Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 300 IXB Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2006 Nr. 38 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 april 2006 In het algemeen overleg van 22 februari jl. met de vaste commissie voor Financiën heb ik u nadere schriftelijke informatie toegezegd over het onderscheid tussen het traject voor voorlopige teruggaven en het traject voor voorlopige aanslagen (30 300 IXB, nr. 31). Aan die toezegging geef ik invulling door middel van deze brief. Allereerst merk ik op dat de term «voorlopige aanslag» in het spraakgebruik een soort verzamelbegrip is, dat wordt gebruikt om aan te duiden dat de Belastingdienst een belastingschuld voorlopig heeft vastgesteld. Daaruit kan een te betalen of een terug te ontvangen belastingbedrag voortvloeien. Achter het begrip «voorlopige aanslag» gaan binnen de Belastingdienst in werkelijkheid echter een aantal verschillende en te onderscheiden processen schuil. In hoofdzaak gaat het om de volgende situaties: 1. de voorlopige teruggaaf (VT) wordt op voorafgaand verzoek van de belastingplichtige lopende het jaar door de Belastingdienst uitbetaald 1 ; 2. de algemene voorlopige aanslagregeling (AVAR) wordt aan het begin van het jaar door de Belastingdienst vastgesteld als het vermoeden bestaat dat geen of minder loonbelasting zal worden ingehouden dan inkomstenbelasting is verschuldigd; de voorlopige aanslag wordt na afloop van het jaar verrekend met de uiteindelijke belastingschuld; 3. de voorlopige aanslag na afloop van het jaar (VA) wordt na afloop van het jaar na ontvangst van de aangifte vastgesteld om een terug te ontvangen bedrag zo snel mogelijk bij de belastingplichtige te krijgen, dan wel een te betalen bedrag zo snel mogelijk te incasseren. 1 Met ingang van 1 januari 2005 werkt de Belastingdienst met automatische toekenning van de voorlopige teruggaaf in gevallen waarin in het voorafgaande jaar een voorlopige teruggaaf is genoten. Zie het vervolg van deze brief. De terugvorderingsactie voor ten onrechte uitbetaalde algemene heffingskorting betrof tot een te hoog bedrag vastgestelde voorlopige teruggaven. Deze zijn voorafgaand aan 2002 op verzoek van belastingplichtigen vastgesteld (proces: VT; situatie 1 hiervóór). Daarover heb ik eerder schriftelijke vragen beantwoord. Tijdens het debat dat wij daarover op 22 februari jl. met elkaar voerden, kwam aan de orde dat in een aantal gevallen na afloop van het belastingjaar naar aanleiding van ingediende aangiftes tot KST96906 0506tkkst30300IXB-38 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2006 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 1
uitbetaling van de algemene heffingskorting was overgegaan bij voorlopige aanslag (proces: VA; situatie 3 hiervóór). Beide processen zal ik in het vervolg van deze brief beschrijven. Om het beeld compleet te maken, zal ik ook aandacht besteden aan de algemene voorlopige aanslagregeling (proces: AVAR; situatie 2 hiervóór). Daarbij gaat het om voorlopige aanslagen die gedurende het jaar worden opgelegd, omdat de Belastingdienst op grond van beschikbare informatie vaststelt dat vermoedelijk te weinig belasting wordt ingehouden via voorheffingen (in het bijzonder: de loonbelasting). Tevens maak ik nog een enkele opmerking over de heffingsrente. Bij deze brief treft u drie schema s aan waarin de genoemde trajecten zijn gevisualiseerd (bijlage I). 1 Deze schema s dienen als leidraad voor de beschrijving van de achterliggende processen in het vervolg van deze brief. Situatie 1: Voorlopige teruggaaf De «20 000 personen» die onderwerp waren van vragen van de leden van uw Kamer Crone en Dezentjé Hamming betreffen belastingplichtigen die een voorlopige teruggaaf bij de Belastingdienst hebben aangevraagd voor uitbetaling van de algemene heffingskorting. Het proces voorlopige teruggaaf is in de eerste plaats bedoeld om belastingplichtigen gedurende het lopende belastingjaar het belastinggeld terug te geven waar zij voor dat jaar naar alle waarschijnlijkheid recht op hebben (verbeeld in stap VT3). Het kan daarbij gaan om de vergelding van aftrekposten als hypotheekrente of buitengewone uitgaven voor ziektekosten, maar ook om heffingskortingen. Op 22 februari jl. hebben wij in dat verband specifiek gesproken over de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan partners zonder of met een laag eigen inkomen. Om voor uitbetaling van de algemene heffingskorting bij voorlopige teruggaaf in aanmerking te komen, moest de belastingplichtige tot en met het belastingjaar 2004 zelf schriftelijk of elektronisch een verzoek doen