Risico-inventarisatie ruwvoeders De meeste Hisfa-leden hebben als hoofdactiviteit de handel in ruwvoeders: stro, fourages en aanverwante producten. Onder ruwvoeders vallen in het algemeen houdbare producten die speciaal voor het gebruik als diervoeder geteeld zijn en die geen bewerking of alleen eenvoudige bewerkingen hebben ondergaan. Ruwvoeders zijn voeders met een hoog percentage vezels en zijn voor veel diersoorten een belangrijk onderdeel van het rantsoen. Bij runderen (koeien) is ruwvoeder fundamenteel voor een hoge melkproductie en een bron van voedingsvezels. Voor veel andere dieren, o.a. pluimvee, is ruwvoeder belangrijk voor de darmwerking en darmflora en daarmee voor de algehele gezondheid van dieren. Hieronder zijn een aantal veelvoorkomende soorten ruwvoeders opgenomen. Van elk soort ruwvoeder is een algemene beschrijving gegeven en daarnaast zijn het gebruik, mogelijke risico s en conserveringsmethoden beschreven. Stro Stro bestaat uit droge bloeistengels van (meestal) graanplanten die overblijven wanneer het graan gedorst is. Er is ook stro van peulvruchten of andere gewassen. Het is een grof, vezelig product dat niet door mensen gegeten kan worden. Er is onder andere stro van tarwe (ook veel gebruikt als strooisel), gerst, rogge, koolzaad, erwten, bonen en haver. Over het algemeen is de voederwaarde en het gehalte aan eiwit in stro laag. Ook de verteerbaarheid is laag. Verschillende soorten stro kunnen verschillende eigenschappen hebben, zo heeft bijvoorbeeld gerstestro een iets hogere voederwaarde dan tarwestro, maar neemt minder gemakkelijk vocht op. Stro van peulvruchten heeft vaak een hogere voederwaarde dan stro van graan omdat dit stro een hoger gehalte aan eiwitten bevat. De kwaliteit van stro wordt onder andere beïnvloed door de bodemvruchtbaarheid, neerslag, tijd van zaaien, tijd van oogsten en opslagomstandigheden. Het is het hele jaar (vanuit opslag) leverbaar. Stro dat in Nederland wordt verhandeld komt met name uit Nederland, België, Duitsland en Frankrijk, maar ook uit landen als Denemarken, Spanje, Engeland en Polen. De oogsttijd is relatief zeer kort, voornamelijk in augustus. Afhankelijk van het soort stro kan de groeiduur van de plant verschillen. Afhankelijk van het soort en de kwaliteit wordt stro voornamelijk gebruikt als strooiselstro in de stal, als dekstro op bollenvelden en voerstro voor vee. Voerstro dient als een energiebron en pensprik voor met name herkauwers, maar er moet dan wel voldoende aanvulling plaatsvinden in het rantsoen. Ook aan varkens kan stro worden vervoederd. Er zijn ook nietagrarische toepassingen, onder andere als brandstof, in de bouw, als kleding of papier. Stro is over het algemeen een laagrisico product. Op verschillende gewassen waar stro van wordt gemaakt, wordt tijdens de teelt gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, echter de residuen die nog in het stro kunnen zitten zijn erg klein. Ook is verontreiniging mogelijk met zware metalen zoals lood, arseen en cadmium, die vanuit de grond waarop het gewas geteeld is in het stro kunnen achterblijven. In de akkerbouwovereenkomst die door de Hisfa aan de leden ter beschikking is gesteld, zijn echter bepalingen over opgenomen waarmee de risico's van gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen beheerst worden. De aanwezigheid van mycotoxinen, giftige stoffen zoals DON, zearalenon en ochratoxine A die door schimmels geproduceerd worden, zijn over het algemeen voor stro een laag risico. pagina 1 / 5
