. Uit een oogpunt van archeologische inbreng in de planvorming is het gewenst om het gehele plangebied te karteren. Indien voor een andere aanpak of voor beperking van het onderzoek tot een deel van plangebied gekozen wordt, moet dit gemotiveerd worden. Gekozen is voor een initiële dekking van circa 7,5 % in een evenwichtig gespreid grid. Als optimaal voor karteren wordt een dekking van 10% beschouwd volgens optie A2 van de leidraad KNA. Voor waarderen kan plaatselijk uitbreiding nodig zijn. De plaats van de eerste 7,5 % ligt vast en moet in het puttenplan bij het PvE worden aangegeven. Wanneer dit model voor een opgraving of een begeleiding gebruikt wordt, moet een daarvoor geschikte strategie ontworpen worden. In hoofdstuk 6.2. en 6.3. worden in aanvulling op KNA-protocollen (waarnaar verwezen wordt) nadere richtlijnen gegeven. De genoemde werkwijze moet gevolgd worden tenzij bepaalde aspecten aantoonbaar niet van toepassing zijn of tenzij een andere werkwijze op grond van de vraagstelling of de kenmerken van de locatie beter of meer relevant is. Het in 6.2. genoemde begrip concentraties wordt niet nader gedefinieerd. Het is aan de projectleider om te bepalen of er sprake is van een concentratie. Dit kan per periode, materiaaltype en complextype verschillen. Let op de bepalingen bij beeldregistratie! Zeker bij bijzondere vondsten is de wet van Murphy van toepassing! In hoofdstuk 6.3. dient in het bijzonder gelet te worden op het bepaalde met betrekking tot het volledig afwerken van alle sporen (behalve de natuurlijke sporen) en tot de aanleg van dwarsprofielen bij muren en uitbraaksleuven. Het niet afwerken van sporen kan leiden tot interpretatiefouten en bij het laten liggen tot een latere opgraving tot beschadiging van sporen en extra werk. Alleen bij structuren en grotere sporen en bij een reële kans op duurzaam fysiek behoud is dit zinvol, mits de sporen adequaat tegen beschadiging beschermd worden. De hoofdstukken 6.4. t/m 6.8. kunnen per situatie worden aangevuld en gewijzigd. Voor deze hoofdstukken is vooral de Veldhandleiding Archeologie 2002 van belang. Bij proefsleuvenonderzoek 5

