16 september Matrix VII. Uitgangspuntendocument (Concept) Brandmeld-, Ontruimingsalarm- en Watermistinstallatie.

Vergelijkbare documenten
Programma van Eisen Brandmeldinstallaties (BMI) Volgens NEN 2535:2017

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie conform NEN C1-2010

Programma van Eisen. Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie Gezondheidszorgcomplex te Schagen

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie Conform NEN 2535:2009 en correctie C1:2010

Programma van Eisen (PvE) branddetectie

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE

PROGRAMMA VAN EISEN BEM ZK Behorend bij de installatie: Ouderenzorg Anders Van Glymesstraat LM Steenbergen

Bijlage A. Programma van Eisen (PvE)

Programma van Eisen. Handleiding

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie Conform NEN 2535:2009 en correctie C1:2010

Programma van Eisen (PvE)

Programma van Eisen (PvE) Brandmeldinstallatie conform NEN 2535

Programma van Eisen. Het Programma van Eisen is onderverdeeld in een drietal blokken, te weten: 1. Gegevens 2. Eisen 3.

PROGRAMMA VAN EISEN BMI & AOI

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELD-/ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND ROMAR VOSS BV ROGGEL

PROGRAMMA VAN EISEN ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE LUIDALARM TYPE B

A.3 Model PvE BEM

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE

Programma van Eisen Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie

Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie (conform NEN2535:2009 bijlage A) Ontruimingsinstallatie (conform NEN2575:2012 bijlage A)

Programma van Eisen HANDLEIDING

Programma van Eisen. (Conform NEN2575:2004 met wijzigingsplan NEN2575:2004/C1:2006) : 20 mei 2011

Programma van Eisen (PvE) Brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie van het Gastenhuis te Leusden

Programma van Eisen Ontruimingsinstallatie conform NEN 2575:2012

Naam: Adres: Hoog. Midden. Laag n.v.t. Adres: Newtonstraat 1. Telefoon: Brandweer. Verzekeraar. Eigenaar / Gebruiker

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE (NEN2535) ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE (NEN2575)

Programma van Eisen. Programma van eisen nr. 1165MA10-PvE01. Logiesfunctie. Amsterdamsestraatweg MA Halfweg

Soetendaalseweg 68 70, Rotterdam. Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie

Uitgangspuntendocument Brandveiligheidsinstallaties

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen nr /PvE/BMI-OAI Revisie B. Brandmeldinstallatie Ontruimingsalarminstallatie. 4 november 2016

Uitgangspuntendocument Brandveiligheidsinstallaties

Programma van Eisen. Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie Noordzee Résidence Dishoek

Voor HEMA te Leiden (Haarlemmerstraat )

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

PROGRAMMA VAN EISEN. Kreekweg AZ Vlaardingen, Postbus AG Vlaardingen

Expeditors International BV

project: Uitbreiding v d Bedrijfshal iov Knapen Trailers a/d Theo van Doesburgstraat 8 te Deurne

Programma van Eisen Ontruimingsalarminstallatie

Programma van Eisen. Documentnr.: UPD-T7485 pve 0.1 Brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties versie 2015a1. - Concept -

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

NU.VU en parkeergarage

Programma van Eisen Brandmeldinstallaties

Programma van Eisen brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie

Programma van Eisen. Documentnummer: Datum opmaak: PvE-opsteller. Inspectiefrequentie: Bouwwerk:

Programma van Eisen. Handleiding

Brandveiligheid volgens plan

Programma van Eisen brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie

SEGRO Park Amsterdam Airport

Prog ramma van Eiser IIIWlm~~~~!!~~~l~~""p"".,;,

Programma van Eisen. Programma van eisen nr. 5751VJ01-PvE001. De Vlieger. Schelde VJ Deurne. Brandmeld-, ontruimingalarminstallatie

PROGRAMMA VAN EISEN ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE

Programma van Eisen brandmeldinstallatie

Programma van Eisen Brandmeldins tallatie On truimin gs alarmin s tallatie /PVE/ BMI -OAI 15 jun i 2017

Inspectiecertificaat Conform Bouwbesluit 2012

Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie Ontruimingsalarminstallatie /PVE/BMI-OAI. 24 november Auma Benelux Le Pooleweg 9 Leiden

Programma van Eisen Ontruimingsinstallatie

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie Conform NEN 2535:2009 en correctie C1:2010

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN RAPPORT VAN OPLEVERING BRANDMELDINSTALLATIE

Programma van Eisen. Blok 2 Eisen: De paragraafnummers in dit model PvE, verwijzen naar de desbetreffende paragrafen van de onderhavige norm.

Programma van Eisen. PVE BMI/OAI conform NEN2535;2009 NEN2575;2004. Adres: Gyroscoopweg 6-8. Documentnummer: Status: Definitief

Programma van Eisen Regeling: Brandmeldinstallaties januari 2011

Programma van Eisen nr /PvE/SMC-BMI-OI Revisie C. Sprinklermeldsysteem Brandmeldinstallatie Ontruimingsinstallatie.

Brandveiligheid door Blussystemen TVVL

Programma van Eisen nr /PvE/BMI-OAI Revisie C. Brandmeldinstallatie Ontruimingsalarminstallatie Warehouse 2 - Unit 8 en 9.