In de afgelopen jaren zijn er meldingen geweest dat het verboden antibioticum chlooramfenicol in stro is aangetoond. Onderzoek heeft uitgewezen dat chlooramfenicol van nature door bodembacteriën geproduceerd kan worden. De Hisfa heeft destijds uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van chlooramfenicol in stro. Uit dit onderzoek zijn slechts zeer lage concentraties gebleken, die geen risico voor mens of dier vormen. Stro is een gedroogd product, ongeveer 88% droge stof. Het kan kunstmatig of natuurlijk gedroogd zijn. Stro wordt veelal onbewerkt geleverd, maar kan ook gehakseld, gesneden of gemalen zijn. Het kan worden verpakt in plastic of onverpakt in balen worden geleverd. Mits goed opgeslagen is stro tot wel twee jaar houdbaar. Hooi Hooi bestaat voornamelijk uit gedroogde grassoorten, maar er kunnen ook andere planten tussen zitten die tussen het gras groeien. Van oorsprong werd het gras gedroogd voor de wintermaanden of droge maanden, wanneer er geen vers gras beschikbaar was. Hoe jonger het gemaaide gras, hoe hoger de voederwaarde van het hooi. Wanneer hooi op het juiste moment wordt geoogst, is het eiwitgehalte laag en het vezelgehalte hoog. Gras groeit in de maanden maart tot en met oktober, afhankelijk van de temperatuur. Doorgeschoten gras (wanneer er bloemstengels worden gevormd) is minder gemakkelijk verteerbaar. Er wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen weidehooi (van diverse grassoorten), klaverhooi, graszaadhooi (gedorst hooi) en esparcette. Hooi dient als vervanger voor gras en kan het hele jaar worden vervoederd aan vee. Het is hoger in eiwitten en gemakkelijker verteerbaar dan stro. Het heeft dezelfde voederwaarden als gras, alleen het drogestofgehalte verschilt: 20% droge stof in gras, 80-88% droge stof in hooi. Ook hooi is over het algemeen een laagrisico product. Net als voor stro, zijn voor hooi verontreiniging met zware metalen een risico en kunnen er, afhankelijk van het soort hooi, residuen van gewasbeschermingsmiddelen aanwezig zijn in het hooi. Sommige soorten hooi worden kunstmatig gedroogd, waarbij er giftige stoffen zoals PAK s, dioxines en dioxineachtige PCB s het hooi kunnen verontreinigen. Door indirecte droging en het gebruik van veilige brandstoffen zoals aardgas is dit risico echter te ondervangen. In de akkerbouwovereenkomst die door de Hisfa aan de leden ter beschikking is gesteld, zijn bepalingen opgenomen waarmee de risico's op zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en de risico's tijdens het droogproces worden beheerst. Verder zijn giftige planten, zoals ricinus, herfsttijloos en Jakobskruiskruid een risico bij hooi. In de natuur worden deze planten en onkruiden niet door dieren gegeten, echter wanneer ze in een baal hooi zitten kan het dier niet selecteren. De kans op aanwezigheid hiervan is over het algemeen laag, echter kunnen sommige planten dodelijk zijn voor dieren, vandaar dat ook hiervoor in de akkerbouwovereenkomst van de Hisfa bepalingen zijn opgenomen. Controle tijdens de teelt op aanwezigheid van deze planten is daarbij erg belangrijk. Hooi is een droog product en is daardoor goed houdbaar. Hooi kan onverpakt in balen worden geleverd, of verpakt in plastic en is, mits goed opgeslagen, tot wel twee jaar houdbaar. pagina 2 / 5
Snij- en kuilmaïs Bij snij- en kuilmaïs wordt de volledige maïsplant geoogst en gehakseld (snijmaïs) en vervolgens mogelijk ingekuild (kuilmaïs), hiervoor kunnen verschillende rassen maïs worden gebruikt. Maïs kan als snijmaïs direct vervoederd worden of worden geconserveerd in de vorm van kuilmaïs. De zaaitijd van maïs wordt in belangrijke mate bepaald door de bodemtemperatuur, deze dient minimaal 8-10 C te zijn. In Nederland wordt deze bodemtemperatuur, afhankelijk van grondsoort en regio, tussen 10 april en 1 mei bereikt. Zeer laat zaaien (na 15 mei) levert in het algemeen een lagere opbrengst en mindere kwaliteit maïs op. De optimale oogsttijd van maïs is het moment waarop het gewas de maximaal benutbare voederwaardeopbrengst bereikt. Deze maximaal benutbare voederwaardeopbrengst is altijd een compromis tussen de maximale voederwaardeopbrengst op het veld, minimale inkuilverliezen in de kuil en de hoogste benutting door het vee. De oogst is in de meeste gevallen tussen half september en half oktober, maar oogsten in november komt ook voor, afhankelijk van de weersomstandigheden tijdens de groei en de oogst. Snij- en kuilmaïs kan als voedermiddel worden gebruikt voor zowel rundvee als varkens. Ook voor bijvoorbeeld geiten wordt snij- en kuilmaïs als voedermiddel gebruikt. Als voedergewas heeft maïs een hoge en constante voederwaarde en past het goed in een melkveerantsoen