DEEL 2: DAKEN RIOLERING METAALSCHRIJNWERK GLASWERK

Vergelijkbare documenten
Checklist controle uitvoering

Dit systeem is toepasbaar op doorlopende ondergronden zoals houten platen, geprofileerde staalplaten

BESTEKTEKST SYSTEEM N16.0

BESTEKTEKST SYSTEEM N24.0

TRIDEX: lastenboeken

MAXON EPDM BESTEKTEKSTEN

NEN 6050 Brandveilig werken op het dak

16. Staalstructuur en beplating

Plaatsingsvoorschriften voor DELTA -ALPINA bij pannendaken in beton of gebakken aarde in BENELUX

3.4 Waterdichting Opkanten

Systeemnummer : PD 1-1-2

Systematisch onderhoud van platte daken Belang van inspecties Water-Sneeuw. Freya Michiels 1

GEEF EEN PLATDAK WAAR HET RECHT OP HEEFT!

C o n s t r u c t i e s 1

Systeemnummer : PD 1-2-1

Bestekteksten Conform systematiek Neutraal Bestek

33. PLAT DAK / DAKVLOER plat dak / dakvloer - algemeen hellingsbeton - algemeen hellingsbeton op betonnen

Het hedendaagse platte dak

VERWERKINGS- VOORSCHRIFTEN

3.3 Kimfixatie Kimfixatie Algemeen

Handleiding EPDM dakbedekking. Kenmerken: * Synthetische EPDM rubber (ethyleenpropyleendieen-monomeer)

WILLCO Isolatiesystemen

Bouwgebreken bij platte daken Denk na

APPLICATION RULES Mechanische bevestiging van de waterdichting

Klik op of om onze site te bezoeken.

GEEF EEN PLATDAK WAAR HET RECHT OP HEEFT!

Gevelbekleding uit polyvinylchloride (PVC) Deceuninck BELFACE of DEEPLAS of MURVINYL

1. ALGEMEEN 2. BASISPRINCIPES DAKOPBOUW MET EUROTHANE EN POWERDECK

DEEL B BITUMEN DAKBEDEKKINGSCONSTRUCTIES EN -SYSTEMEN, ONTWERPRICHTLIJNEN

Professionele daksystemen voor plat dak

BRENG RUST EN COMFORT MET DEZE THERMISCHE EN AKOESTISCHE ISOLATIE

B2005 ag vespa 1004 DAM - deel 3 dakwerken

Plaatsingsvoorschriften DELTA -THENE: Afdichting in de spouwmuur Conform EN 14967:2006

RENOLIT ALKORTEC SK Plaatsingsrichtlijnen

VERWERKINGSRICHTLIJNEN PLATDAK ISOLATIE IKO ENERTHERM ALU/MG/BGF/BM. Algemene uitvoeringsrichtlijnen

Afstudeer opdracht Jack van den Broek Bijlage materialisering en detailering

NOVEX. Technische gegevens. onderdakplaten

Lerarenopleiding Demodag 1 - Daken

Icopal Kunststof Dakgoten Het klikt met Icopal!

B E S C H R I J V I N G

B.1 Bestekteksten. B.1.1 Blokken

Bouwplaten STEUNPLAAT DAKBEDEKKING TOEPASSINGSRICHTLIJNEN 1

1 Firestone EPDM Daksystemen

De MineraLe isolatieplaat VOOr PLatte Daken

Blz 1/13. BIIG No Flame Verwerkingsrichtlijnen

fermacell Technische tip

Icopal Universal Verwerkingsrichtlijnen

Dit deel bevat informatie met betrekking tot ronde dakdoorvoeren en doorvoeren met onregelmatige vormen.

33. DAKVLOER PLAT DAK 3

DE IDEALE OPLOSSING BIJ KOUDEBRUGGEN!

Plaatsingsvoorschriften DELTA -THENE: kelderafdichting

Inleiding. Isolatie. Spouwvulling Binnenisolatie. Buitenisolatie. Dakisolatie Bouwknopen

Nordic Waterproofing Group

Voorwoord. Handleiding

DEEL 3 - DAKWERKEN INHOUDSOPGAVE 31. HELLEND DAK / THERMISCHE ISOLATIE...

RECTICEL INSULATION BOUW EUROWALL

LOSLIGGEND SYSTEEM MET BALLAST

Plat dak-groendak op geprofileerde staalplaat. Systeem met Bestekom - schrijving vanaf pagina 3. FOAMGLAS Plat dak isolatie

verwerkingshandleiding ALUTRIX 600 ALUTRIX FR

De waterdichte aansluiting van beglaasde balustrades op platte daken

Systeemnummer : PD 1-1-1

Beschrijving keramische prefab wandelementen BRIXALL

Thermische isolatie van bestaande platte daken

LOSLIGGEND SYSTEEM MET BALLAST

Beton LASTENBOEKBESCHRIJVING. 1. Algemeen

Eterspan: steunplaat dakbedekking TOEPASSINGSRICHTLIJNEN

Platen uit cellulair glas met speciale samenstelling, volledig anorganisch zonder bindmiddelen.

Systeemnummer : PD 1-2-1

Bitumineuze waterdichtingsoplossingen. duurzaamheid flexibel en elastisch. levensduur. SBS-bitumen systemen

POWERDECK F (PIR) VOOR EXTENSIEVE GROENDAKEN

Systeemnummer : PD 1-2-2

Systeemnummer : PD 2-1-1

Systeemnummer : PD 1-1-2

Duurzaam bouwen. Het geïsoleerde plat dak

DAK-ISOLATIEPLAAT PIR

RECTICEL INSULATION BOUW EUROWALL

Product Dikte (mm) Breedte (mm) Lengte (m) Verpakking Artikel nummer

Handleiding EPDM dakbedekking. Kenmerken: * Synthetische EPDM rubber (ethyleenpropyleendieen-monomeer)

REV:02-18/07/13. RapidRoof Waterproof Anti-Skid Specificaties op hout

Platdak systemen BauderTHERM - Partieel klevende dakbanen

Accorub. Accorubmatten perfect tegen elkaar laten aansluiten om akoestische lekken te vermijden.

Alkreflex 2L-2. In de spouw. innovation in insulation. Algemeen. Verwerking / bestekomschrijving

Systeemnummer : PD 1-2-2

Systeemnummer : PD 2-1-1

Nebiprofa B.V. TECHNISCHE BEPALINGEN EN WERKBESCHRIJVING

DAK-ISOLATIEPLAAT PIR

Systeemnummer : HB 1-1-1

TZ1. Dakgoten in de beugel. Gootbeugels Specificatie. Montage dakgoten in de beugel. Dakgoten en hulpstukken. Voorbewerking dakgoten.

