1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

3. Alvorens ik toekom aan de bespreking van het middel, besteed ik aandacht aan de vraag of de klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

ECLI:NL:RBOVE:2017:234

ECLI:NL:RBAMS:2016:9239

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBAMS:2017:3217

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

3. Het beroep richt zich kennelijk niet tegen de bestreden beschikking voor zover het klaagschrift daarbij gegrond is verklaard.

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2014:3998

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHAMS:2014:3549 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:PHR:2001:AD4377 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03023/00

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

ECLI:NL:RVS:2016:2279

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:HR:2004:AR4923

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

ECLI:NL:PHR:2009:BH9032 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2014:3026

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Conclusie. RvdW 2011/616. Nr. 09/04750 A Mr. Aben Zitting 22 februari Conclusie inzake: [Betrokkene]

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:HR:2013:1173. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1169, Gevolgd

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2017:1997

JAARVERSLAG KLACHTENAFHANDELING 2015 GEMEENTE ZUIDPLAS

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:HR:2016:2910. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1278, Gevolgd

ECLI:NL:RBAMS:2013:6916

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

Conclusie. Zaaknr: 17/01169 mr. F.F. Langemeijer Zitting: 30 mei Conclusie inzake: [betrokkene] tegen. Officier van Justitie Noord-Nederland

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

ECLI:NL:RVS:2014:1169

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:HR:2003:AH9998

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBLIM:2014:6800

Transcriptie:

ECLI:NL:PHR:2016:86 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 05-01-2016 Datum publicatie 08-03-2016 Zaaknummer 15/02696 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:385, Gevolgd Strafrecht Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Beklag, beslag. Artt. 94 en 552a Sv. Het oordeel van de Rb dat het strafvorderlijk belang niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het kennelijke oordeel van de Rb dat de in beslag genomen voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in het strafrechtelijk onderzoek waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, en dat met het voortduren van het beslag dan ook een belang van strafvordering is gediend, is niet onbegrijpelijk. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Conclusie Nr. 15/02696 B Zitting: 5 januari 2016 Mr. Knigge Conclusie inzake: [klager] 1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard. 2. Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld. 3. Namens klager heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. 4 De ontvankelijkheid van het beroep 4.1. De Rechtbank Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, heeft op dezelfde dag op een vordering ex artikel 552p, tweede en derde lid, Sv van de officier van justitie beslist. Die vordering had betrekking op dezelfde voorwerpen als waarop de onderhavige beklagprocedure ziet. Bij de genoemde beschikking is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv met als argument dat in casu voor de overdracht van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de buitenlandse autoriteiten verlof van de rechtbank niet is vereist. Tevens is klager bij die beschikking niet-ontvankelijk verklaard in een op bedoelde vordering betrekking hebbend klaagschrift. 4.2. Tegen deze beschikking is door of namens klager geen beroep in cassatie ingesteld. Aan de

