Heeft u opmerkingen of suggesties i.v.m. deze brochure? Geef ons gerust een seintje! Pacemaker en ICD bij het levenseinde Dienst kwaliteit E-mail: kwaliteit@jessazh.be Tel: 011 30 81 11 Jessa Ziekenhuis vzw Maatschappelijke zetel: Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt www.jessazh.be versie januari 2015 (Bestelcode 15299)
6. Contactgegevens Indien u nog vragen heeft, kan u terecht bij: Het Palliatief Support Team Dr. Marc Desmet, diensthoofd palliatieve zorgen Tel: 011 30 93 43 E-mail: marc.desmet@jessazh.be Dr. Birgit Wijgaerts, palliatief support arts Tel: 011 30 85 25 E-mail: birgit.wijgaerts@jessazh.be Marleen Van Overloop, verpleegkundige-coördinator Palliatief Support Team Tel: 011 33 95 52 E-mail: marleen.vanoverloop@jessazh.be Lies Vaes, verpleegkundige Palliatief Support Team Tel: 011 33 95 53 E-mail: liesbeth.vaes@jessazh.be De dienst Cardiologie Dr. Paul Dendale, diensthoofd cardiologie Tel: 011 30 78 42 E-mail: paul.dendale@jessazh.be Dr. Johan Vijgen, kliniekhoofd electrofysiologie Tel: 011 30 78 42 E-mail: johan.vijgen@jessazh.be Beste patiënt Beste familie Beste zorgverlener Een pacemaker maakt sterven onmogelijk! Een defibrillator afzetten is euthanasie? Bovenstaande uitspraken uit de populaire pers komen wellicht bekend voor, doch brengen onterechte onrust bij dragers van pacemakers en defibrillatoren. Het Palliatief Support Team van het Jessa Ziekenhuis wil, samen met de dienst Cardiologie, via deze brochure wat verduidelijking brengen rond het gebruik van pacemaker en defibrillator bij het levenseinde, en tevens de houding in ons ziekenhuis toelichten. Ook willen we de nodige maatregelen na een eventueel overlijden beschrijven. Indien u na het lezen van deze brochure nog vragen heeft, kan u terecht bij het Palliatief Support Team of de dienst Cardiologie van het Jessa Ziekenhuis (zie p. 8), of bij uw behandelend cardioloog. of bij uw behandelend cardioloog. 8 1
4. Besluit Klassieke en CRT-pacemakers bieden comfort en verstoren het overlijdensproces niet, normaal blijven ze in werking tot aan het overlijden. Een defibrillator (ICD) heeft een analoog effect als een uitwendige reanimatie en kent hetzelfde beleid als het algemene reanimatiebeleid (DNR/CBTbeleid). Hij wordt uitgeschakeld als de patiënt op korte termijn zal overlijden of niet meer gereanimeerd wenst te worden. Alle stimulatoren dienen vermeld te worden aan de begrafenisondernemer, gezien ze verwijderd dienen te worden na het overlijden. Een ICD dient best geïnactiveerd te worden. Indien onmogelijk dient dit uitdrukkelijk gemeld te worden aan de begrafenisondernemer. 5. Uitschakeling van een ICD De uitschakeling van een ICD dient aangevraagd te worden aan de dienst cardiologie. Uiteraard dienen de patiënt en de familie akkoord te zijn. Voor de uitschakeling is apparatuur vereist specifiek voor het type ICD. Het identificatiekaartje met daarop het type en de fabrikant van de ICD dient u bij de hand te hebben bij de aanvraag. Tijdens de werkuren kan u hiervoor terecht op het secretariaat van de dienst hartkatheterisatie, tel: 011 30 94 47. Buiten de werkuren kan u beroep doen op de cardioloog van wacht via het algemeen nummer van het ziekenhuis. Hij/zij verwittigt de elektrofysioloog die u zo snel mogelijk contacteert. 2 7