Systeemnummer : PD 2-1-2

a. Profielenoverzicht

Detailboek Gevelisolatie

Vakrichtlijn gesloten dakbedekkingssystemen Deel D

INFOFICHE BOUWADVIES

Systeemnummer : HB 1-2-1

Rhinoxx Isolatie voor platte daken

Vakrichtlijn gesloten dakbedekkingssystemen Leeswijzer. Uitgave 2013

MECHANISCH BEVESTIGD EXCELLENCE IN ROOFING RENOLIT WATERPROOFING

INDIVIDUELE TAAK OPLEIDINSONDERDEEL CONSTRUCTIES 1. JULIE VANDENBULCKE MAK 1 E Aannemer: Luc Vandermeulen

Detailuitvoeringen

Muurkappen. Gids voor voorschrijving en plaatsing

Transcriptie:

Bijlage 6 DEEL 2: DAKEN RIOLERING METAALSCHRIJNWERK GLASWERK 20. Dakwaterafvoer 20.1. Algemeenheden Volgende normen zijn van toepassing - STS 33 - Dakwaterafvoer (1969) - T.V. uitgegeven door het WTCB o TV 191 - Het platte dak - aansluitingen en afwerking (WTCB) o TV 200 - Sanitair Reglement - deel 2: Installaties voor de afvoer van regenwater van gebouwen (WTCB, 1996) - de normen o NBN 306 - Leidraad voor de goede uitvoering - Waterafvoer (1955) o NBN EN 12056-3 - Binnenriolering onder vrij verval - Deel 3: Ontwerp en berekening van hemelwaterafvoersystemen (2000) TP regenwaterafvoer 20.2. Regenafvoerbuizen Omschrijving: Het betreft de levering en plaatsing van de regenafvoerpijpen, met inbegrip van alle elementen die er wezenlijk deel van uit maken, d.w.z. alle bevestigingshaken aan het metselwerk, beugels, kragen, eventuele ellebogen, T-stukken, uitzettingsvoegen, lasnaden of koppelingen, de aansluitingen op de goten (vergaarbakjes,...) en de verdere elementen afwaarts, De buizen en hulpstukken dragen het kenmerk PVC-hemelwater (RWA) en zijn vervaardigd uit niet-geplastificeerd PVC volgens NBN EN 12200-1 - Kunststofleidingsystemen voor de afvoer van hemelwater voor bovengronds gebruik buiten Ongeplastificeerd polyvinylchloride (PVC-U) - Deel 1: Specificaties voor buizen, koppelstukken en het systeem (2000). De bijhorende beugels beantwoorden aan NBN EN 12095 - Kunststof leidingsystemen - Beugels voor regenwaterafvoerbuizen - Beproevingsmethode voor de sterkte (1997).

De regenafvoerbuizen hebben een grijze kleur en zijn standaard diam. 110 mm, tenzij het bijzonder bestek of de aanbestedingsplannen een grotere diameter bepaalt. Richtingsveranderingen met scherpe hoeken moeten vermeden worden. De buizen worden op minimum 2 cm van de muren geplaatst. De beugels worden stevig en zorgvuldig aan het draagvlak vastgehecht. Opdat de afvoerbuizen vrij zouden kunnen uitzetten worden de buiselementen in elkaar geschoven of voorzien van dilatatievoegen of dilatatietrechters. De afvoerbuizen moeten zo worden aangebracht dat het water niet door de voegen kan dringen. De vorm en de doorsnede van de te verwerken buizen wordt in het bijzonder bestek of meetstaat en/of plannen bepaald. De buizen worden aan de muur vastgezet met bevestigingsmiddelen (beugels in PVC of roestvrij staal 316), met één vast punt per buiselement en met beugels die een vrije uitzetting en krimp van de buizen mogelijk maken. De buizen worden door middel van gladde moffen en zonder verlijming in elkaar geschoven. Boven op de regenafvoerbuis wordt een PVC vergaarbakje geplaatst dat de tapbuis afschermt. Het PVC vergaarbakje heeft dezelfde kleur als de PVC regenwaterafvoeren. De regenafvoerbuizen worden water- en reukdicht op het ondergrondse rioleringsnet aangesloten. De buizen zijn zoveel mogelijk uit één stuk en worden bevestigd minstens om de 100 cm. Inbegrepen in de TP regenwaterafvoer 20.3. Hulpstukken voor regenafvoer 20.3.0. Algemeen Omschrijving: Het betreft de levering en plaatsing van alle noodzakelijke hulp- en/of verbindingsstukken teneinde een perfecte afwatering van het regenwater toe te laten vanaf de opvang op de dakvlakken tot de aansluiting op het ondergronds rioleringsnet. De materialen van de hulpstukken zijn in principe vervaardigd uit hetzelfde materiaal als deze van de stukken waarop het wordt vastgemaakt of uit een verenigbaar aangepast materiaal. Meeteenheid: TP Regenwaterafvoer