ontvankelijkheid van het wel ingestelde cassatieberoep, dat gericht is tegen de beslissing genomen op het klaagschrift ex. 552a Sv, staat dit niet in de weg. Ik merk daarbij op dat niet is gebleken dat het Openbaar Ministerie niet met de afgifte van de desbetreffende voorwerpen aan de buitenlandse autoriteiten heeft gewacht tot op het onderhavige cassatieberoep is beslist. De ontvankelijkheid van dat beroep lijkt mij daarvan overigens niet af te hangen. 5 De procedure en de bestreden beschikking 5.1. Het gaat in deze beklagprocedure om het volgende. Omstreeks oktober 2012 is er vanuit Nieuw- Zeeland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de smokkel in methamfetamine contact gezocht met Nederlandse opsporingsautoriteiten en is verzocht om inlichtingen rond een Nederlands telefoonnummer. Daarop is door Nederlandse opsporingsdiensten onderzoek gedaan naar dat telefoonnummer. Het verzoek is niet gevolgd door een officieel rechtshulpverzoek, zodat het onderzoek daarna is stopgezet. Enkele weken later is wederom informatie uit Nieuw-Zeeland binnengekomen over een internationaal verdovende-middelentransport. Hierop is het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek Toric opgestart. In dat onderzoek is klager naar voren gekomen als degene die in verband kon worden gebracht met het bedoelde telefoonnummer. Op 31 januari 2013 hebben de Nieuw-Zeelandse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend. Op 5 februari 2013 zijn in het kader van het onderzoek Toric doorzoekingen verricht in woningen in Amsterdam waarbij inbeslagnemingen hebben plaatsgevonden. Die dag is klager ook aangehouden, waarna hij na een daartoe strekkend verzoek is uitgeleverd aan Nieuw-Zeeland en heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt voornemens te zijn de in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de autoriteiten in Nieuw-Zeeland. In de bij de stukken aanwezige schriftuur van het Openbaar Ministerie is te lezen: Het onderzoek Toric heeft weliswaar een gerede verdenking opgeleverd jegens verdachte [klager], maar in het belang van Nieuw-Zeeland om hem aldaar te vervolgen voor zijn aandeel in het Nieuw-Zeelandse onderzoek is uiteindelijk groter geacht dan het belang om hem in Nederland verder te vervolgen voor Toric. 5.2. Klager heeft nadat de Rechtbank Oost-Brabant zich onbevoegd had verklaard op 26 mei 2014 een klaagschrift ingediend bij de griffie van de Rechtbank Amsterdam. In het klaagschrift is onder meer namens klager gesteld dat het Nederlands strafvorderlijk belang bij het handhaven van het beslag ontbreekt omdat de Nederlandse strafzaak met de overdracht en uitlevering aan Nieuw-Zeeland is geseponeerd. 6 De beoordeling van het eerste middel 6.1. Het middel richt zich tegen de verwerping van het verweer dat er sprake is van détournement de pouvoir. 6.2. Het in de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotities opgenomen - standpunt van klager is door de Rechtbank als volgt in de beschikking weergegeven: De raadsvrouw van klager heeft aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave en dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De voorwerpen zijn in beslag genomen in de Nederlandse strafzaak Toric. Op grond van artikel 94 Sv kan het beslag alleen voortduren, indien er nog een Nederlands strafvorderlijk belang is. De Nederlandse strafzaak Toric is inmiddels beëindigd, zodat het strafvorderlijke belang bij het handhaven van het beslag ontbreekt. Het Nederlandse onderzoek Toric en de inbeslagneming die in het kader daarvan heeft plaatsgevonden, zijn onrechtmatig. Het hele onderzoek lijkt te zijn geregisseerd rondom en door het Nieuw-Zeelandse onderzoek. Er was aanvankelijk een niet officieel verzoek om rechtshulp van