bij de Belastingdienst (in het schema verbeeld als stappen VT1 en VT2). Men heeft derhalve zelf het initiatief genomen en expliciet om uitbetaling van de algemene heffingskorting gevraagd. Met ingang van het fiscale jaar 2005 is de Belastingdienst ertoe overgegaan belastingplichtigen die in 2004 reeds een voorlopige teruggaaf ontvingen voor het jaar 2005 automatisch ook een voorlopige teruggaaf toe te kennen. Daarbij wordt steeds expliciet op de voorlopige teruggaaf opgemerkt dat gebruik is gemaakt van bij de Belastingdienst bekende historische gegevens en dat belastingplichtigen die zelf op juistheid en geldigheid voor de nieuwe VT-periode moeten controleren. De automatische voorlopige teruggaaf werd geïntroduceerd, omdat in de praktijk bleek dat tweederde van de belastingplichtigen met een voorlopige teruggaaf in een volgend jaar weer een vergelijkbaar VT-verzoek indienden. De introductie van de automatische VT leverde zo een besparing van administratieve lasten voor burgers op, die geen formulieren meer behoeven in te sturen als hun financiële situatie ongewijzigd is gebleven. Voor de Belastingdienst betekent dit dat minder formulieren behoeven te worden uitgestuurd en minder verzoeken om een VT behoeven te worden behandeld. 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. Bij de uitbetaling van de algemene heffingskorting heeft een belastingplichtige nooit recht op een hoger bedrag dan de door hem en zijn partner verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Belastingplichtigen die de algemene heffingskorting uitbetaald hebben Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 2
gekregen en ervan op de hoogte komen dat hun partner niet voldoende inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betaalt om samen met de eventueel door hen zelf betaalde bealsting en premie de uitbetaalde heffingskorting te compenseren, zijn op grond van artikel 24 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 verplicht de Belastingdienst daarover te informeren door het indienen van een gewijzigd VT-verzoek (gedurende het jaar. In de praktijk blijkt dat een aantal belastingplichtigen dat niet doet. Om belastingplichtigen die een te hoge voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting hebben ontvangen en geen gewijzigd VT-verzoek hebben ingediend, in beeld te krijgen, doet de Belastingdienst een selectie vanuit zijn geautomatiseerde systemen. Belastingplichtigen die binnen de selectie vallen, krijgen een aanslag opgelegd om het teveel uitbetaalde bedrag aan algemene heffingskorting terug te vorderen (verbeeld in de stappen VT5 en VT6). Om te kunnen vaststellen of teveel algemene heffingskorting is uitbetaald, heeft de Belastingdienst een zo compleet mogelijk beeld nodig van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die de partner van de belastingplichtige is verschuldigd. Op basis van dat beeld wordt vanaf het einde van het tweede jaar na het belastingjaar beoordeeld of de algemene heffingskorting terecht is uitbetaald (stap VT4). Tijdens het Algemeen overleg van 22 februari jl. heb ik onder uw aandacht gebracht dat heffingsrente die de Belastingdienst een belastingplichtige in rekening brengt een vergoeding is voor het liquiditeitsvoordeel dat de belastingplichtige heeft gehad. De belastingplichtige heeft in feite een lening van de Belastingdienst gekregen en betaalt daarover rente tot het moment dat hij dat bedrag moet terugbetalen. Door de Belastingdienst in rekening gebrachte heffingsrente draagt geen boete-element in zich. De in rekening gebrachte heffingsrente volgt direct en vanzelf uit de hoogte van het te betalen bedrag en de lengte van de periode dat de belastingplichtige dat bedrag onder zich heeft gehad. De gedachte dat heffingsrente zou moeten worden kwijtgescholden in situaties waarin door de Belastingdienst binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen tot het opleggen van aanslagen is overgegaan, verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat belastingplichtigen in gelijke gevallen op gelijke wijze worden behandeld. Gegeven het voorgaande, zie ik alles afwegende, geen aanleiding in de sfeer van de heffingsrente aparte tegemoetkomende maatregelen te treffen. De Belastingdienst streeft ernaar het proces voor de terugvorderingsactie teveel uitbetaalde algemene heffingskorting 2003 zodanig te versnellen dat de aanslagen vóór de zomer van 2006 worden opgelegd. Situatie 2: AVAR Bij het heffen van inkomstenbelasting hanteert de Belastingdienst zoveel mogelijk «pay as you earn» als uitgangspunt. Dat gebeurt enerzijds door gebruik te maken van