Meetcode: TP en omvat per constructie alle werken met betrekking tot dit hoofdstuk. Dwz. dakkolk en tapbuis, bol- en draadroosters, spuwers, regenafvoerbuizen en dgl. 20.3.1. Dakkolk en tapbuis De dakkolken beantwoorden aan TV 191 3.4.3 en zijn vervaardigd uit een materiaal, verenigbaar met de dakvloer, het isolatiemateriaal, het dampscherm en de dakdichting. Specificaties: De plakplaat (afm. ca. 50 x 50 cm) van de dakkolk bestaat uit lood van minimum 2 mm dikte. De tapbuis bestaat uit een aangesoldeerd verticaal loden stuk van min. 3 mm dikte, dat minstens 15 cm in de afvoerbuis dringt. Overeenkomstig de voorziene opstelling bestaat de bijhorende tapbuis: - ofwel uit een verticaal stuk dat aan de bodem van het tapgat is gelast (recht tapgat) - ofwel uit een horizontaal stuk dat aan de opstand van het tapgat is gelast, doorheen de dakrand dringt en waaraan een verticaal stuk is gelast dat minstens 15 cm in de afvoerbuis dringt (haaks tapgat). De tapbuizen zijn bij een haakse tapbuis voorzien van een overloop. De diameter van de tapbuis is gelijk aan deze van de afvoerbuis indien deze laatste er rechtstreeks mee verbonden is. Indien er een vergaarbak bestaat, is de diameter van de tapbuis kleiner dan deze van de afvoerbuis. Overeenkomstig TV 191 - Het platte dak, aansluiting en afwerking (WTCB, 1994). De tapbuizen worden, conform de ATG-richtlijnen van het respectievelijk voorziene dichtingsmateriaal, waterdicht ingewerkt in de voorziene dakdichtingslagen. Opvatting: - ofwel volgens TV 191 3.5.1 - Tapbuizen doorheen een opkant. - ofwel volgens TV 191 3.5.2 - Tapbuizen in het dakvlak. De ondergrond wordt vooraf behoorlijk gereinigd. De kolken worden zodanig geplaatst dat plasvorming wordt vermeden. Ter plaatse van de dakkolk wordt de isolatie dunlagiger uitgevoerd of weggesneden zodat de kiezelbak iets verzonken komt te liggen in de dakbedekking en er geen waterophoping ontstaat aan de randen van het tapgat. De insteekdiepte in de afvoerpijp bedraagt ten minste 15 cm. De flens van de kolk wordt koud verlijmd of mechanisch bevestigd. Na de plaatsing wordt hij volledig bedekt met een bijkomende laag APP-polymeerbitumen met polyesterinlage, dikte 4 mm, voorzien van ingewalste leischilfers.

Inbegrepen in de TP regenwaterafvoer 20.3.2. Draad bolroosters De draadbolroosters zijn vervaardigd uit een corrosievast materiaal, grootte aan te passen aan de diameter van de afvoerbuizen. De uitvoering is in: - ofwel verzinkte staaldraad (dikte 2 mm), aan elkaar gelast tot gevlochten korf, ballonvormig - ofwel UV- en weersbestendig kunststof, ballonvormig De ballonvormige korf wordt in het mondstuk van de afvoerbuis geklemd. Te plaatsen op iedere tapbuis. Inbegrepen in de TP regenwaterafvoer 20.3.3. Spuwer Bij elke dakkolk wordt een spuwer voorzien. Het betreft spuwers als secundaire regenwaterafvoer ingeval verstopping van de primaire afvoer (platte daken / terrassen / ) De buisjes zijn voorzien van de nodige plakplaatjes voor een stabiele en waterdichte aansluiting met de voorziene dakdichting. Specificaties: lood (wanddikte minimum 2 mm) Diameter: minimum 50 mm. Uitsteek t.o.v. gevelvlak: minimum 50 mm Positionering bij platte daken overeenkomstig TV 191 4.3 - Plaats van spuwers op het dak.

De juiste doorgangslengte dient ter plaatse te worden opgemeten. Bij horizontale plaatsing worden de buisjes lichtjes afwaterend naar buiten toe geplaatst. Doorvoeren doorheen de dakopbouw en/of wanden worden tijdens de ruwbouwwerken voorzien van een aangepaste doorvoermof. De aansluiting garandeert een waterdichte en verzorgde aansluiting met het dakvlak en zichtvlak, de doorvoeropening wordt afgewerkt met een aangepaste kit. Inbegrepen in de TP regenwaterafvoer 21. Dakopbouw 21.1. Algemeenheden REFERENTIENORMEN TV 215 - Het platte dak: opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud (WTCB, 2001) -> vervangt TV 151 & TV 183 TV 191 - Het platte dak - Deel 2: Aansluitingen en afwerking (WTCB, 1994) TV 196 - Balkons (WTCB, 1995) STS 34.8 - Dakafdichtingen - Derde deel: Uitvoering (1990) NBN B 03-002-1 - Windbelasting op bouwwerken - Algemeen - Winddruk op een wand en gezamenlijke windeffecten op bouwwerken (1988) Technische goedkeuring ATG voor de betreffende dakbanen ETAG 006 Systems of Mechanically Fastened Flexible Roof Waterproofing Membranes (in voorbereiding) Meer info: ATG s en ETA s i.v.m. de mechanische bevestiging van dakisolatie De dakafdichter - Beroepsmonografie (Nationale Actiecomité voor Veiligheid en hygiëne in het Bouwbedrijf, 1994) Handboek voor de dakafdichter (Fonds voor Vakopleiding in de bouw en de Belgische vereniging van aannemers van dichtingswerken) NBN B 46-001 - Dakopbouw met afdichtingen - Bitumen- of kunststoffolies (1991) NBN B 46-002 - Dakafdichtingen - Producten en basis van geoxideerd bitumen - Onderlaag (1991) NBN B 46-003 - Dakafdichtingen - Producten op basis van APP of SBS- polymeerbitumen (1991) NBN B 46-201 - Dakafdichting - Proeven (1991) NBN B 46-401 - Het platte dak opbouw, materialen, uitvoering, onderhoud (2003) NBN EN 822 t/m 826 - Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen (1994) NBN EN 1602 t/m 1609 - Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen (1997)

NBN EN 12085 t/m 91 - Materialen voor de warmte-isolatie van gebouwen (1997) NBN EN 13165 - Materialen voor de warmte-isolatie van gebouwen - Fabrieksmatig vervaardigde producten van hard polyurethaanschuim (PUR) - Specificatie (2001) De gebruikte materialen (dakdichtingsrollen, isolatiematerialen, bevestigingsmiddelen, koepels, lichtstraten, ) dienen een Butgb - ATG technische goedkeuring te bezitten. Bewijs hiervan zal door de aannemer aan Aquafin of zijn gemachtigde overgemaakt worden. Alle gebruikte materialen voor de volledige dakopbouw moeten met elkaar verenigbaar zijn. De vereiste brandweerstand van de dakopbouw als geheel (dakvloer, dampscherm, isolatieen dichtingssysteem) dient te voldoen aan het KB van 19/12/1997 en 4/4/2003 (zie ook TV 215 2.2). Vooraleer de dakwerken te beginnen, controleert de aannemer van de dichtingswerken de zichtbare toestand van de dakvloer en verzekert hij zich ervan dat de dakvloer aan de oppervlakte voldoende droog en effen is. 21.2. Hellingsbeton 21.2.0. Hellingsbeton algemeen Het betreft de afschotlagen op een betonnen draagvloer. Inbegrepen in de eenheidsprijs zijn het vooraf reinigen van de vloer en de eventueel vereiste afstrijklaag. De afschotlaag moet geschikt zijn om de gevraagde dakhellingen te kunnen realiseren. Zij bestaat uit een mengsel van diverse granulaten, al of niet lichtisolerende toeslagstoffen, bindmateriaal en water. De aannemer heeft de keuze de uitvoering te realiseren met een hellingsbeton met geëxpandeerde kleikorrels (art. 21.2.1.) of met een hellingsbeton op basis van schuimbeton (art. 21.2.2.). De afschotlaag wordt aangebracht volgens de voorgeschreven dikte en in helling gelegd naar de afloopbuizen toe. Behoudens andere bepalingen in het bijzonder bestek bedraagt de minimale helling 2 cm/m. Op het laagste punt dient de afschotlaag nog steeds minstens 40 mm dik te zijn. Rond de afvoerbuis mag de dikte van de afschotlaag plaatselijk verminderd worden om de tapbuis in te werken, en zodoende plasvorming te voorkomen. De specie wordt gestort op een zuivere en licht bevochtigde draagvloer, langs de randen wordt een soepele strook voorzien om uitzetting toe te laten. De bovenzijde wordt glad