A.1 Uitgangspunten en opbouw van het PvE

Certificatie bestaande brandmeldinstallaties. LPCB Nederland B.V. R.B.J. (René) Leijzer 26 oktober 2011

CERTIFICEREN BMI / OAI IN DE PRAKTIJK

Certificering en inspectie. Seminar Klaar voor 2015! 29 januari 2014: sprinklerinstallaties

Inspectie en certificatie

Bedrijfspand Hilvarenbeek

Brandveilig met Solar. Raymond Cremer Adviseur brandbeveiliging

Seminar Functiebehoud 2018 Page Copyright protected Seminar Functiebehoud Wie ben ik Hans de Jong Vestigingsleider VdS Schadenverhütung GmbH

DE BRAND1HEID Specialist in brandbeveiliging

Eind- en toetstermen BMI

RAPPORT VAN ONDERHOUD. Brandmeldsystemen

ri ga a Programma van Eisen Brandmeldinstallaties Conform de NEN 2535:2009 reproducts solutions nederland Fax: Mail: utions.

Programma van Eisen Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie Bedrijfshal - Nieuwe Hemweg Amsterdam. Document nr pve-01v0.1 d.d.

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

Informatiecentrum Stadspoort Landbouw te Eindhoven NOTA VAN WIJZIGING d.d

Brandmelding en Ontruimingsalarm Productbrochure

Beschrijving. Vervallen trap in monumentaal gebouwtje. Advies Definitief

Rapport van Onderhoud

Art 3.64 / / Verkeersruimte wordt verkeersroute Een verkeersruimte mag volgens het bouwbesluit niet door een verblijfsgebied lopen. Pag

Rapport van Oplevering CCV Inspectieschema s, zoals genoemd in het Bouwbesluit 2012

OAI afgestemd op ontruiming INTEGRALE BRANDVEILIGHEID

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE

-Initiële inspectie- + -Vervolginspectie- .-Organisatorische maatregelen-

Brandmeldsystemen. De hoogwaardige techniek die wij toepassen is voor ons als een stille kracht.

Programma van Eisen Brandmeld- en Ontruimingsinstallatie NEN2535+C1:2010 // NEN2575

Belang van goede uitgangspunten bij brandbeveiligingsinstallaties

Rapport van onderhoud brandmeld- en ontruimingsinstallatie

Certificering van brandmeldinstallaties

Brandmeld en Ontruiming Regelgeving en certificering

RAPPORT VAN OPLEVERING BRANDMELDINSTALLATIES BR

Rapport van Oplevering

STOOM en certificering

Transcriptie:

16 september 2016 Matrix VII Uitgangspuntendocument (Concept) Brandmeld-, Ontruimingsalarm- en Watermistinstallatie www.deerns.nl

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de DNR 2011, en naar de betreffende ter zake tussen partijen gesloten overeenkomst.

Matrix VII Uitgangspuntendocument Brandmeld-, Ontruimingsalarm- en Watermistinstallatie Benno Geerdink Senior Specialist Sandra van der Valk Ervaren Technicus Contact Benno Geerdink Senior Specialist Benno.geerdink@deerns.com 088 374 0268 Deerns Nederland B.V. Rijswijk, 16 september 2016 Projectnr RNL.190.02291.00.0002 Matrix VII UPD BMI -OAI-WMI 20160916v4.0

Inhoud 1. Inleiding 5 1.1. Rapportopbouw 6 1.2. Versiebeheer 6 2. Doelstellingen en betrokken partijen 7 2.1. Doel installatie 7 2.2. Betrokken / eisende partijen 8 2.3. Betrokken / belanghebbende partijen 8 3. Documenten 9 3.1. Uitgangspunten 9 3.2. Vervallen documenten 10 4. Objectomschrijving 11 5. Risico-inventarisatie gelijkwaardige oplossingen 12 5.1. brandmeldinstallatie 12 5.2. ontruimingsalarminstallatie 12 5.3. Watermistinstallatie 12 6. Uitwerking eisen brandmeldinstallatie 13 7. Uitwerking eisen ontruimingsalarminstallatie 23 8. Uitwerking watermistinstallatie 30 8.1. Installatievoorschriften 30 8.2. Omvang van de beveiliging 31 8.3. Ontwerp watermistinstallatie 31 8.4. Watervoorziening 35 8.5. Watermistmeldinstallatie 36 8.6. Bouwkundige bepalingen 37 8.7. Organisatorische bepalingen 40 9. Goedkeuring 43 9.1. Brandmeldinstallatie 43 9.2. Ontruimingsalarminstallatie 44 9.3. Watermistinstallatie 45 Bijlagen 1 Uitwerking bewakingsomvang 2 Indeling watermistzonering 3 Stuurfunctiematrix 4 Situatietekening 5 Leidraad brandweerpanelen algemeen RNL.190.02291.00.0002