naast grasproducten. Maïs bevat veel koolhydraten en relatief weinig ruw eiwit en vet. Maïs heeft een positieve invloed op de pens bij herkauwers. Een risico bij kuilmaïs is het ontstaan van broei of schimmel tijdens het inkuilen. Door de kuil goed op te bouwen en producten goed in te rijden kan de kans op broei of schimmel worden verlaagd. In de winterperiode moet de kuil goed worden afgesloten, in de zomerperiode kan de kuil beter openblijven zodat wordt voorkomen dat de temperatuur en luchtvochtigheid onder het plastic te hoog wordt (broeikaseffect). Het risico op de aanwezigheid van mycotoxinen is over het algemeen gering in geval van ochratoxine A en HT2/T2-toxinen, en matig in geval van DON en zearalenon, echter zijn deze risico's afhankelijk van de weersomstandigheden tijdens de teelt. Snijmaïs kan worden ingekuild als conserveringsmethode, eventueel met toevoeging van inkuilmiddelen. Hierdoor ontstaat kuilmaïs. Inkuilen is het luchtdicht afdekken van maïs waardoor er anaerobe fermentatie ontstaat. Snijmaïs bevat een specifiek gehalte aan suiker en melkzuurbacteriën waardoor het zich goed laat conserveren. Door het lage eiwit- en mineralengehalte vertraagt de verzuring tijdens de fermentatie. Producten met veel eiwit, bijvoorbeeld jong gras, zijn moeilijker op deze manier te conserveren. Bij het inkuilen van snijmaïs kan een sterke gasontwikkeling ontstaat, meestal veroorzaakt doordat te vroeg geoogste maïs met nog veel groene plantendelen en een relatief laag drogestofgehalte wordt ingekuild. CCM (corn cob mix) Voor CCM (corn cob mix) wordt de maïskorrel met (een deel van) de spil geoogst. Het product wordt na de oogst gemalen en ingekuild. Naar gelang het aandeel spil kan CCM aan verschillende diersoorten vervoederd worden. CCM bevat veel en langzaam afbreekbaar zetmeel. CCM kan als krachtvoer worden gebruikt voor verschillende soorten vee, maar dit is afhankelijk van het aandeel spil in het product. Ook kan CCM als grondstof voor varkensvoer, en dan met name biggenvoer, dienen. pagina 3 / 5
Voor vrijwel alle maïs en maïsproducten en daarom ook voor CCM is er een risico op aanwezigheid van mycotoxinen, echter is dit risico afhankelijk van de weersomstandigheden tijdens de teelt. Het risico op DON en zearalenon is aanzienlijk, voor andere mycotoxinen, zoals aflatoxine, fumonisine B, ochratoxine A en HT2/T2-toxinen, is het risico over het algemeen laag. Goede controle van de maïs op het land, en eventueel analyse door een laboratorium zijn belangrijke beheersmaatregelen. CCM wordt eerst gemalen en daarna ingekuild. Omdat CCM een vrij hoog drogestofgehalte heeft, een laag eiwitgehalte en omdat de maïs vaak tijdens lagere buitentemperaturen (oktober, november) wordt geoogst, zijn de producten gemakkelijk in te kuilen. Dit moet direct na het oogsten gebeuren omdat de producten snel verkleuren en kunnen gaan broeien. De kuil dient goed te worden ingereden en luchtdicht te worden afgesloten. Goed afgedekt is het product minimaal één jaar houdbaar. Luzerne(-brok) De luzerneplant is een vlinderbloemig gewas en kan in eigen stikstofbehoefte voorzien door binding van stikstof uit de atmosfeer. Hierdoor hoeft luzerne niet of nauwelijks bemest te worden. Luzerne wordt wereldwijd verbouwd en gedroogd, in Nederland wordt het voornamelijk kunstmatig gedroogd. Een belangrijk herkomstland van luzerne is Frankrijk. Wanneer rond de bloei wordt geoogst zijn de reserves in de luzerneplant maximaal en zijn de spruiten al gevormd. Met behulp van het reservevoedsel, opgeslagen in de plant, kunnen deze spruiten na het afmaaien opnieuw van het zonlicht profiteren waardoor er snelle hergroei plaatsvindt. Vier tot vijf weken na het maaien raakt het gewas opnieuw in bloei en kan weer worden gemaaid. Dit proces kan tot maximaal vijf keer per jaar worden herhaald. De luzerneplant is diepgeworteld waardoor de plant zonder (veel) vocht toch voldoende opbrengst kan leveren. Het groeiseizoen is van april tot oktober. Na drie tot vier jaar telen en oogsten van dezelfde plant, neemt de productiviteit af. Wanneer de luzerneplant wordt gedroogd