afgewerkt met de rijlat en daarna met de spaan uitgevlakt, zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de bovenliggende materialen. Uitzettings- en krimpvoegen dienen waar nodig te worden voorzien. Eventuele zettingsvoegen in de constructies worden eveneens in de afschotlaag doorgetrokken. De nodige maatregelen worden genomen om het voortijdig uitdrogen van het beton tijdens de binding tegen te gaan. Na plaatsing zal de nodige droogtijd in acht worden genomen en zullen de afschotlagen beschermd worden zolang de afdichting niet aangebracht is. Keuring: Het bovenvlak is vlak en effen, de maximaal toegestane toleranties zullen, in functie van de voorziene dakafdichting en plaatsingswijze, beantwoorden aan TV 215 4.2.1.2 (tabel 10). Afwijkingen gemeten onder een rijlat van 2 meter, bedragen ten hoogste 10-12 mm. Afwijkingen gemeten onder een regel van 0,2 m bedragen ten hoogste 2-5 mm. Resterende holten en hobbels dienen te worden uitgevlakt d.m.v. het afslijpen en/of het opvullen met een aangepaste harsmortel. Meeteenheid: in m² Meetcode: netto orthogonaal geprojecteerde oppervlakte. Openingen groter dan 0,5 m2 worden afgetrokken. 21.2.1. Hellingsbeton met geëxpandeerde kleikorrels Materiaal - Specificaties: 1.050 l geëxpandeerde klei 3/10 170 kg cement PDR (snelverhardend) Het droog volumegewicht bedraagt ten hoogste 600 kg/m³. De warmtegeleidingscoëfficiënt λi bedraagt 0,15 W/mK (volgens NBN B 62-203) Het hellingsbeton wordt met de grootste zorg uitgevoerd zodat de hellende vlakken gaaf zijn zonder putten of hoogten. Het is van belang dat de korrels enkele uren vóór de verwerking goed nat worden gemaakt en gemengd met cement. Er moet een cementfilm rond de korrel blinken.

Het geheel wordt na de plaatsing vlak afgestreken met cementmortel om de grootst mogelijke hechting te krijgen met de komende lagen (2 % afschot). De nodige krimpvoegen worden na het uitharden gevuld met een isolerend beton van dezelfde samenstelling. 21.2.2. Hellingsbeton op basis van schuimbeton Materiaal - Specificaties: Het schuimbeton is opgebouwd uit cement, zand en water. De cellenstructuur wordt bekomen door toediening op de werf van een stabiel schuim aan de mortelspecie. Het droog volumegewicht bedraagt: 550 à 750 kg/m³ Warmtegeleidingscoëfficiënt λi bedraagt max. 0,20 W/mK, volgens NBN B 62-200. Het pompen van het cellenbeton dient te gebeuren met speciaal hiervoor uitgeruste pompen, zodat de celstructuur van het materiaal niet wordt doorbroken. Er mag geen plasvorming zijn op het oppervlak waarop het schuimbeton wordt aangebracht. Bij vorst of hevige regenval mag er niet worden gewerkt. De minimale stortdikte bedraagt 5 cm, de maximale stortdikte in één laag is 25 cm. De hellingsgraad is volgens de uitvoeringsplannen. De nodige krimpvoegen worden na het uitharden gevuld met een isolerend beton van dezelfde samenstelling. Na plaatsing wordt het geheel afgestreken om een gaaf, hellend vlak te bekomen zonder putten of hoogten. 21.3. Dampscherm op hellingsbeton 21.3.0. Dampscherm algemeen Hechtprimer: 1 laag sneldrogende bitumineuze hechtprimer. Verbruik ca 4 m²/l. Droogtijd ± 30 min bij 20 C. Dampscherm klasse E3: bestaande uit een geblazen bitumen gewapend met een polyestermat (APP), type P3 dikte 3 mm). Plaatsing conform de ATG-goedkeuring van het dakdichtingssysteem.

Technische Kenmerken - Treksterkte (EN 12311-1) lengte : 600 N/50 mm breedte : 500 N/50 mm - Rek bij breuk (EN 12311-1) lengte : 40 % breedte : 45 % - Koude buig : 3 C - Vrije krimp: 0 % Meeteenheid: in m² Meetcode: De netto oppervlakte wordt bepaald aan de hand van de uitvoeringsplannen, gemeten als de horizontale projectie. Opkanten en afwerkingen worden als inbegrepen beschouwd. Uitsparingen groter dan 0,5m² worden afgetrokken. 21.3.1. Dampscherm op betonnen drager De hechtprimer wordt met borstel of spuittoestel aangebracht op ondergrond. Tijdens de verwerking mag de temperatuur tussen + 10 en + 25 C zijn. Het dampscherm wordt in halfsteens verband geplaatst en volledig gelast op de ondergrond met een overlapping > 7cm in zowel langste als dwarse richting. 21.3.2. Dampscherm op geprofileerde staalplaat In geval van onmogelijkheid van het plaatsen van zelfklevende membranen omwille van de weersomstandigheden kan als alternatief een gevlamlast dakmembraan geplaatst worden zoals beschreven onder 31.3.1: dampscherm op betonnen drager. De hechtprimer wordt met borstel of spuittoestel aangebracht op ondergrond. Tijdens de verwerking mag de temperatuur tussen + 10 en + 25 C zijn. De baan van het dampscherm wordt geplaatst in de cannelurerichting van de metalen plooiplaat, zodanig dat de langsnaad op de rug van het steeldeck wordt gepositioneerd en goed kan worden aangedrukt. De eerste dakbaan wordt ontrold en uitgelijnd, en vervolgens opnieuw opgerold tot ca. de helft van de baanlengte. De wegtrekfolie in de breedte richting doorsnijden en in 1 arbeidsgang de folie naar boven toe wegtrekken terwijl men de baan ontrolt. De zelfklevende onderzijde komt zodoende in contact met de ondergrond en kleeft onmiddellijk.