1. Inleiding Voor u ligt het Uitgangspuntendocument (UPD) voor een nieuw gebouw genaamd Matrix VII. Dit gebouw bevat flexibele en hoogwaardige laboratoria en kantoorruimten. Dit UPD beschrijft de eindsituatie na realisatie. Deze conceptversie van het UPD wordt ter beoordeling verstuurd naar het bevoegd bezag en een onafhankelijke inspectie-instelling (beoordeling basisontwerp). Eventuele op- en of aanmerkingen op dit UPD worden verwerkt in de volgende (definitieve) versie van dit UPD. De nieuwbouw van het gebouw Matrix VII wordt gerealiseerd op het Science Park, gelegen aan de Carolina MacGillavrylaan in het stadsdeel Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam. De nieuwbouw dient op grond van vigerende wet- en regelgeving te worden voorzien van een watermist-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie (de brandbeveiligingsinstallaties). Deze installaties vormen hierbij een essentiële schakel in het integrale brandbeveiligingsconcept van het gebouw Matrix VII. Gezien de overschrijding van de brandcompartimentsgrootte van 1.000 m 2 dient de watermistinstallatie volgens het CCV inspectieschema Brandbeveiliging (inspectie brandbeveiligingssystemen VBB) te worden gecertificeerd met behulp van een inspectiecertificaat inclusief doormelding naar de RAC van de brandweer. Dit UPD is de basis voor het ontwerpen, aanleggen, beheren en onderhouden van de watermist-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie en dient (indien vereist) als uitgangspunt van het door de NEN-EN-ISO 17020 type A inspectie-instelling op te stellen inspectieplan. De prestatie-eisen waaraan de installatie moet voldoen zijn door Deerns Nederland BV. in dit UitgangsPuntenDocument (UPD) vastgelegd. Dit document fungeert als: Programma van Eisen voor de brandmeldinstallatie, zoals bedoeld in de NEN 2535. Programma van Eisen voor de ontruimingsalarminstallatie, zoals bedoeld in de NEN 2575. Uitgangspuntendocument/basisontwerp zoals genoemd in de: - CCV schema Brandmeldinstallaties ; - CCV schema Ontruimingsalarminstallaties ; - Brandweer Nederland Handboek Brandbeveiligingsinstallaties ; - CCV technische bulletins behorende bij NEN-EN 12845 + wijzigingsblad A2 + NEN 1073; - Owner s information Certificate zoals bedoeld in de NFPA 13 paragraaf 4.3. Dit UPD is de basis voor het ontwerpen, aanleggen, beheren en onderhouden van de watermist-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie en dient (indien vereist) als uitgangspunt van het door de NEN-EN-ISO 17020 type A inspectie-instelling op te stellen inspectieplan. Bijlage A van de NEN 2535 inclusief correctieblad C1 en bijlage A van de NEN 2575:2012 deel 3 zijn de basis geweest voor de opzet van dit UPD. Daarnaast is het UPD uitgebreid met relevante gegevens die specifiek gelden voor dit betreffende object. De artikelnummers in dit UPD verwijzen naar de betreffende artikelen in de genoemde norm. De goedkeuring, op de laatste pagina van dit UPD, dient door de eisende partijen en de UPDopsteller te worden voorzien van een handtekening. Door ondertekening verklaren de eisende partijen dat hun eisen correct zijn weergegeven. RNL.190.02291.00.0002 5/46

Indien een wijziging in de installatie, tijdens de realisatie en / of na oplevering, invloed heeft op de gestelde eisen, dan moet een aangepast Uitgangspuntendocument c.q. een Nota van Aanvulling op het UPD worden opgesteld. 1.1. Rapportopbouw Dit UPD bestaat uit aparte hoofdstukken voor de brandmeld-, ontruimingsalarm- en watermistinstallatie. Alle hoofdstukken van dit UPD moeten wel geheel in samenhang met elkaar worden gelezen: Hoofdstuk 2 beschrijft de doelstelling van de installaties en de betrokken / eisende partijen. Hoofdstuk 3 beschrijft de documenten die gelden als uitgangspunten voor dit Uitgangspuntendocument. Hoofdstuk 4 is de objectomschrijving. Hoofdstuk 5 geeft de risico-inventarisatie per installatie indien gelijkwaardige oplossingen worden toegepast. Hoofdstuk 6 is de uitwerking van de eisen van de brandmeldinstallatie. Hoofdstuk 7 is de uitwerking van de eisen van de ontruimingsalarminstallatie. Hoofdstuk 8 is de uitwerking van de eisen van de watermistinstallatie. Hoofdstuk 9 is de goedkeuring van de uitgangspuntendocumenten per installatie. 1.2. Versiebeheer Versie Datum Opmerkingen 0.1 10 juni 2016 1 e Concept interne controle 1.0 1 juli 2016 1 e concept externe controle 2.0 14 juli 2016 Gegevens brandmeldinstallatie WCW complex verwerkt 3.0 9 september 2016 Opmerkingen bevoegde autoriteit verwerkt 4.0 16 september 2016 Installatievoorschriften watermist gewijzigd. Versie ter beoordeling Bevoegd gezag (omgevingsvergunning) en onafhankelijke inspectieinstelling t.b.v. certificeerbaarheid (beoordeling basisontwerp). Conceptversies zijn uitsluitend bedoeld voor commentaar. 6/46 RNL.190.02291.00.0002

2. Doelstellingen en betrokken partijen 2.1. Doel installatie De primaire doelstellingen in Europese en Nederlandse wet- en regelgeving op brandveiligheidsgebied zijn: Veilig vluchten; Schadebeperking. Om aan de primaire doelstelling te kunnen voldoen zijn de onderstaande brandbeveiligingssystemen noodzakelijk, die elk hun eigen functie hebben. Deze functie is uitgedrukt in afgeleide doelstellingen. Deze afgeleide doelstellingen ondersteunen de primaire doelstellingen. Voor een brandbeveiligingssysteem gebaseerd op een brandmeldinstallatie is de afgeleide doelstelling: Een beginnende brand tijdig ontdekken 1, lokaliseren en signaleren, waarna de aangesloten brandbeveiligingsvoorzieningen tijdig in werking wordt gesteld, binnen de context van het basisontwerp. Voor een brandbeveiligingssysteem gebaseerd op een ontruimingsalarminstallatie is de afgeleide doelstelling: Tijdig in voldoende mate akoestisch en/of optisch informatie geven aangaande de ontruiming, om veilig vluchten te initiëren, binnen de context van het basisontwerp. Voor een brandbeveiligingssysteem gebaseerd op een watermistinstallatie is de afgeleide doelstelling: Een beginnende brand in een vroeg stadium detecteren, signaleren en onder controle houden zodat het bestrijden ervan door de interne en externe brandbestrijdingsorganisaties kan plaatsvinden, binnen de context van het basisontwerp. 1 De wijze van ontdekken kan door personen gebeuren (niet automatische bewaking) of automatisch (een en ander volgens bijlage 1 van het Bouwbesluit 2012) RNL.190.02291.00.0002 7/46

