ECLI:NL:HR:2001:AD4466

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2006:AU8286

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2005:AT4094

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:HR:2006:AV4834

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:HR:2008:BC1367

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:HR:2005:AU4843

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:GHARN:2007:208

Uitspraak Datum uitspraak: 29 maart 2016 Strafkamer

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2016:2910. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1278, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:1173. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1169, Gevolgd

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:HR:2003:AH9998

ECLI:NL:HR:2002:AE5611

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:HR:2015:3247. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1937, Gevolgd

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:PHR:2001:AD4377 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03023/00

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober Strafkamer. nr.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:PHR:2009:BG5966 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01971/07

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

Objectief pleitbaar? SAMENVATTING

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:HR:2011:BO4056

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:HR:2013:BZ5374

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2014, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

Transcriptie:

ECLI:NL:HR:2001:AD4466 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-11-2001 Datum publicatie 21-03-2002 Zaaknummer 03391/00 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4466 Strafrecht Cassatie - Wetsverwijzingen Algemene wet inzake rijksbelastingen 68, geldigheid: 2001-11-13 Wetboek van Strafvordering 358, geldigheid: 2001-11-13 Wetboek van Strafvordering 359, geldigheid: 2001-11-13 Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2002-1538 NJ 2002, 221 V-N 2002/33.6 Uitspraak 13 november 2001 Strafkamer nr. 03391/00 NF/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 21 juni 2000, nummer 20/003104/99, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 31 maart 1999 - de verdachte ter zake van "een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, opzettelijk begaan" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft geantwoord op een in hoger beroep gevoerd verweer inhoudende dat in deze zaak niet kan worden gesproken van het doen van een bij de Belastingwet voorziene aangifte, althans dat de bewezenverklaring op dat punt ontoereikend is gemotiveerd. 3.2.1. Bij inleidende dagvaarding is, voorzover voor het middel van belang, aan de verdachte tenlastegelegd dat: "hij op of omstreeks 11 januari 1994, in elk geval in of omstreeks de maand januari 1994, in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1991, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de verdachte opzettelijk, op dat bij de Inspecteur der belastingen te Roermond ingeleverde kopie aangiftebiljet over het jaar 1991, een te laag belastbaar inkomen opgegeven, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven." 3.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat "hij op 11 januari 1994 in de gemeente Roermond, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1991, onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk, op dat bij de Inspecteur der belastingen te Roermond ingeleverde kopie-aangiftebiljet over het jaar 1991, een te laag belastbaar inkomen opgegeven, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven." 3.3.1. Tot de gebezigde bewijsmiddelen behoort onder meer een kopie van een aangiftebiljet inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 1991 van de verdachte; In de aanhef van dat stuk is vermeld: "Uitreikdatum 22 februari 1992 (...) 119 Ondernemingen Maastricht OND Antwoordnummer (...) Maastricht." Boven de aan de voet van dat stuk gestelde handtekening is vermeld: "Heerlen (...) 11-03-92." 3.3.2. De gebezigde bewijsmiddelen houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, onder meer het volgende in:

(i) als ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte: "Op enig moment is me duidelijk geworden dat de belastingdienst mijn aangifte van inkomstenbelasting 1991 niet had. Ik heb toen een kopie van die aangifte alsnog bezorgd of laten bezorgen. Ik wil best aannemen dat die aangifte op 11 januari 1994 bij de belastingdienst is bezorgd(...)"; (ii) als, deels in een proces-verbaal van politie vervatte, deels in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige [getuige], inhoudende: "Ik ben sinds 1 september 1993 als belastinginspecteur werkzaam bij de Belastingdienst/Ondernemingen Roermond. Tot mijn werkzaamheden behoort het vaststellen van belastingaanslagen van diverse belastingen van natuurlijke en rechtspersonen, welke direct of indirect betrokken zijn bij een onderneming. (...) Ik was als inspecteur belast met de belastingaangifte 1991 van [verdachte]. Op 11 januari 1994 is mij een kopie van de belastingaangifte 1991 overhandigd. Die aangifte is gedateerd 11 maart 1992. Overhandiging van die kopie wordt ook aangemerkt als het doen van aangifte. (...)." 3.4. Blijkens de bewezenverklaring en de daaraan gegeven kwalificatie heeft het Hof geoordeeld dat het inleveren door de verdachte van de in de bewezenverklaring genoemde kopie van het aangiftebiljet te dezen oplevert het "doen van een bij de Belastingwet voorziene aangifte" als bedoeld in art. 68 (oud) AWR. Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat daaraan niet afdoet dat die kopie niet is ingeleverd bij het in de aanhef van het aangiftebiljet genoemde onderdeel van de Belastingdienst te Maastricht. Die oordelen geven, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder op hetgeen hiervoor onder 3.3.2 sub (ii) daaruit is weergegeven evenmin onbegrijpelijk. 3.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar onder meer het in het middel bedoelde verweer gevoerd. Dat verweer hield in dat het door de verdachte op 11 januari 1994 bij de Belastingdienst Roermond bezorgen van een kopie van een aangiftebiljet inkomstenbelasting 1991, getekend op 11 maart 1992 en afkomstig van de Belastingdienst te Maastricht, niet kan opleveren een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in art. 68 (oud) AWR. 3.6. Nu dat verweer niet van louter feitelijke aard is, maar tevens de rechtsvraag aan de orde stelt of onder de in het verweer bedoelde omstandigheden sprake kan zijn van "het doen van een bij de Belastingwet voorziene aangifte" als bedoeld in art 68 (oud) AWR, had het Hof behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat die vraag bevestigend diende te worden beantwoord. De omstandigheid dat het Hof zulks heeft nagelaten, behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, aangezien in het hiervoor onder 3.4 overwogene tot uitdrukking komt dat en waarom dat verweer naar het oordeel van de Hoge Raad had behoren te worden verworpen, zodat het belang van de verdachte dat hem expliciet wordt uiteengezet waarom het verweer niet slaagt, niet meer vordert dat het bestreden arrest wegens voormeld verzuim wordt vernietigd. 3.7. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld. 4. Beoordeling van het tweede middel 4.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de inhoud van de gebezigde

bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring, voorzover deze inhoudt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, in het licht van een in hoger beroep gevoerd verweer ontoereikend is gemotiveerd. 4.2.1. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota houdt voorzover hier van belang het volgende in: "b. Is er sprake van een opzettelijk te laag aangegeven inkomen? De voorvraag is dan in zijn algemeenheid wanneer een aangifte onjuist is of met andere woorden: is iedere onjuiste aangifte strafbaar? Vide Wattel, Fiscaal Straf- en strafrechtprocesrecht 2e druk nr 24 en volgende", en vervolgens - na enkele citaten uit blz. 55 van genoemd werk met als strekking dat bij verschillen van mening daaromtrent de fiscale interpretatie thuis hoort in het overleg met de Inspecteur of in de administratieve procedure, niet bij de strafrechter, alsmede inhoudende de opmerking dat "ook in het fiscale quasistrafrecht (het boetegebeuren) geldt dat een pleitbaar standpunt, hoewel door de rechter (uiteindelijk) onjuist bevonden, in beginsel niet met een fiscale boete beantwoord mag worden" - "Als al in het administratieve boetestelsel een pleitbaar standpunt niet bestraft mag worden met een boete, dan geldt dit naar de mening van de verdediging a fortiori voor het strafrecht. Bij een pleitbaar standpunt kan er geen sprake meer zijn van een opzettelijk onjuiste aangifte." 4.2.2. Het Hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen: "Verdachte heeft nog ten verweer doen opmerken dat de wijze waarop hij de aangifte op de litigieuze punten heeft ingevuld berust op bepleitbare opvattingen aan zijn zijde. Dat de inspecteur der belastingen op die punten blijkbaar andere opvattingen huldigt, mag er niet toe leiden, dat de belastingplichtige vervolgens middels een aangifte bij de politie met het strafrecht in aanraking komt. Het Hof verstaat dit verweer als een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en verwerpt het aanstonds, aangezien niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zijn standpunten als bedoeld bij de belastingdienst is gaan bepleiten, waar hij immers integendeel de onderhavige belastingaangifte heeft gedaan zonder zelfs maar toelichting te geven bij de punten in kwestie." 4.3. Daargelaten de vraag of het Hof de strekking van het verweer heeft miskend omdat dit geacht zou moeten worden (uitsluitend) neer te komen op een betwisting van het tenlastgelegde opzet, ziet het middel eraan voorbij dat een zodanig verweer in beginsel geen afzonderlijke weerlegging behoeft. Bepalend is of uit de gebezigde bewijsmiddelen het tenlastgelegde opzet kan worden afgeleid. 4.4. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte in de in de bewezenverklaring genoemde aangifte in ieder geval een bedrag van f. 346.282,00 aan inkomsten ten onrechte niet heeft vermeld. Dat bedrag bestaat uit a) door de verdachte in contanten op een geldlening ontvangen rente ten bedrage van f.5250,-; b) door de verdachte contant opgenomen, dan wel op zijn privérekening gestorte gelden afkomstig uit een faillissement waarin hij curator was, een en ander ten bedrage van f.315.465,-; c) rente die is bijgeschreven op een ten name van de verdachte staande Zwitserse bankrekening, ten bedrage van f.25.567,-. 4.5. Gelet op de aard van die posten en de hoogte van de bedragen heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de door hem gedane

aangifte op onderdelen onjuist was. Het Hof heeft het bewezenverklaarde opzet dus uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. In de hiervoor onder 4.2.2 weergegeven overwegingen van het Hof ligt dan ook als zijn met onbegrijpelijk oordeel besloten dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de desbetreffende bedragen niet heeft opgegeven omdat hij zich toen op het standpunt stelde dat hij de die bedragen niet behoefde op te geven. 4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel tervergeefs is voorgesteld. 5. Slotsom Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 13 november 2001.