de Nieuw-Zeelandse autoriteiten om achter de identiteit van de gebruiker van een Nederlands telefoonnummer te komen. De Nederlandse officier van justitie is overgegaan tot het aftappen van het telefoonnummer. Nieuw-Zeeland heeft nooit een officieel rechtshulpverzoek tot het afluisteren van telecommunicatie ingediend. De enige reden daarvoor is dat zo een verzoek in het rechtshulpverkeer tussen Nieuw- Zeeland niet mogelijk is, omdat er geen verdrag is tussen beide landen waarop het afluisteren van telefoongesprekken kan worden gebaseerd. Dan start een Nederlandse officier van justitie het onderzoek Toric. Terwijl de Nederlandse autoriteiten volledig op de hoogte zijn van het feit dat er in Nieuw-Zeeland al een onderzoek loopt naar de verdachte, gaan zij in Nederland precies hetzelfde onderzoeken. Dat is raar, tenzij men bedenkt dat de enig mogelijke weg om de man achter het telefoonnummer te identificeren, een telefoontap is en dat die telefoontap alleen maar kan worden geplaatst op basis van de nationale wetgeving. En als men tapt in een Nederlandse strafzaak, dan staat niets eraan in de weg om de informatie die men dan verkrijgt in een proces-verbaal aan de Nieuw-Zeelandse autoriteiten te sturen. Aldus zijn bevoegdheden gebruikt om informatie te verkrijgen die men anders niet legaal had kunnen verkrijgen. Er is, kortom, sprake van détournement de pouvoir. Aan het starten van een tweede strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde persoon en met dezelfde feiten als onderwerp, terwijl er al een uitgebreid onderzoek in Nieuw-Zeeland loopt, kan onder deze omstandigheden geen andere conclusie worden verbonden dan dat dit is geschied om de informatie die gewenst is toch boven tafel te krijgen en aan de Nieuw-Zeelandse autoriteiten te doen toekomen. Het is niet zo dat de Nederlandse autoriteiten, toen zij de gewenste informatie met behulp van het tappen hadden verkregen, tegen de Nieuw-Zeelandse autoriteiten hebben gezegd dat zij de man achter het telefoonnummer graag zelf wilden vervolgen. Dat zou immers de logische conclusie zijn geweest van het starten van een strafrechtelijk onderzoek. In plaats daarvan is de in dat onderzoek verkregen informatie onmiddellijk aan de Nieuw-Zeelandse autoriteiten doorgespeeld waarop prompt een rechtshulpverzoek volgde om tot doorzoeking over te gaan. Dat het onderzoek Toric het schaamlapje was om - met omzeiling van de strafvorderlijke bepalingen inzake het verlenen van rechtshulp - de Nieuw-Zeelandse autoriteiten ter wille te zijn, blijkt al uit de datering. Het rechtshulpverzoek is van 31 januari 2013 en de aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming is van diezelfde datum. Niet de Nederlandse officier van justitie staat hier aan het roer, maar de Nieuw-Zeelandse autoriteiten hebben de regie. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat sprake is geweest van een ontoelaatbare détournement de pouvoir. Het Openbaar Ministerie is immers nooit van zins geweest om klager hier te vervolgen. De in het Nederlandse onderzoek verrichte inbeslagneming moet op grond hiervan als onrechtmatig worden beoordeeld. 6.3. Het verweer is door de Rechtbank als volgt verworpen: De rechtbank acht de stelling dat strafvorderlijke bevoegdheden zijn ingezet voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheden zijn gegeven, teneinde ten behoeve van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten bewijs te vergaren dat niet op basis van een rechtshulpverzoek had kunnen worden verkregen, niet aannemelijk geworden. Zoals volgt uit de schriftuur en de in raadkamer door de officier van justitie gegeven toelichting, is op grond van de op 8 november 2012 ontvangen informatie een redelijke verdenking ontstaan ter zake van strafbare feiten die een verband hebben met de Nederlandse rechtsorde. Het stond het Landelijk Parket dan ook vrij om, ongeacht het Nieuw-Zeelandse onderzoek, een strafrechtelijk onderzoek naar die verdenking te starten om te bezien of het in het belang van Nederland was om een vervolging in Nederland in te stellen en, zo ja, voor welke feiten. De uitkomsten van dit onderzoek waren kennelijk niet van dien aard, dat zij aanleiding tot vervolging van klager in Nederland gaven. Een en ander is niet onrechtmatig.