2.2. Betrokken / eisende partijen De betrokken / eisende partijen voor dit Uitgangspuntendocument zijn: Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam met betrekking tot: De aanwezigheid en uitvoering van een brandmeldinstallatie met niet automatische bewaking conform Bouwbesluit 2012 artikel 6.20 lid 2. De aanwezigheid en uitvoering van een brandmeldinstallatie met ruimte bewaking in gebieden met samenvallende vluchtwegen in het kantoorgebouw conform Bouwbesluit 2012 artikel 6.20 lid 5; De aanwezigheid en uitvoering van een brandmeldinstallatie met ruimte bewaking in beide atria voor het aansturen van de deluge watermistinstallatie in het kader van gelijkwaardigheid conform het masterplan brandveiligheid Matrix VII; De aanwezigheid, kwaliteit en uitvoering van een brandmeldinstallatie met object bewaking bij deuren in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, die in geopende stand zijn vastgezet conform Bouwbesluit 2012 artikel 7.3. De kwaliteit van de brandmeldinstallatie (bron: Bouwbesluit 2012). De aanwezigheid, uitvoering en omvang van de ontruimingsalarminstallatie conform Bouwbesluit 2012 artikel 6.23 lid 1. De kwaliteit van de ontruimingsalarminstallatie (bron: Bouwbesluit 2012). Het waarborgen van de kwaliteit van de watermistinstallatie in het kader van gelijkwaardigheid conform het masterplan brandveiligheid Matrix VII. Matrix VII (eigenaar / gebruiker) met betrekking tot: De aanwezigheid en uitvoering van een brandmeldinstallatie met ruimte bewaking in de MER/SER ruimte; De aanwezigheid en uitvoering van een watermistinstallatie conform het masterplan brandveiligheid Matrix VII. Het waarborgen van de kwaliteit van de brandmeldinstallatie, ontruimingsalarm- en watermistinstallatie (bron: Bouwbesluit 2012). De brandmeldcentrale van Matrix VII moet overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11- 2009 worden gecertificeerd en worden aangesloten op / gekoppeld met de hoofdbrandmeldcentrale van het WCW complex. 2.3. Betrokken / belanghebbende partijen Verzekeraar met betrekking tot: Vanuit verzekeringsoogpunt zijn er geen aanvullende eisen gesteld. Een voorkeur van toepassing van bepaalde voorschriften is er niet. De verzekeraar sluit zich aan bij de door de principaal geformuleerde eisen. De verzekeraar tekent niet als belanghebbende. 8/46 RNL.190.02291.00.0002

3. Documenten 3.1. Uitgangspunten De volgende documenten gelden als uitgangspunten voor dit Uitgangspuntendocument van de brandmeld-, ontruimingsalarm- en watermistinstallatie. Daar waar het gestelde in dit uitgangspuntendocument afwijkt van de hieronder benoemde voorschriften, prevaleert het gestelde in dit Uitgangspuntendocument. De normen en richtlijnen: - Bouwbesluit 2012. - Regeling Bouwbesluit 2012. - CCV inspectieschema, Brandbeveiliging inspectie brandbeveiligingssysteem (vbb-bmi-oai-rbi) op basis van afgeleide doelstellingen versie 10.0 (2015), inclusief erratum 01-11-2015 en hulpdocumenten: A. Inspectie brandbeveiliging, Goed- en afkeurcriteria brandbeveiligingssystemen versie 4.0 (15 december 2015). B. Inspectie brandbeveiliging, Vakbekwaamheid en ervaring versie 2.0, (1 september 2012). - Harmonisatie-afspraken voor inspectie vbb-bmi-oai-rbi op afgeleide doelstellingen, versie 1 december 2012. - CCV-certificatieschema Leveren Brandmeldinstallaties, versie 4.0 (1 maart 2016). - CCV-certificatieschema Onderhoud Brandmeldinstallaties, versie 4.0 (1 maart 2016). - CCV-certificatieschema Leveren Ontruimingsalarminstallaties, versie 3.0 (1 november 2015). - CCV-certificatieschema Onderhoud Ontruimingsalarminstallaties, versie 3.0 (1 november 2015). - CCV Besluitenlijst Deskundigenpanel VBB-systemen, versie 1.3 (31 maart 2016). - CCV-certificatieschema leveren VBB-systemen (versie 3.0 d.d. 01-03-2016). - CCV-certificatieschema Onderhoud VBB-systemen (versie 3.0 d.d. 01-03-2016). - CCV-publicatie Toepassing productcertificatie en inspectie bij brandbeveiligingssystemen - (1.0 van 6 april 2009). - CCV-publicatie Deskundigenpanel VBB-systemen Lijst vervallen besluiten versie 1.1 (18 juni 2015). - Alle van toepassing zijnde Technische Bulletins van het CCV. - NEN 2535, Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (2009) en wijzigingsblad C1 (2010). - NEN 2575-1, Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen (2012). - NEN 2575-3, Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarminstallatie type B (2012) en wijzigingsblad A1 (2013). - NPR 2576, Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen (2005). - NEN 2654-1, Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties - Deel 1: Brandmeldinstallaties (2015). - NEN 2654-2, Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties - Deel 2: Ontruimingsinstallaties (2004). - NEN-EN 12845+A2+NEN1073, Vaste brandblusinstallaties - Automatische sprinklerinstallaties - Ontwerp, installatie en onderhoud (2010); - NEN 1010, Veiligheidsbepaling voor een laagspanningsinstallatie (2007) en correctieblad C1 (2008) en aanvullingsblad A1 (2011) en correctieblad C1 (2011). - NFPA 13, "Standard for the installation of Sprinkler Systems" 2016 Edition. - NFPA 20, "Standard for the Installation of Stationary Pumps for Fire Protection" 2016 Edition. RNL.190.02291.00.0002 9/46