voorheffingen, zoals de loonbelasting. En werkgever die loon uitbetaalt, moet daarvan al een gedeelte inhouden en voor de werknemer afdragen aan de Belastingdienst. Anderzijds werkt de Belastingdienst met voorlopige aanslagen. Als de Belastingdienst constateert dat een belastingplichtige vermoedelijk inkomen heeft waarvan geen of onvoldoende voorheffingen worden ingehouden, legt de Belastingdienst aan het begin van het jaar een voorlopige aanslag op die in termijnen (het aantal resterende maanden van het kalenderjaar) kan worden betaald. Het gaat om de zgn. AVAR-regeling (Stap AVAR1 en 2). In het algemeen zullen helemaal geen voorheffingen worden ingehouden bij belastingplichtigen die winst uit onderneming genieten. In dat geval Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 3
wordt bij de AVAR-regeling een schatting gemaakt van de totaal over een jaar verschuldigde inkomstenbelasting. Bij belastingplichtigen met meerdere werkgevers en/of uitkeringsinstanties kan het als gevolg van tariefprogressie voorkomen dat te weinig voorheffingen worden ingehouden. In dat geval wordt bij de AVAR-regeling een schatting gemaakt van het te weinig ingehouden bedrag aan voorheffingen. Daarvoor wordt een voorlopige aanslag opgelegd. Belastingplichtigen die een voorlopige aanslag hebben ontvangen, moeten na afloop van het jaar aangifte inkomstenbelasting doen (stap AVAR3). Bij het opleggen van aanslagen wordt rekening gehouden met het bedrag aan via de voorlopige aanslag vooruitbetaalde inkomstenbelasting. Belastingplichtigen moeten een eventueel nog resterend belastingbedrag in eerste instantie via een (nadere) voorlopige aanslag bijbetalen. Een eventueel teveel betaald bedrag krijgen zij in eerste instantie bij (nadere) voorlopige aanslag terug (stap AVAR4). Na controle van de aangifte worden de aanslagen al dan niet met een correctie bij definitieve aanslag gefinaliseerd (stap AVAR5). Situatie 3: Voorlopige aanslag De tijdens het algemeen overleg van 22 februari jl. door uw Kamer aan de orde gestelde gevallen van belastingplichtigen die «zonder verzoek» de algemene heffingskorting van de Belastingdienst uitbetaald hebben gekregen, betreffen belastingplichtigen die op basis van hun na afloop van het jaar ingediende aangifte een voorlopige aanslag van de Belastingdienst hebben ontvangen. Tot en met het belastingjaar 1995 konden belastingplichtigen die op hun aangifte inkomstenbelasting een teruggaaf verwachtten, een hoekje van het formulier afknippen. Daarmee vroegen ze om voorrang bij de behandeling en werd de aangifte normaal gesproken uiterlijk 31 oktober van het jaar volgend op het belastingjaar waarop de aangifte betrekking had, geregeld. Omdat het belangrijk is dat belastingplichtigen snel over een terug te ontvangen bedrag kunnen beschikken, is met ingang van het belastingjaar 1996 de garantiedatum van 1 juli geïntroduceerd. Deze houdt in dat een belastingplichtige die vóór 1 april zijn aangifte bij de Belastingdienst indient (verbeeld in stap VA1), zijn teruggaaf behoudens een enkele uitzondering, vóór 1 juli dat jaar tegemoet kan zien. Van het formulier hoefden vanaf dat moment geen hoekjes meer te worden afgeknipt. 1 Indien een belastingplichtige uitstel krijgt voor het indienen van zijn aangifte, wordt de driejaarstermijn voor het opleggen van een aanslag met de duur van dat uitstel verlengd (art. 11, derde en vierde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen). 2 Ook belastingplichtigen die een bedrag moeten bijbetalen, ontvangen in eerste instantie een voorlopige aanslag, die na controle van de aangifte later wordt gevolgd door een al dan niet van de aangifte afwijkende definitieve aanslag. Indien hun aangifte vóór 1 april bij de Belastingdienst binnen is, ontvangen zij de voorlopige aanslag normaal gesproken vóór 1 juli. Om de noodzakelijke procesversnelling te kunnen opvangen, werkt de Belastingdienst sindsdien met een systeem van voorlopige aanslagen. Dit betekent dat de Belastingdienst enkel op basis van de gegevens vermeld in de aangifte het terug te ontvangen bedrag vaststelt en dat zonder verdere controles aan de belastingplichtige uitbetaalt (verbeeld in stap VA2). Pas daarna vindt controle van de aangeleverde gegevens plaats en wordt een al dan niet van de aangifte afwijkende definitieve aanslag vastgesteld (verbeeld in de stappen VA3 en VA5 1 ). Ook belastingplichtigen die hun aangifte na 1 april indienen (verbeeld in stap VA4), ontvangen van de Belastingdienst in eerste instantie een voorlopige aanslag, zij het dat daarbij niet de garantie wordt gegeven dat zij die vóór 1 juli in huis hebben. Op de voorlopige aanslag staat altijd vermeld dat deze is vastgesteld op grond van de informatie die van de belastingplichtige zelf via het aangiftebiljet is ontvangen. 2 Ook wordt een voorbehoud gemaakt voor de mogelijkheid dat de Belastingdienst na controle van de aangifte besluit daarvan Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 4