Dezelfde procedure herhalen voor het andere eind van de rol. De volgende dakbaan wordt op dezelfde wijze geplaatst met een overlap van 8 cm. Alvorens deze definitief te ontrollen, wordt de wegtrekfolie op de lasnaad van de vorige baan verwijderd. Aandrukken met een halfharde aandrukrol. De kopse naden over een breedte van minimum 10 cm dichten met de zachte vlam. Verwerkingstemperatuur 10 C. In geval van plaatsing tijdens een koude periode dient het materiaal vóór de plaatsing minstens 12 uur gestockeerd worden in een omgevingstemperatuur van 10 C. 21.4. Isolatieplaten 21.4.0. Isolatieplaten algemeen Omschrijving: Het betreft alle noodzakelijke leveringen en werken voor het realiseren van een doeltreffende isolatie zonder koudebruggen, binnen het voorziene dakdichtingssysteem. In overeenstemming met de algemene en/of specifieke bepalingen van het bijzonder bestek, dienen de onder deze post begrepen eenheidsprijzen steeds te omvatten: - de controle en de eventuele voorbereiding van de dakvloer; - de levering en verwerking van de isolatiematerialen en bijhorende dampschermen; - de levering en de plaatsing van kleefmiddelen (lijmen, bitumen, ) en/of mechanische bevestigingstoebehoren; - de nodige verticale isolatiestroken tegen dakopstanden en/of dakranden; - de eventuele voorlopige beschermingsmaatregelen. De aangewende isolatieplaten bezitten een technische goedkeuring ATG (of gelijkwaardig), voor toepassing binnen de voorziene dakopbouw. De isolatieplaten bestaan uit polyurethaan aan beide zijden voorzien van een laag gebitumineerd glasvlies, overeenkomstig NBN EN 13165. Het blaasmiddel bij de productie van de platen is CFK- en HCFK-vrij. De isolatieplaten bezitten een technische goedkeuring ATG, voor toepassing binnen de voorziene dakopbouw en beantwoorden aan volgende eisen: - volumemassa: P = min. 30 kg/m², - warmtegeleidingscoëfficiënt = max. 0,025 W/mK (voor T2). - beloopbaarheid: minimum klasse C (UEAtc-klasse)

Indien de aannemer een product met een hogere lambda-waarde wil gebruiken, zal hij een grotere dikte moeten toepassen om gelijkwaardig te zijn Totale laagdikte: 10 cm, tenzij anders aangegeven in het bijzonder bestek of op plan. Voorbereiding - De dakdekker zal vóór de aanvang van zijn werken alle bouwdelen inspecteren waarop of waartegen hij moet aansluiten. Hij zal nagaan of er overal een gelijkmatige helling gerealiseerd is en of alle opstanden en randen volledig en correct zijn afgewerkt. Hij zal iedere onregelmatigheid signaleren en zijn werken slechts aanvatten wanneer de staat, vlakheid en cohesie van de dakvloer een onberispelijke uitvoering van zijn werk toelaten. Uitvoeringsomstandigheden - De ondergrond dient zuiver en winddroog te zijn (vrij van zichtbaar vocht), waarbij de plaatsingsoppervlakte en de materialen droog dienen te worden gehouden tot voltooiing van de werken. De isolatie mag nooit nat geplaatst worden, bij iedere werkonderbreking is het daarbij aangewezen het blootliggend isolatiemateriaal tegen weersinvloeden te beschermen. Voor hun verwerking worden de platen droog opgeslagen op de bouwplaats. Zij worden geplaatst onmiddellijk vóór het plaatsen van de dakdichting. Vlakheid van de ondergrond - De hechting van dampscherm en isolatie vergen een voldoende vlakheid, aangepast aan de aard van het voorziene systeem en de plaatsingswijze. Waar vereist zullen oneffenheden voorafgaandelijk worden weggewerkt en/of bijgewerkt. De eisen gesteld aan de vlakheid van ondergrond dienen daarbij te voldoen aan de tolerantiewaarden volgens TV 215 4.2.1 (tabel 10): o o o o afwijking op regel van 200 cm: maximum 10 mm afwijking op regel van 20 cm: maximum 2 mm uitstekende delen en niveauverspringingen (platen): maximum 2 mm oppervlakteruwheid (beton): maximum 2 mm Volgens toepassingsgebied kunnen volgende methoden in aanmerking worden genomen: Op betonnen drager en stalen dakplaten - C: kleven met bitumineuze koudlijm (volgens TV 215 7.3.2) - Cs: kleven met synthetische koudlijm (volgens TV 215 7.3.3) Op stalen dakplaten - M: mechanische bevestiging (volgens TV 215 7.3.4)

De plaatsingstechnieken dienen te zijn aangepast aan de te verwachten gebruiks- en windbelastingen, de aard van de voorziene dakvloer, dampscherm, isolatiemateriaal en dakdichtingssyteem, overeenkomstig de respectievelijke ATG-richtlijnen. De platen worden in verband geplaatst, met gesloten voegen en waar nodig zodanig versneden dat ze volledig aansluiten tegen elkaar en/of tegen de andere bouwelementen. Beschadigde plaatdelen en stukjes afval mogen niet verwerkt worden. Tegen dakopstanden en aan dakranden worden de isolatieplaten overal waar nodig opgetrokken, teneinde iedere mogelijke koudebrug op te vangen. Indien het dakbeschot niet op 45 werd afgeschuind worden passende hoekstroken uit hetzelfde isolerend materiaal geplaatst. Meeteenheid: per m². Meetcode: De eenheidsprijs is met inbegrip van alle noodzakelijke leveringen en werken voor het realiseren van een doeltreffende isolatie zonder koudebruggen. Inbegrepen in deze post zijn de controle en de eventuele voorbereiding van de dakvloer; de levering en verwerking van de isolatiematerialen; de levering en de plaatsing van kleefmiddelen (lijmen, bitumen, ) en/of mechanische bevestigingstoebehoren; de nodige verticale isolatiestroken tegen dakopstanden en/of dakranden; de nodige driehoekslatten tegen dakopstanden, de eventuele voorlopige beschermingsmaatregelen. Uitsparingen groter dan 0,5 m² worden afgetrokken. 21.4.1. Isolatieplaten PUR op betonnen drager De te gebruiken lijmhoeveelheden in de midden-, hoek- en randzones worden bepaald door de windbelasting op het dak (zie Technische Voorlichting nr 215 van het W.T.C.B. - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) en de nuttige windweerstand van het gelijmde complex (zie ATG isolatie daken). Op betonnen ondergronden worden de lijmsporen in slingervorm aangebracht: maximale afstand van de sporen 25 cm h.o.h.