6.4. Het verweer dat de strafvorderlijke bevoegdheden door de Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn ingezet voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheden zijn gegeven, is door de Rechtbank verworpen, omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden. Dat is een feitelijke oordeel dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. En onbegrijpelijk is dat oordeel in het licht van de stukken van het geding mijns inziens niet. Anders dan de steller van het middel betoogt, was de Nederlandse rechtsorde wel degelijk in het geding. Het ging tenslotte om vanuit Nederland georganiseerde drugstransporten. Daartegen dient de Nederlandse justitie op te treden, ook of misschien wel juist als de Nieuw-Zeelandse justitie niet bij machte is dat te doen. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de Nederlandse autoriteiten naar aanleiding van de uit Nieuw-Zeeland verkregen informatie een aanvang hebben gemaakt met een eigen opsporingsonderzoek. Dat er mogelijk op dat moment al een gerede kans bestond dat het onderzoek op een later moment zou worden overgedragen aan Nieuw-Zeeland kan daaraan niet afdoen. Het stond op dat moment immers nog niet vast dat de autoriteiten in Nieuw-Zeeland het onderzoek naar de van een internationaal verdovende middelen transport en in Nederland bevindende verdachte met enige kans op succes zouden kunnen doorzetten. Het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Nederlandse opsporingsinstanties geen volwaardig Nederlands strafrechtelijk onderzoek beoogden in te stellen is dan ook niet onbegrijpelijk. 6.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld. 7 De beoordeling van het tweede middel 7.1. Het middel richt zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift met de klacht dat de Rechtbank een te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip strafvorderlijk belang als bedoeld in art. 552a Sv. De Rechtbank zou hebben miskend dat enkel een Nederlands strafvorderlijk belang in aanmerking komt, althans haar oordeel dat daarvan sprake was ontoereikend hebben gemotiveerd. 7.2. De bestreden beschikking houdt met betrekking tot het desbetreffende verweer het volgende in: In zijn arrest van 17 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6596 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen: 3.1. Uit het systeem van Titel X van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het door de Rechtbank te verlenen verlof slechts is vereist ingeval van de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. Uit niets blijkt dat de wetgever ook de afgifte van gegevens die reeds (al dan niet met toepassing van dwangmiddelen) waren vergaard in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak, van een voorafgaand rechterlijk verlof afhankelijk heeft willen stellen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft alvorens dergelijke gegevens kunnen worden afgegeven aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten, Het staat de officier van justitie dus vrij om de in beslag genomen voorwerpen, die in beslag waren genomen in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak af te geven aan de autoriteiten van Nieuw-Zeeland, zonder voorafgaand verlof van de rechtbank. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit arrest impliceert dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van het beslag niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Het belang van strafvordering vordert derhalve het voortduren van het beslag. 7.3. De stelling waarop het middel is gebaseerd dat het belang van strafvordering enkel ziet op het Nederlands belang van strafvordering in die zin dat dit belang alleen gelegen kan zijn in een in Nederland ingestelde strafvervolging, vindt geen steun in het recht. Tegen een inbeslagneming die (uitsluitend) is gebaseerd op een verzoek om rechtshulp kan op voet van art. 552a Sv worden opgekomen. Aan de verplichting om aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg te geven, zou niet kunnen worden voldaan als een dergelijk beklag bij gebreke aan een Nederlands belang gegrond zou moeten worden verklaard. Het is dan ook vaste jurisprudentie dat het beklag ongegrond moet worden verklaard als de Rechtbank het in art. 552p Sv bedoelde verlof verleent.

Het belang van de strafvordering dat zich tegen teruggave verzet, is dan gelegen in de voldoening aan het rechtshulpverzoek. 7.4. Het voorgaande wordt niet anders als de inbeslagneming niet op grond van een rechtshulpverzoek is geschied, maar de afgifte van de voorwerpen aan de buitenlandse autoriteiten wel ter voldoening aan een dergelijk verzoek wordt gedaan. Ook dan is het belang van de strafvordering gelegen in het belang dat met de uitvoering van het rechtshulpverzoek is gemoeid. Het beroep dat de Rechtbank doet op hetgeen de Hoge Raad in zijn beschikking van 17 juni 2003 heeft overwogen, is dan ook niet misplaatst. Het middel, dat berust op een onjuiste rechtsopvatting, faalt derhalve. 8. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. 9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. 10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, AG