kan het in balen worden geleverd als luzernehooi, maar gemalen kan het ook tot brok worden geperst. Luzerne wordt vooral gebruikt als goed verteerbare eiwitbron en bevat veel bètacaroteen, wat de gezondheid en vruchtbaarheid van dieren ondersteunt. Luzerne heeft hoge structuurwaardes, een goede verteerbaarheid, hoog eiwitgehalte en is rijk aan vitaminen, sporenelementen en een aantal mineralen. Mede daarom is luzerne geschikt voor rundvee. Het kan dienen als aanvulling op een rantsoen met snij-/kuilmaïs en ter vervanging van gras. Met name tijdens het droogproces kunnen zware metalen, dioxines en dioxineachtige PCB s en PAK s de luzerne verontreinigen, maar dit risico is over het algemeen laag. Door indirecte droging en het gebruik van veilige brandstoffen zoals aardgas, is dit risico te ondervangen. Tijdens de teelt van luzerne kan daarnaast gebruik zijn gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, echter het risico op residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen is over het algemeen laag. In de akkerbouwovereenkomst die door de Hisfa aan de leden ter beschikking is gesteld, zijn bepalingen opgenomen waarmee de risico's op zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en de risico's tijdens het droogproces worden beheerst, bij inkoop via de handel wordt er gebruik gemaakt van GMP+ FSA of gelijkwaardig gecertificeerde bedrijven. Bij de teelt van de biologische luzerneplant wordt geen gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, maar bestaat het risico dat er giftige planten en onkruiden met de luzerne geoogst worden. Goede controle tijdens de teelt is hierbij essentieel. pagina 4 / 5
Luzerne(-brok) moet koel en droog worden bewaard. Als het product goed wordt bewaard, is het één tot twee jaar houdbaar. Onder invloed van licht en zuurstof kan het bètacaroteengehalte afnemen. Verse luzerne kan eventueel worden ingekuild, echter wanneer het een wat natter product betreft is het raadzaam om het product voor het inkuilen te hakselen. De kuil dient hierna goed aangereden te worden en direct te worden afgedicht. Eventueel kunnen inkuilmiddelen helpen om een goede conservering te krijgen. Grasmeel/grasbrok Grasmeel en grasbrok (ook wel grasmeelpellets genoemd) ontstaan uit gedroogd (weide)gras dat wordt gemalen tot grasmeel en eventueel wordt samengeperst tot grasbrok. Tijdens het droogproces blijven eiwitten en energie in het product bewaard, het product heeft daarom na het drogen nog steeds een hoog bestendig eiwitgehalte en kan dienen als vervanging van een deel van het ruwvoeder. Om het gedroogde, gemalen gras tot een goede brok te kunnen persen, wordt er tot maximaal 3% melasse aan toegevoegd. Grasmeel en brok kan onder andere worden gebruikt als diervoeder voor koeien, kalveren, pinken, schapen en paarden. De voedingsstoffen in het product kunnen door dieren goed worden opgenomen. Door het hoge drogestofgehalte en de hoge voederwaarde kan grasbrok een deel van het krachtvoer in het rantsoen vervangen. Verontreiniging van deze producten kan met name tijdens het droogproces optreden. Zo kunnen zware metalen, dioxines en dioxineachtige PCB s en PAK s de producten verontreinigen, maar dit risico is over het algemeen laag. Door indirecte droging en het gebruik van veilige brandstoffen zoals aardgas, is dit risico te ondervangen. Verder zijn giftige planten, zoals ricinus een risico bij grasmeel en grasbrok. In de natuur worden deze planten en onkruiden niet door dieren gegeten, echter wanneer ze met het gras gemaaid worden en hierdoor in het grasmeel of de grasbrok zitten kan het dier niet selecteren. De kans op aanwezigheid hiervan is over het algemeen laag, echter kunnen sommige planten dodelijk zijn voor dieren, vandaar dat ook hiervoor in de akkerbouwovereenkomst van de Hisfa bepalingen zijn opgenomen. Controle tijdens de teelt op aanwezigheid van deze planten is daarbij erg belangrijk. Grasmeel en grasbrok zijn droge producten en dienen om bederf te voorkomen koel en droog te worden opgeslagen. Mits goed opgeslagen zijn de producten minimaal één jaar houdbaar. pagina 5 / 5