- NFPA 22, Standard for water tanks for private fire protection (2013 Edition). - NFPA 25, Standard for the inspection, testing, and maintenance of water-based fire protection systems (2014 Edition). - NFPA 750, Standard on Water Mist Fire Protection Systems 2015 edition. - De richtlijn Brandbeveiligingsinstallaties van Brandweer Nederland (3 e druk juni 2012). Overige documenten: - Materplan brandveiligheid Matrix VII. - Programma van Eisen Brandmeldinstallatie, projectnummer 0484.200.63, object Hoofdbrandmeldcentrale in het WCW complex te Amsterdam, d.d. 4 november 2009. - Aanvalsplan 13-0011, WCW Science Park 100-140, Brandweer Amsterdam-Amstelland, d.d. 11 juni 2015. 3.2. Vervallen documenten Na accordering van dit UPD door alle eisende en betrokken partijen vervallen de volgende documenten: geen 10/46 RNL.190.02291.00.0002

4. Objectomschrijving Gemeente Amsterdam ontwikkelt in stadsdeel Watergraafsmeer het Science Park. Een locatie waar universiteiten, onderzoeksinstituten en innovatieve bedrijven op het gebied van bèta-wetenschappen zijn geconcentreerd. Matrix Innovation Center, dat flexibele hoogwaardige laboratorium- en kantoorruimte biedt aan bedrijven, is er inmiddels gestart met de ontwikkeling van een zevende bedrijfsverzamelgebouw genaamd Matrix VII. De nieuwebouw van Matrix VII wordt op het Science Park Amsterdam nabij de huidige locatie van het PIMu gebouw gerealiseerd. Tijdens of vlak na de realisatie van de nieuwbouw van Matrix VII zal het gebouw PIMu gesloopt worden. Het bedrijfsverzamelgebouw Matrix Vll zal huisvesting bieden aan het Advanced Research Center for Nanolithography (ARC-NL), ECN Solar Energy en diverse kleine bedrijvigheid. Het gebouw bestaat uit totaal 5 bouwlagen. De begane grond van het laboratorium en kantoorgebouw zal worden gerealiseerd op niveau ca. 0 m + peil (peil=0). De eerste verdieping met het restaurant bevindt zich op 4,9 m + peil. De hoogste verblijfsvloer, de 3 e verdieping, bevindt zich op ca. 12,9 m + peil. De 4 e verdieping van het gebouw waarop zich de techniekruimten bevinden ligt op ca. 16,9 m + peil. Boven de begane grond bevindt zich een centraal gelegen in tweeën gedeeld atrium welke zich over 3 bouwlagen uitstrekt, zie doorsnede figuur 1. De inwendige hoogte van atrium 1 is 18,7 en atrium 2 is m 13,8 m. Het bruto vloeroppervlak bedraagt ongeveer 9.100 m² en bestaat uit een mix van laboratoria en kantoren. Naast generieke cleanrooms, biochemische en fysische labs met maximaal 1 zuurkast per lab (class C laboratorium conform NFPA 13 22.8.1) worden er een aantal laboratoria gebouwd die voldoen aan specifieke wensen op het gebied van trillingsvrije opstellingen. Figuur 1: Artist impression (bron: Ector Hoogstad Architecten). De gebruiksfunctie van het gebouw wordt gesteld op industrie-, kantoor- en bijeenkomstfunctie. Het hele kantoorgebouw wordt met uitzondering van de liftschachten, laag- en middenspanningsruimte en traforuimte ruimten op de begane grond voorzien van een watermistbeveiliging. In het gebouw zijn in totaal maximaal 833 personen gelijktijdig aanwezig. De in het gebouw aanwezige personen worden zelfredzaam geacht te zijn. In het gebouw wordt niet geslapen. RNL.190.02291.00.0002 11/46

5. Risico-inventarisatie gelijkwaardige oplossingen 5.1. brandmeldinstallatie Afwijking norm Geen Gelijkwaardige oplossing 5.2. ontruimingsalarminstallatie Afwijking norm Gelijkwaardige oplossing Geen 5.3. Watermistinstallatie Afwijking norm Liftdeuren niet brandwerend Projectie watermistkoppen in kantoren Gelijkwaardige oplossing De liftdeuren zijn niet brandwerend, dit is acceptabel aangezien: - Er geen opslag direct voor de liftdeuren aanwezig is, aangezien hier zich een verkeerszone bevindt. - De voorruimte van de lift wel is beveiligd met een watermistinstallatie. - De vuurlast in de schacht zich beperkt tot liftcomponenten (hoofdzakelijk bekabeling van de lift) en is zeer beperkt van omvang. - De constructieonderdelen van de liften aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN- EN 13501-1. - Het niet brandwerend uitvoeren van de liftschachtdeuren er niet toe leidt dat bij een brand in de liftmachinekamers rook en vuur zich via de liftschachten naar ondergelegen bouwlagen kan verspreiden. - Het niet brandwerend uitvoeren van de liftschachtdeuren geen inbreuk heeft op de vereiste brandcompartimentsklasse (B) voor certificering van de watermist installatie. Het niet brandwerend uitvoeren van de liftschachtdeuren door de Inspectieinstelling wordt geaccepteerd in het kader van de certificering op afgeleide doelstellingen De watermistkoppen in de kantoorruimten met een LH gevarenklasse worden binnen de toegestane afstand vanaf het bouwkundig plafond gemonteerd. In de onder het plafond aanwezige plafondeilanden wordt een sparing aangebracht met een zodanige lengte en breedte dat dit plafoneiland geen obstructie vormt voor het sproeipatroon van de betreffende watermistkop. De uiteindelijk benodigde afmetingen van de sparingen zijn afhankelijk van het sproeipatroon en de toegestane positionering van de watermistkop ten opzichte van het bouwkundig plafond van de uiteindelijk te kiezen watermistleverancier. 12/46 RNL.190.02291.00.0002