21.4.2. Isolatieplaten PUR op stalen dakplaten Uitvoering verlijmen: De te gebruiken lijmhoeveelheden in de midden-, hoek- en randzones worden bepaald door de windbelasting op het dak (zie Technische Voorlichting nr 215 van het W.T.C.B. - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) en de nuttige windweerstand van het gelijmde complex (zie ATG isolatie daken). Op metalen plooiplaten wordt op elke ribbe 1 lijmspoor aangebracht, links of rechts van het midden. In de rand- en hoekzones brengt men op elke ribbe 2 lijmsporen aan, links en rechts van het midden. Uitvoering mechanisch bevestigen: Het aantal schroeven in de midden-, hoek- en randzones worden bepaald door de windbelasting op het dak (zie Technische Voorlichting nr 215 van het W.T.C.B. - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) en de nuttige windweerstand van de schroeven. Schroeven en drukverdeelplaatjes met thermische onderbreking, voorgemonteerde combinatie, samengesteld uit een tule van Polyamide Pa 6, in combinatie met dakschroef volgens de ondergrond steeldeck waarbij de schroef in geval van steeldeck een lengte heeft zodat deze minstens 2 cm doorheen de steeldeck steekt en volgens de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de isolatieplaten. De schroeven moeten voldoen aan de UEAtc-klasse II en een minimale diameter hebben van 4,8 mm. Met betrekking tot de verdeling van de schroeven over de isolatieplaten verwijzen we ook naar de TV nr 215. 21.5. Dakdichting 21.5.0. Dakdichting Algemeen Omschrijving: Het betreft bitumineuze dakdichtingen volgens systeemcode (TV 215, 8.2.2.3) PCs (met onderlaag gekleefd & eindlaag gelast) De werken omvatten alle noodzakelijke leveringen en werken voor het realiseren van de voorziene (soepele) dakdichtingsbanen op platte daken tot een waterdicht geheel. In overeenstemming met de algemene en/of specifieke bepalingen van het bijzonder bestek, dienen de onder deze post begrepen eenheidsprijzen steeds te omvatten: - het nazicht en de voorbereiding van het draagvlak; - de levering en verwerking van de dakdichtingslagen, inclusief alle noodzakelijke scheidingslagen, lijmen, bevestigingsmiddelen en toebehoren;

- het aanwerken van de dakdichting rondom koepels, rookkanalen, ventilatiekanalen, e.d.; - de waterdichte afwerking en aansluiting (of herstelling) van de dakdichting ter hoogte van dakranden, gevelopstanden en eventuele aangrenzende constructies; - de eventuele voorlopige beschermingsmaatregelen; De brandweerstand van de dakopbouw als geheel (dakvloer, dampscherm, isolatie- en dichtingssysteem) dient te voldoen aan het KB van 19/12/1997 en 4/4/2003 (zie ook TV 215 2.2.1). Het brandgedrag van de eindlaag bij blootstelling aan een externe brand, dient te beantwoorden aan de klasse A1 volgens NBN S 21-203, hetzij dient het ganse dakpakket aan de klasse B-roof (t1) te voldoen, zoals bepaald in de Europese eisen 2001/671/EG. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van toetsing aan referentie-dakopbouwen (zie ook TV 215 2.2.2-tabel 8). De dakafdichtingen mogen enkel worden aangebracht door gekwalificeerde plaatsers, met de nodige ervaring en deskundigheid, m.b.t. de plaatsing van het voorziene dakafdichtingssysteem (dampscherm - isolatie - dichting). Zij dienen daarenboven de respectievelijke bepalingen zoals vermeld in TV 215 (WTCB), de technische goedkeuring en/of de voorschriften van de fabrikant strikt op te volgen. Omgevingsinvloeden - beschermingsmaatregelen De plaatsing zal onderbroken en voorlopig beschermd worden bij vochtig weer (regen, sneeuw, mist) en/of bij temperaturen lager dan 5 C. Het werk mag in deze gevallen enkel voortgezet worden, mits voorafgaandelijke toestemming van de leidend ingenieur en naleving van de door de fabrikant opgelegde voorzorgsmaatregelen. De rollen zullen verticaal vervoerd en op een vlakke en gladde vloerbodem opgeslagen worden. Zij zullen met zorg behandeld worden om iedere beschadiging te vermijden. In het bijzonder bij temperaturen onder 5 C moeten de rollen zeer behoedzaam worden behandeld. De nodige beschermingsmaatregelen worden getroffen om na uitvoering het betreden van het dak te beperken. De lagen worden geplaatst met een minimale langse en dwarse overlapping, overeenkomstig TV 215 8.2.4.2.2 - tabel 28). De overlapping van onder- en eindlaag lopen in dezelfde richting en zijn geschrankt. De naadoverlappingen worden zorgvuldig gelast over de volledige breedte van de naad en samengedrukt. De schikking van langs- en dwarsnaden wordt zodanig gekozen dat een volledige waterafvloeiing verzekerd is. Aan de randen wordt de hoek tussen het strekkende deel en de opkant, behoudens andere bepalingen, afgeschuind onder een hoek van 45, met schuin gesneden isolatiestroken. Verwerkingstemperatuur 10 C.