3. Maatregelen na het overlijden Alle stimulatoren (pacemakers, ICD, neurostimulatoren in het kader van behandeling van pijn, ziekte van Parkinson, ) dienen verwijderd te worden na het overlijden. De arts die de aangifte van overlijden invult, dient dit correct te vermelden op het formulier bestemd voor de begrafenisondernemer: of er een stimulator aanwezig is (of meerdere, wat in de toekomst geen uitzondering zal zijn), of de ICD uitgeschakeld is (gezien er voor de begrafenisondernemer een risico op elektrische shock bestaat bij verwijdering van het toestel). Begrafenis Bij een begrafenis worden stimulatoren verwijderd gezien de meeste toestellen voorzien zijn van lithiumbatterijen, en deze ter preventie van bodemverontreiniging verwijderd dienen te worden. Crematie Bij crematie vormen de stimulatoren een risico op ontploffing, en worden ze verwijderd door de tweede arts die steeds toestemming moet geven voor een crematie. Inhoud 1. Indeling van de hartstimulatoren p. 4 2. Functie aan het levenseinde p. 5 3. Maatregelen na het overlijden p. 6 4. Besluit p. 7 5. Uitschakeling van een ICD p. 7 6. Contactgegevens p. 8 Deze (vaak dure) toestellen zijn eigendom van de patiënt en worden steeds aan de familie terug bezorgd. Soms vindt er na het overlijden nog een uitlezing van de registratie plaats. 6 3
1. Indeling van de hartstimulatoren Pacemaker Een klassieke pacemaker wordt ingeplant bij ritme- en geleidingsstoornissen, meestal wanneer het eigen hart te traag klopt. De pacemaker zorgt dan voor een minimum hartritme (bv. sinusknoopziekte, AV block,...). CRT (cardiac resynchronisation therapy)-pacemaker Dit toestel doet de beide kamers van het hart gelijktijdig samentrekken zodat de pompfunctie van het hart efficiënter wordt. Deze pacemaker wordt gebruikt bij hartfalen (bv. na zwaar infarct, aangeboren of verworven ziekten van de hartspier). ICD (implantable cardioverter defibrillator) Dit is een toestel dat een elektrische shock aflevert wanneer het hart een bepaalde levensbedreigende ritmestoornis vertoont (namelijk een ventrikelfibrillatie). Deze inwendige elektrische shock is te vergelijken met de uitwendige elektrische shock die wordt toegediend bij een reanimatie. Voor de volledigheid dient te worden vermeld dat er toestellen zijn met zowel een ICD- als CRT functie, waarbij deze functies apart in- of uitgeschakeld kunnen worden. 2. Functie aan het levenseinde CRT (cardiac resynchronisation therapy) - pacemaker De klassieke pacemaker en CRT-pacemaker hebben een comfortverhogend effect: door ondersteuning van het hartritme en/of de pompfunctie (vergelijkbaar aan een medicamenteuze ondersteuning of behandeling) zal de patiënt zich meer comfortabel voelen, minder last hebben van kortademigheid, druk op de borst, Het afzetten van deze pacemakers kan een verandering/ verslechtering in de klinische toestand uitlokken (te laag hartritme, hartdecompensatie,..). Doch deze pacemakers berokkenen aan het levenseinde geen last aan de patiënt, ze verstoren op zichzelf het overlijdensproces niet. Om die reden zullen we een klassieke of CRT-pacemaker zelden uitschakelen in de laatste levensdagen. ICD (implantable cardioverter defibrillator) De werking van een defibrillator is totaal anders, hij draagt niet bij aan het comfort van de patiënt. In zeer uitzonderlijke omstandigheden (in geval van ventrikelfibrillatie) levert hij een elektrische shock, zoals bij een reanimatie zou gebeuren, verder is hij inactief in het lichaam aanwezig. Bijgevolg, indien een reanimatie niet meer zinvol geacht wordt omdat het overlijden op korte termijn verwacht wordt of omdat een beperking van therapie met de patiënt werd besproken, is het logisch om ook de ICD uit te schakelen, om zo geen onnodige inwendige reanimatie op te wekken in de terminale fase. Deze ICD kan immers het stervensproces wel verstoren door onnodige en onaangename herhaalde elektrische schokken. Het uitschakelen van een ICD heeft geen onmiddellijk klinisch effect. Men kan dit dan ook niet gelijkstellen met een euthanasie. Het is het toepassen van een niet-reanimeerbeleid wanneer dit zo werd afgesproken of wanneer de medische situatie dit vereist. 4 5