bij het opleggen van een definitieve aanslag af te wijken. In dat geval moet de belastingplichtige het bij voorlopige aanslag ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk terugbetalen (en daarnaast mogelijk nog extra bijbetalen). Overigens wordt in deze gevallen dus niet op het formulier voorlopige aanslag vermeld dat de belastingplichtige de gegevens zelf op juistheid moet controleren. De Belastingdienst heeft immers gebruik gemaakt van gegevens die van de belastingplichtige zelf zijn ontvangen. De belastingplichtige heeft reeds voor de juistheid en volledigheid van die gegevens getekend. Tijdens het algemeen overleg van 22 februari jl. is naar aanleiding van notulen van het Becon-overleg een specifieke situatie met betrekking tot de voorlopige aanslag aan de orde geweest. Het gaat om gevallen waarin een belastingplichtige een aangifte bij de Belastingdienst indient waaruit blijkt dat hij een heel laag inkomen heeft, of verlies heeft gemaakt. Ook in die gevallen wordt door de Belastingdienst een voorlopige aanslag vastgesteld. Om de hiervóór beschreven procesversnelling ook voor belastingplichtigen met een partner te kunnen realiseren, is ervoor gekozen daarbij uitsluitend te toetsen of de belastingplichtige een partner heeft. Indien dat het geval is, wordt bij de voorlopige aanslag een uit te betalen algemene heffingskorting vastgesteld en op de rekening van de belastingplichtige gestort. Indien vervolgens bij controle van de aangifte blijkt dat de partner van de belastingplichtige niet voldoende belasting heeft betaald om uitbetaling van de algemene heffingskorting te kunnen rechtvaardigen, wordt de in eerste instantie bij voorlopige aanslag uitbetaalde algemene heffingskorting bij de definitieve aanslag teruggevorderd. Deze situatie zal zich in de praktijk vooral voordoen bij ondernemers die in één of meer jaren verlies hebben geleden of heel weinig winst hebben gemaakt. In de hiervoor geschetste situatie kan het in rekening brengen van heffingsrente in een individueel geval in strijd blijken met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is aan de individuele inspecteur om de feiten en omstandigheden van het geval te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te toetsen en op grond daarvan vast te stellen of er aanleiding is de belastingplichtige schadeloos te stellen door de in rekening gebrachte heffingsrente geheel of gedeeltelijk terug te nemen. Een dergelijke beoordeling vindt plaats bij de behandeling van een bezwaarschrift waarin de belastingplichtige opkomt tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Om een einde te maken aan de specifieke situatie waarin belastingplichtigen «zonder verzoek» de algemene heffingskorting bij voorlopige aanslag uitbetaald krijgen, is besloten met ingang van 1 januari 2005 een nieuwe vraag op het aangiftebiljet op te nemen. De belastingplichtige moet daar aangeven of hij wel of niet de algemene heffingskorting uitbetaald wenst te krijgen. Indien de belastingplichtige invult dat hij geen algemene heffingskorting uitbetaald wil krijgen, wordt daarmee bij het opleggen van een voorlopige aanslag rekening gehouden. Betalingsonmacht Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat individuele belastingplichtigen die zich in een situatie van betalingsonmacht bevinden, een beroep kunnen doen op de geldende regelingen voor uitstel van betaling of kwijtschelding van het verschuldigde. Beide regelingen gelden evenzeer voor de verschuldigde belasting als voor de in rekening gebrachte heffingsrente. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 5
Passage verslag Becon-overleg De leden van het Becon-overleg hebben conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg van 22 februari jl. een brief ontvangen waarin hun de vraag is voorgelegd of zij bezwaar hebben tegen het aan uw Kamer beschikbaar stellen van de tijdens het algemeen overleg aan de orde gestelde passage uit het verslag van het Becon-overleg van 11 december 2003. Aangezien die bezwaren in dit specifieke geval niet blijken te bestaan, treft u de bewuste passage bij deze brief aan (bijlage II). 1 De Staatssecretaris van Financiën, J. G. Wijn 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005 2006, 30 300 IXB, nr. 38 6