In geval van plaatsing tijdens een koude periode dient het materiaal vóór de plaatsing minstens 12 uur gestockeerd worden in een omgevingstemperatuur van 10 C. Keuring: Attesten De aannemer legt steeds een geldig ATG-certificaat voor het betreffende dakdichtingssysteem conform de voorziene dakopbouw voor. Waarborgen De aannemer blijft gedurende een periode van 10 jaar na de voorlopige oplevering, aansprakelijk voor de volledige waterdichtheid van de uitgevoerde dakafdichting. Bijkomend zal de aannemer bij de voorlopige oplevering een door de fabrikant opgemaakt attest afleveren, houdende een 10-jarige fabriekswaarborg op gebreken m.b.t. de geleverde materialen (zonder voorbehoud op materialen en arbeidsloon wanneer zich dientengevolge een vervanging van de dakbedekking zou opdringen). Dienaangaande dienen alle richtlijnen van de producent van de dakdichtingsmaterialen (volgens de technische goedkeuring ATG) nauwgezet te worden nageleefd, onverminderd gebeurlijke tegenstrijdige bepalingen vermeld in het bijzonder bestek. Meeteenheid: in m² Meetcode: gemeten in het horizontaal vlak. Openingen met een dagmaat groter dan 0,5 m² worden afgetrokken. De opmeting wordt uitgevoerd volgens de horizontale projectie zodat overlappingen, opstanden, snijverliezen enz. moeten opgenomen worden in de eenheidsprijs (opkanten en afwerkingen worden dus als inbegrepen beschouwd) 21.5.1. Dakdichting Onderlaag Onderlaag, bestaande uit een gewapend bitumen met glasvlies APP-V3. De onderlaag voldoet aan de volgende bepalingen: - De polyesterwapening heeft hoge mechanische waarden en is doortrapvast. - Het hechtoppervlak aan de ondergrond bedraagt ca. 40 %, zodat de ideale verhouding tussen windweerstand en dampdrukontspanning wordt bewerkstelligd. - De bovenzijde is afgewerkt met kwartsmineraal en een wegtrekbare gesiliconiseerde folie van 8 cm ter hoogte van de zelfklevende langsnaad. Deze garandeert een snelle en zekere dichting. - De onderzijde is afgewerkt met een wegtrekbare gesiliconiseerde folie. Technische Kenmerken (volgens EN 13707) - Treksterkte (EN 12311-1) lengte : 250 N/50 mm

breedte : 150 N/50 mm - Rek bij breuk (EN 12311-1) lengte : 2% breedte : 2% - Temperatuurbestendigheid(EUtgb) : 140 C - Koude buig van zelfklevende laag : - 5 C - Vrije krimp : 0 % De eerste dakbaan wordt ontrold en uitgelijnd, en vervolgens opnieuw opgerold tot ca. de helft van de baanlengte. De wegtrekfolie in de breedte richting doorsnijden en in 1 arbeidsgang de folie naar boven toe wegtrekken terwijl men de baan ontrolt. De zelfklevende onderzijde komt zodoende in contact met de ondergrond en kleeft onmiddellijk. Dezelfde procedure herhalen voor het andere eind van de rol. De volgende dakbaan wordt op dezelfde wijze geplaatst met een overlap van 8 cm aan de langs naden en 25 cm kopse overlap. Aandrukken met een halfharde aandrukrol. De kopse naden dichten met de zachte vlam van de brander. Vervolgens wordt de toplaag volledig gebrand op deze onderlaag. 21.5.2. Dakdichting Eindlaag Toplaag, bestaande uit APP gemodificeerd bitumen, dikte 4 mm met inlage in een niet geweven polystermat van min 180 g/m². De bovenzijde is afgewerkt met mechanisch ingewalste leislag. De toplaag van het dakdichtingssysteem onderscheidt zich door de volgende structurele elementen en afwerkingen: - De polyesterwapening heeft hoge mechanische waarden en is doortrapvast. - De optimale laszekerheid wordt verwezenlijkt door een wegbrandfolie op de lasnaad. De cirkelvormig geprofileerde onderzijde is voorzien van een controlewegbrandfolie die het vlamcontact-oppervlak op de coatingmassa met minimaal 10% verhoogt. De wegbrandfolie is nauwkeurig afgelijnd op de randen van het membraan. - De bovenzijde is afgewerkt met mechanisch ingewalst leislag. Technische Kenmerken (volgens EN 13707) - Treksterkte (EN 12311-1) lengte : 900 N/50 mm breedte : 650 N/50 mm - Rek bij breuk (EN 12311-1) lengte : 40% breedte : 45% - Temperatuursbestendigheid : > 140 C

- Koude buig van zelfklevende laag : - 5 C Het membraan wordt, met een overlapping 8 cm in de langsrichting en 15 cm in de dwarsrichting gelast op de ondergrond. Onderling zullen de banen in halfsteensverband geplaatst worden. De zachte vlam van de asfaltbrander zal tijdens het lassen ongeveer 2/3 op de rol zelf en ongeveer 1/3 op de ondergrond worden gericht, zodanig dat er vóór de rol steeds een bitumenrups aanwezig is. Om een goede naadverbinding te bekomen dient er aan de overlapping steeds een bitumenrups van min. 5 mm uit te vloeien. Tevens zullen alle opkanten 2-laags uitgevoerd worden met aparte randstroken met een onderlaag type P3-APP volgens de Belgische Norm PTV 46-002 en met dezelfde toplaag als hierboven. De onderlaag wordt bevestigd met de methode aangepast aan de voorhanden zijnde ondergrond maar voldoende windstabiel volgens de eisen van windweerstand van de Technische Voorlichting nr 215 van het W.T.C.B. 21.6. Wand/dak overgang Omschrijving: Het betreft geprefabriceerde elementen bestemd voor een waterdichte en esthetisch verzorgde afwerking van de overgang van plat dak naar wand. Alle vereiste hoek-, verbindings- en bevestigingselementen zijn in de eenheidsprijs begrepen. De bevestigingswijze garandeert een waterdichte afwerking en dient zo opgevat dat vervormingen door temperatuurschommelingen worden voorkomen. Er wordt enkel gebruik gemaakt van aangepaste binnen- en buitenhoekstukken en/of in verstek gelaste profielen, in de werkplaatsen van de fabrikant vervaardigd. Alle profielen en hun bevestigingsmiddelen zijn UV- en corrosiebestendig. 1. Na uitvoering van de waterdichting van de opkanten, is het nodig de aansluiting tussen waterdichting en verticale wand te voltooien door plaatsing van een muuraansluitprofiel op basis van polyesterhars en glasvlies. Het materiaal is chemisch inert, corrosiebestendig en is in de massa gekleurd. 2. Beschrijving van het profiel: Hoogte: Dikte: Lengte: Bovenaan: 62 mm 2,5 mm 3000 mm Aangepaste uitsparing om het aanbrengen van de dichtstopmassa mogelijk te maken