zal het ecologisch onderzoek vaak beperkt van aard zijn en vooral gericht op het meewegen in de waardering. Grootschalige bemonstering en analyse van de monsters zal zich vooral bij een opgraving afspelen. Ecologische resten zijn van groot belang, maar de kans op de aanwezigheid van paleo-ecologisch materiaal is in lössbodems gering tot matig. In nattere, lager gelegen delen is de verwachting hoger. Er is kans van slagen voor pollenonderzoek, als er waterverzadigde condities in een lössbodem zijn (depressies en in beekdalen). Als er colluvium is, kan de basis daarvan in de Romeinse tijd zijn gevormd. Als dat colluvium in een natte depressie ligt is de kans op stuifmeel aanwezig. Als veen in beekdalen wordt aangetroffen, kan dat ook een potentieel monsterpunt voor pollen zijn. In 6.9. dient aangegeven te worden of het veldwerk door objectieve beperkingen belemmerd wordt en hoe hiermee omgegaan moet worden. Let op in 9.4. op te nemen bepalingen. De hoofdstukken 6.2. en 6.9. zijn ook voor PvE s voor opgravingen en begeleidingen te gebruiken. Hoofdstuk 7. Evaluatie, uitwerking en conservering. Dit is een standaardtekst. Indien elementen aantoonbaar niet van toepassing zijn, kunnen zij vervallen. Dit hoofdstuk is ook voor PvE s voor opgravingen en begeleidingen te gebruiken. De achtergrond van de tekst is de overweging dat het PvE moet waarborgen dat de bevindingen van het veldonderzoek en de daarbij verzamelde vondsten en monsters op adequate wijze worden geanalyseerd. Daarvoor is een evaluatierapport na technische uitwerking het beste middel. Bij weinig gecompliceerd onderzoek kan na de technische uitwerking direct aan de eindrapportage begonnen worden. Het evaluatierapport maakt keuzes m.b.t. uitwerking, conservering en rapportage en is daarom een beslisdocument dat aan de bevoegde overheid moet worden voorgelegd. Het fungeert na goedkeuring als deel van en aanvulling op het PvE. De vergunningvrager beslist niet over de mate van uitwerking, ook niet als de omvang daarvan onverhoopt afwijkt van datgene wat bij het begin van het onderzoek geoffreerd is. Wel is hij in de gelegenheid zijn visie te geven. Archeobotanisch en natuurwetenschappelijk onderzoek is standaard, gelet op de nadruk die hier in de NOaA op gelegd wordt, tenzij beargumenteerd wordt dat het geen zin heeft. Gelet op de noodzaak om snel tot rapportages van proefsleuvenonderzoek te komen zal dit overigens vooral een punt zijn bij opgravingen. Het is aan de offrerende partij om een inschatting van de uitwerking te maken en desgewenst meerwerk/minderwerk-bepalingen in het contract op te nemen. Dat wordt niet in het PvE geregeld. De overheid geeft in het PvE slechts te kennen dat de vergunningvrager er zorg voor dient te dragen dat binnen de gestelde termijnen gerapporteerd wordt op de voorgeschreven wijze. Dit geldt ook indien de uitwerking en rapportage pas ná het veldwerk aanbesteed wordt. Hoofdstuk 8. Rapportage en deponering Dit is een standaardtekst. Dit hoofdstuk is ook voor PvE s voor opgravingen en begeleidingen te gebruiken. Bij opgravingen en begeleiding volgens het protocol opgraven vervalt hoofdstuk 8.1.3. en het aspect waardering in 8.1.2. Van de hoofdstukopbouw (8.1.2.) kan in Heuvelland-PvE s alleen gemotiveerd worden afgeweken. In de hoofdstukopbouw wordt een logisch verband gelegd met de vraagstelling, waardoor het niet nodig is, zoals men vaak ziet, dat er een apart hoofdstuk komt met beantwoording van de onderzoeksvragen. Uiteen wordt gezet dat synthese, conclusie en samenvatting niet identiek zijn 6