6. Uitwerking eisen brandmeldinstallatie 1. Gegevens Documentnummer: RNL.190.02291.00.0002-BMI Versie: 4.0 Datum opmaak: 16 september 2016 UPD-opsteller: Naam: Deerns Nederland b.v. Adres: Fleminglaan 10 2289 CP Rijswijk Certificaat vereist: Ja Toelichting: De brandmeldcentrale van Matrix VII moet overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11- 2009 worden gecertificeerd. De brandmeldinstallatie moet gecertificeerd worden conform Bouwbesluit artikel 6.20 lid 6. Voor de certificering zijn de onderstaande eisen van toepassing: - Het branddetectiebedrijf dient door middel van het Rapport van Oplevering te verklaren dat er voldaan wordt aan eisen zoals gesteld in dit Uitgangspuntendocument. - Inspectiecertificaat op basis van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging inspectie brandbeveiligingssysteem (vbbbmi-oai-rbi) op basis van afgeleide doelstellingen met inspectiefrequentie jaarlijks conform de Regeling Bouwbesluit 2012 artikel 1.10. - De inspectie dient uitgevoerd te worden door een NEN-EN- ISO/IEC 17020, type A geaccrediteerde inspectie-instelling. - Bij de inspectie dient te worden beoordeeld of de installatie voldoet aan de eisen zoals zijn vastgesteld in het Uitgangspuntendocument. Nee Bouwwerk: Soort: Laboratorium en kantoorgebouw Adres: Carolina MacGillavrylaan te Amsterdam Vergunningen: Omgevingsvergunningnummer... d.d.... Bouwvergunningnummer... d.d.... Gebruiksvergunningnummer... d.d.... Gebouw is niet vergunningsplichtig, gebruiksmelding volstaat Tijdens het opstellen van dit document zijn geen gegevens bekend m.b.t. het omgevingsvergunningnummer. Gebruiker: Naam: Advanced Research Center for Nanolithography (ARC-NL) Adres: Carolina MacGillavrylaan Amsterdam Telefoon: Opgeleid Persoon: Naam:.. Nader te bepalen, vermelden in logboek RNL.190.02291.00.0002-13/46

1. Gegevens Eigenaar: Zelfde als Gebruiker Eisende partij(en): Bijlagen: Naam: Matrix Innovation Center Adres: Science Park 408 1098 XH AMSTERDAM Telefoon: 020 888 4500 Bevoegde autoriteit Verzekeraar Gebruiker Eigenaar Zie inhoudsopgave. 14/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving 10.2 Omvang van de brandmeldinstallatie * Toelichting bij eisende partij: B = Overheid E = Eigenaar G = Gebruiker V = Verzekeraar Omvang (zie ook toelichting) Eis Eisende partij B E G V Volledige bewaking Gedeeltelijke bewaking Ruimte bewaking (in relatie tot ontvluchten) Ruimte bewaking (het bewaken van een ruimte) Object bewaking Niet-automatische bewaking Toelichting: Het gebouw is voorzien van een brandmeldinstallatie met niet-automatische bewaking en ruimte bewaking (in relatie tot ontvluchten). Opmerking: het kan voorkomen dat op basis van de gestelde eisen een gebied op basis van meerdere eisen voorzien dient te worden van automatische detectie. Hierbij is de zwaarste eis maatgevend. Niet automatische bewaking: In gebouw moet niet automatische bewaking worden toegepast, overeenkomstig basiseis vanuit het Bouwbesluit 2012. Ruimtebewaking (in relatie tot ontvluchten): Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: - de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is; - de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of; - het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. Ruimtebewaking (het bewaken van een ruimte): De MER/SER ruimte op de 1 e verdieping wordt voorzien van automatische detectie. Voor het aansturen van de watermistinstallatie in de atria worden atrium 1 en atrium 2 voorzien van ruimtebewaking. Object bewaking: De deuren in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, die in geopende stand zijn vastgezet moeten conform bijlage C van de NEN 2535 voorzien worden van objectbewaking. Zie ook bijlage 1, uitwerking bewakingsomvang. RNL.190.02291.00.0002-15/46