Onderaan: Zodanig afgewerkt dat elke beschadiging van het membraan vermeden wordt 3. Plaatsing van het profiel: Het profiel wordt steeds aan het bovenste gedeelte van de opkant van het waterdichtheidsmembraan geplaatst. Het wordt op het membraan bevestigd door middel van inox of gegalvaniseerde bouten en moeren en beschermd met kunststoffen afdekkappen. Er dient een bevestiging voorzien te worden op 0,05 m van elk uiteinde en één ongeveer alle 0,60 m tussenruimte. Een opening van 1 mm moet tussen de lengten behouden worden. 4. Dichtstoppen: De uitsparing bovenaan het profiel zal dichtgestopt worden aan de hand van een soepele massa bitumineuze mastiek. Deze mastiek wordt aangebracht door ofwel: o o een handpomp een pneumatische pomp Het bovenste vlak aan de dichtstopmassa mag gladgestreken worden aan de hand van een licht verwarmd truweel. Ingeval het dichtstoppen gebeurt op een stoffige of sterk ontbindende ondergrond, is het nodig deze ondergrond grondig schoon te borstelen en een bitumineuze kleefvernis aan te brengen die verenigbaar is met de dichtstopmassa. Meeteenheid: per strekkende meter 21.7. Aluminium muurafdekplaat Muurafdekprofiel uit geplooide aluminium plaat, met een maximale profiellengte van maximaal 4000 mm en voorzien van een beschermfolie. De dikte van de plaat is minimaal 2 mm. De bovenzijde is vlak, de zijwanden hebben een hoogte van minimaal 50 mm. De muurkappen zijn zo opgevat dat vervormingen door temperatuursschommelingen worden voorkomen.

De kappen steken aan beide zijden circa 30 mm uit over de muur en zijn dusdanig geprofileerd dat de onderzijde een druiplijst vormt t.o.v. het gevelvlak. De verbindingsvoegen sluiten waterdicht aan d.m.v. een aangepaste profilering en/of opgeklemde voegovertrekken. Alle bevestigingsmiddelen zijn corrosiebestendig. Kleur: Kleur te bepalen door de leidend ingenieur (standaard: RALnr. 7016) Het betreft geprefabriceerde of op maat gevormde muurkappen bestemd voor het esthetisch en waterdicht afdekken van uitstekende en/of vrijstaande dakrand- of muuropstanden. Alle vereiste hoek-, verbindings- en bevestigingselementen zijn in de eenheidsprijs begrepen. De bevestigingswijze garandeert een waterdichte afwerking en dient zo opgevat dat vervormingen door temperatuurschommelingen worden voorkomen. Er wordt enkel gebruik gemaakt van aangepaste binnen- en buitenhoekstukken en/of in verstek gelaste profielen, in de werkplaatsen van de fabrikant vervaardigd. Alle profielen en hun bevestigingsmiddelen zijn UV- en corrosiebestendig. De afdekprofielen worden geklemd op geribde aluminium klembeugels, welke geplaatst worden om de 500 à 1000 mm, afhankelijk van de muurdikte. De klembeugels zijn voorzien van sleufgaten en worden bevestigd met inox schroeven + aangepaste pluggen. De naden tussen twee afdekprofielen worden standaard voorzien van een voegovertrek met een breedte van 100 mm in dezelfde uitvoering dan de muurafdekprofielen. De hoogte van het vertikaal profiel bedraagt 100mm. De hoeken bestaan uit hoekverbindingsstukken en garanderen een perfecte waterdichtheid. De profielen zijn gemoffeld (coating minimum 60 μm). Ter voorkoming van gevelvervuiling wordt de afwatering van de muurkappen steeds eenzijdig afwaterend richting dakzijde opgevat. Meeteenheid: per m 21.8. Aluminium dakrandprofiel Dakrandprofiel uit geplooide aluminium plaat, half hard, met een maximale profiellengte van 4000 mm en hulpstukken voor een degelijke plaatsing en bevestiging. De profielen zijn gemoffeld. De hoogte van het vertikaal profiel bedraagt 100 mm. Kleur: Kleur te bepalen door de leidend ingenieur (standaard: RALnr. 7016)

Het betreft geprefabriceerde elementen bestemd voor een waterdichte en esthetisch verzorgde afwerking van het zichtvlak van de opstaande dakranden. Alle vereiste hoek-, verbindings- en bevestigingselementen zijn in de eenheidsprijs begrepen. De bevestigingswijze garandeert een waterdichte afwerking en dient zo opgevat dat vervormingen door temperatuurschommelingen worden voorkomen. Er wordt enkel gebruik gemaakt van aangepaste binnen- en buitenhoekstukken en/of in verstek gelaste profielen, in de werkplaatsen van de fabrikant vervaardigd. Alle profielen en hun bevestigingsmiddelen zijn UV- en corrosiebestendig. De plaatsing gebeurt overeenkomstig TV 191 Het platte dak - Aansluitingen en afwerking 6.4 Dakrandprofielen (WTCB, 1994) en de uitvoeringsvoorschriften van de fabrikant. Het profiel wordt zo aangebracht dat een oversteek ontstaat van minimum 15 tot 20 mm t.o.v. het gevelvlak, waarbij de vlakke bovenrand lichtjes (minimum 2 ) afhelt naar het dak toe, teneinde vervuiling van de gevel te voorkomen. Meeteenheid: per m 21.9. Houten bebording De houten bebording wordt uitgevoerd met WBP multiplexplaten, bestaande uit een kern van watervast verlijmde multiplex op basis van hardhout. De platen zijn geschikt voor buitengebruik overeenkomstig NBN EN 636-3 - Multiplex - Voorschriften - Deel 3: Eisen voor multiplex voor buitentoepassingen (1997). Specificaties: Verlijmingsklasse basisplaat: klasse 3 (volgens EN 314-2) Verlijmingstype afwerklaag: BFU 100 volgens DIN 68705 T3. Plaatdikte: minimum 18 mm Kleur: keuze uit het volledige gamma fabrikant De platen beschikken over een doorlopende technische goedkeuring ATG voor buitentoepassing Het betreft de bebording die wordt aangebracht boven op de gemetselde dakrand. De houten platen overbruggen de spouw en hebben een breedte overeenkomstig de afstand tussen buitenzijde gevelmetselwerk tot binnenzijde van de binnenopstand.

In het geval er geprofileerde staalplaten worden gebruikt, komt de houten bebording tot de meest vooraan gelegen profilering. De houten bebording dekt dus de volledige breedte van de dakrand af. Deze bebording wordt zo geplaatst dat er een afwatering naar binnen gerealiseerd is. Meeteenheid: per m²