(een veel gemaakte fout in rapporten). Met de passage over waardering wordt beoogd dat onderzoek leidt tot een genuanceerde waardering. Binnen een locatie kunnen delen niet, minder of meer waardevol zijn. Aangegeven is dat beredeneerde informatiewaarde het beslissende criterium is. Duidelijk wordt gemaakt dat er nooit restricties aan de openbaarheid kunnen zijn. Ook niet als de vergunningaanvrager het project voortijds beëindigt. Als het veldwerk eenmaal uitgevoerd is, is rapportage verplicht. De resultaten van het onderzoek dienen voor het publiek beschikbaar te zijn, zeker als het gaat om aansprekende resultaten. Bedacht dient te worden dat een onderzoeksrapport altijd en in de eerste plaats een kennisdocument is, bedoeld om gegevens uit het bodemarchief voor wetenschap en samenleving ex situ te behouden. In een korte periode fungeert dit rapport ook als bewijsstuk in een planologische procedure, nodig voor een vergunningvrager om die vergunning te krijgen. Na afloop van deze procedure is het rapport alleen nog maar kennisdocument en is een verspreiding naar bibliotheken e.d. van belang. Tijdens de vergunningsprocedure zijn stukken openbaar vanaf het moment dat ze bij een inspraak ter visie worden gelegd. De overheid toetst het rapport om te zien of aan het PvE (de vergunningsvoorwaarden) voldaan is. Alleen wetenschappelijk beredeneerbare kwaliteitsverbeteringen moeten worden aangebracht. Essentieel is het opnemen van een snelle, maar realistische termijn van oplevering van het concepteindrapport; ook indien dit pas na het veldwerk wordt aanbesteed. Als voorbeeld van een goede chronologische tabel kunnen de modellen van RAAP en ARCHOl dienen (zie onder aan deze toelichting). Hoofdstuk 9. Randvoorwaarden en aanvullende eisen. Dit is een standaardtekst waarvan in Heuvelland-PvE s alleen gemotiveerd mag worden afgeweken. Dit hoofdstuk is ook voor PvE s voor opgravingen te gebruiken. Bij PvE s voor begeleidingen zijn aanpassingen nodig; vooral ten aanzien 9.3. (overleg) en 9.4.(randvoorwaarden). Bij 9.2. (kwaliteitsborging) is de scheiding in rollen en verantwoordelijkheden van essentieel belang. In 9.3. gaat het primair om overleg gericht op het bewaken van de kwaliteit. In 9.4. gaat het bij overige eisen alleen om de voorwaarden die vanuit de overheid gesteld worden. Het kan zijn dat men bij de voorbereiding of uitvoering van het graafwerk of bij de oplevering van het terrein met bepaalde zaken rekening moet houden. De opsteller van het PvE dient hiernaar te informeren. De realisatie van deze voorschriften wordt met overige civieltechnische, logistieke en andere randvoorwaarden verwerkt in het plan van aanpak of in een contract tussen vergunningvrager als opdrachtgever en uitvoerder. Door deze aspecten goed te regelen wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vergunningvrager er voor dient te zorgen dat adequaat onderzoek kan worden uitgevoerd. Het plan van aanpak is een document tussen uitvoerder en opdrachtgever en wordt niet door de overheid goedgekeurd of vastgesteld. De overheid kan wel vragen om met het oog op de kwaliteitsbewaking over het plan geïnformeerd te worden. De passage over open dagen en dergelijke wordt opgenomen in PvE s voor opgravingen waar publieke belangstelling voor te verwachten is. De verplichting hiertoe, organisatie en financiering kan niet in het kader van een vergunningsaanvraag opgelegd worden. Tot dergelijke activiteiten moet in overleg besloten worden. 7

Hoofdstuk 10. Wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde PvE. Dit is een standaardtekst waarvan in Heuvelland-PvE s alleen gemotiveerd mag worden afgeweken. De achtergrond is de overweging, die ook bij het evaluatierapport (7.1) geldt, dat een PvE onderdeel is van een besluitvormingstraject van de overheid. Indien het nodig is om tijdens de uitvoering beslissingen te nemen over zaken die niet voorzien waren, is het uitsluitend de overheid die de beslissing neemt. Uiteraard wordt hierover overlegd met de vergunningvrager en wordt bij de beslissing rekening gehouden met zijn argumenten en met proportionaliteit. In de praktijk zal het bij proefsleuven vooral gaan om toestemming om de werkzaamheden te verplaatsen, te staken of te verminderen, of om ze door te schuiven naar een opgraving. Dit hoofdstuk is ook voor PvE s voor opgravingen te gebruiken. Bij PvE s voor begeleidingen zijn aanpassingen nodig; vooral ten aanzien van 10.1. met het oog op de procedure van tussentijdse besluitvorming en de doorstart van begeleiding volgens protocol proefsleuven naar begeleiding volgens protocol opgraven overeenkomstig wat daarover al in hoofdstuk 6 (strategie) opgenomen is. Literatuur De lijst is een handreiking aan de opstellers van het PvE. Hiervan wordt alleen relevante literatuur daadwerkelijk in het PvE opgenomen, terwijl locatiespecifieke literatuur wordt toegevoegd. Raadpleeg de online catalogus van de RCE en van het Centre Ceramique in Maastricht. 8

Voorbeelden van chronologische tabellen Model Archol 9

Model RAAP 10