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving 4.2 Proefbrand voor (niet)- standaardruimten 1. Polyurethaan matten 2. Beukenhouten blokjes 3. Rookgenerator 4. Print met weerstanden 5. PVC draad BS 6266 6. Beproevingsspoel 7. Brandspiritus 8. Andere brandgrootte (toelichten) Eis (Niet)-standaardruimten Nr. Beproeven proefbrand Standaardruimten 1 of 2 Nee Atrium 1 of 2 Ja Atrium 7 Nee Toelichting: Voor het 2 melder afhankelijk aansturen van de deluge watermistinstallatie in atrium 1 en atrium 2 word een combinatie van lineaire rookmelders en vlammenmelders toegepast. De positionering van de melders moet nader afgestemd worden met de inrichting van de atria. De projectierichtlijnen voor de lineaire melders uit de NEN 2535 10.11.7 worden niet toegepast waardoor de juiste werking van de lineaire melders middels een proefbrand conform de NEN 2535 4.2.3 moet worden aangetoond. De overige ruimten worden als standaardruimten aangemerkt als de projecteringsrichtlijnen volgens de NEN 2535 worden toegepast. Bij standaard ruimten kunnen proefbranden conform de NEN 2535 10.11.5 achterwege blijven. 4.3 Prestatie-eis voor ongewenste en onechte brandmeldingen Extern A B C N.V.T Toelichting: Volgens NEN 2535: - Risicoklasse extern n.v.t. en intern B voor kantoorfunctie; - Risicoklasse extern n.v.t. en intern E voor industriefunctie; - Risicoklasse extern n.v.t. en intern D voor bijeenkomstfunctie. Intern B D E In het Rapport van Oplevering moet door het branddetectiebedrijf de consequenties, het maximale aantal ongewenste en onechte meldingen, worden vermeld. Noot 1: extern niet van toepassing voor brandmeldinstallatie zonder doormelding naar RAC. 10.11.3 Bijzondere omgevingsinvloeden voor het voorkomen van ongewenste en onechte meldingen Ruimte: Atrium 1 Atrium 2 Omstandigheden: Hoogte van de ruimte 18,7 m Hoogte van de ruimte 13,8 m Toelichting: Beide atria worden voorzien van lineaire rookmelders en vlammenmelders, paragraaf 4.2. 16/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving 4.4 Prestatie-eis voor de systeembeschikbaarheid afwijkingen op de norm in bijzondere situaties Standaard (99,7% per jaar) Afwijkend % Toelichting: De prestatie-eis dient conform de norm ten minste 99,7% op jaarbasis te bedragen. Tijdelijke activiteiten als gevolg van een verbouwing of renovatie die kunnen leiden tot ongewenste of onechte meldingen, mogen het uitschakelen van delen van de installatie tot gevolg hebben, zonder dat dit invloed heeft op de systeembeschikbaarheid. Voorwaarde daarbij is dat met organisatorische maatregelen en procedures (bv het instellen van brandwachten) een gelijkwaardige oplossing wordt gerealiseerd. De invulling van deze organisatorische maatregelen en procedures moet schriftelijk worden vastgelegd en worden goedgekeurd door de inspectie instelling. Eis 10.3 Indeling detectiezones Zone Omschrijving D-01 Begane grond D-02 Atrium Oost (zijde restaurant) D-03 Atrium West D-04 1 e verdieping D-05 MER/SER ruimte D-06 2 e verdieping D-07 3 e verdieping D-08 4 e verdieping (techniekruimten) Toelichting: 10.3 Indeling alarmeringszones Zone Omschrijving Toelichting: Zie hoofdstuk 7 41.3 van dit UPD. RNL.190.02291.00.0002-17/46

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving 8.6 Sturingen automatische brandbeveiligingsinstallaties (C en/of G in figuur 1 van de NEN 2535) A: Algemeen D: Per detectiezone AM: Automatische melder W: Watermist HM: Handbrandmelder Installatie Eis Stuurzones A D AM W HM Brandmeldcentrale WCW Flitslicht brandweeringang Flitslicht neveningangen Brandweerpaneel Nevenpaneel Ontruimingsalarminstallatie Luid Hydrofoor Deurvastzetinrichting Automatisch toegangs- verleningssysteem Brandweersleuteldepot Luchtbehandelingsinstallatie Personenliften Gebouwbeheersysteem Pre-action alarmklep Deluge alarmkleppen Toelichting: Sturingen moeten (ook bij een brandalarm afkomstig van de watermistinstallatie) per stuurzone gestuurd worden. Zie ook bijlage 3, stuurfunctiematrix. Overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11-2009 moeten alle hand- en automatische brandalarmen en storingsmeldingen afkomstig van de brandmeldcentrale van gebouw Matrix VII apart worden doorgemeld naar de hoofdbrandmeldcentrale WCW. Algemeen: Sturingen dienen te worden uitgevoerd conform NEN 2535 en het boekwerk Brandbeveiligingsinstallaties uitgegeven door Brandweer Nederland. Sturingen moeten zogenaamde harde sturingen zijn. Er mag niet via gebouwbeheerssystemen worden gestuurd. Het tussen schakelen van bijvoorbeeld computers c.q. servers tussen het aansturende relais in de brandmeldcentrale en de uiteindelijke sturing is niet toegestaan. Dit geldt niet voor het automatisch toegangsverleningssysteem indien deze is uitgevoerd conform Brandbeveiligingsinstallaties figuur 10.3. 18/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving 10.7 Plaats brandweeringang Locatie: Hoofdingang gebouw Matrix VII Toelichting: Zie voor de locatieaanduiding van de hoofdbrandweeringang en de brandweerneveningangen bijlage 4. De brandweeringang(en) zijn voorzien van een rood flitslicht, conform Brandbeveiligingsinstallaties hoofdstuk 18. Nabij de hoofdbrandweeringang van het gebouw bevindt zich een sleutelkluis conform Amsterdams model. Eis Flitslicht brandweeringang Toelichting: Ja, kleur: rood Nee Brandweerpaneel vereist Toelichting: Ja Nee (alleen als geen doormelding vereist) Locatie brandweerpaneel Toelichting: N.V.T. Nabij brandweeringang en receptie 6.5 Uitvoering brandweerpaneel N.V.T. Geen specifieke eisen (tekstpaneel of alfanumeriek paneel) Tekstpaneel of alfanumeriek paneel met tekeningen Geografisch paneel Toelichting: Ontwerp van het geografisch brandweerpaneel conform NEN 2535 6.5.3. figuur 3 en Leidraad Brandweerpanelen Algemeen d.d. 14 april 2016 van de Afdeling Risicobeheersing, Brandweer Amsterdam-Amstelland, zie bijlage 5. Nabij het brandweerpaneel moeten verduurzaamde plattegrondtekening van het gebouw aanwezig zijn met daarop de plaats en de nummers van de detectiezones. Naast de vereiste symbolen volgens de 6.5.3.2 van de NEN 2535 moeten ook de noordpijl, de locatie van preventieve voorzieningen, brandslangaansluitingen van de droge blusleiding en de afsluiters van de watermistinstallatie op de tekeningen aangegeven zijn. Op de tekeningen moeten tevens (indien aanwezig) de opslaglocaties gevaarlijke stoffen, inclusief typering goederen worden aangegeven. Herstelmogelijkheid voor de brandweer op brandweerpaneel Toelichting: N.V.T. Ja Nee RNL.190.02291.00.0002-19/46

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving Brandweerpaneel ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit N.V.T. Ja Nee Toelichting: Het ontwerp van het paneel moet ter goedkeuring bij de brandweer en inspectie instelling worden ingediend. Na goedkeuring door de brandweer en tevens de inspectie-instelling mag het brandweerpaneel in productie worden genomen. Eis 6.5 Uitvoering nevenpaneel N.v.t. tekstpaneel geografisch paneel Toelichting: Brandweernevenpaneel ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit Toelichting: N.V.T. Ja Nee 6.2.2 Opties brandmeldcentrale Verificatie van meldingen Vertraging van de uitgangssignalen naar C en/of G Vertraging van de uitgangssignalen naar E (aparte toestemming van de brandweer vereist) Toelichting: De toepassing van vertraging van de doormelding van automatische brandalarmen (E) en sturingen (C en G) moet schriftelijk bij de brandweer worden aangevraagd. De duur van de vertraging (acceptatie- en verkenningstijd) in de doormelding dient in overleg met de brandweer en overige belanghebbenden te zijn ingesteld en mag alleen onder voorwaarde van een sluitende, adequate alarmorganisatie zijn ingeschakeld. De vertragingsinrichting mag de directe doormelding van handbrandmelders niet blokkeren. De vertraging voor doormelding van brandalarmen (E) en sturingen (C en G) wordt (via het netwerk) op de (hoofd)brandmeldcentrale ingesteld. De vertraging (acceptatie- èn verkenningstijd) moet bij oplevering zijn ingesteld op 0 minuten. Wijziging van vertragingstijden alleen na schriftelijke toestemming van de Commandant van de Brandweer. 20/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN Omschrijving 2535 8.2 Doormelding van storingen naar 24 Intern Locatie: WCW uur bezet ontvangststation voor Extern BAC storingsmeldingen RAC PAC Nader te bepalen Toelichting: Overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11-2009 moeten alle storingsmeldingen afkomstig van de brandmeldcentrale van gebouw Matrix VII worden doorgemeld naar de hoofdbrandmeldcentrale WCW. Via de hoofdbrandmeldcentrale WCW wordt een PAC gealarmeerd. De te volgen procedure voor afhandeling van de storingsmelding moet worden vastgelegd in het logboek. Doormelding van alle storingsmeldingen naar WCW moeten minimaal middels een type 2 verbinding. Eis 8.4 Categorie van doormelding van het brandalarm Type 1 (naar RAC) Type 2 (naar PAC) Geen doormelding vereist Toelichting: Overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11-2009 moeten alle hand- en automatische brandmeldingen afkomstig van de brandmeldcentrale van gebouw Matrix VII apart worden doorgemeld naar de hoofdbrandmeldcentrale WCW. Via de hoofdbrandmeldcentrale WCW wordt een PAC middels een type 2 verbinding gealarmeerd. Brandalarmen moeten eerst geverifieerd worden door de gebouweigenaar of een sleutelhouder alvorens de brandweer te alarmeren. Brandmeldingen afkomstig van de watermistinstallatie van gebouw Matrix VII worden via de hoofdbrandmeldcentrale WCW middels een type 1 verbinding doorgemeld naar de RAC. Doormelding van alle brandmeldingen naar WCW middels een type 1 verbinding. Zie verder stuurfunctiematrix bijlage 3. 10.6.2 Signalering interne organisatie Brandmeldcentrale Locatie: pompruimte begane grond Bedienings- en signaleringspaneel Locatie: nabij brandweeringang Stil ontruimingsalarminstallatie (NEN 2575) Luid ontruimingsalarminstallatie (NEN 2575) Toelichting: Signalering interne organisatie middels brandweerpaneel nabij brandweeringang en receptie op de begane grond. RNL.190.02291.00.0002-21/46

2. Eisen NEN 2535 Omschrijving Aanvullende eisen nee ja Eis Toelichting: - Realisatie functiebehoud volgens NPR 2576, Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen. In aanvulling daarop mag in een onbeveiligde ruimte boven het verlaagd plafond een niet-functiebehoudende kabel, draagsysteem of bevestiging worden toegepast zonder dat deze transmissieweg wordt beveiligd met watermistkoppen onder de volgende voorwaarden: o In het gebouw bevindt zich een gecertificeerde watermistinstallatie welke voldoet aan de NPR 2576 6.4. o De ruimte onder het plafond is voorzien van watermist. o De ruimte boven het verlaagd plafond voldoet aan de voorwaarden om deze niet met watermist beveiligd te mogen laten ( 5.4 NEN-EN 12845+A2+ NEN 1073), waarbij als uitgangspunt geldt dat in de lozen ruimten geen of beperkt brandbare materialen voorkomen. (standpunt VIVB) - Sturingen liften conform Brandbeveiligingsinstallaties van Brandweer Nederland. - Indien de opstelruimte van de brandmeldcentrale en het brandweerpaneel voorzien zijn van watermistbeveiliging moeten deze worden uitgevoerd in IP54. - De gebruiker is verplicht een onderhoudscontract conform de NEN 2654-1 af te sluiten. Het onderhoudscontract moet tevens de garantieperiode omvatten. In het contract moet zijn opgenomen dat gegarandeerd wordt dat binnen 24 uur wordt begonnen met het verhelpen van storingen. Indien de noodstroomvoorziening voor de brandmeldinstallatie niet voldoende is om de installatie 24 uur, waarvan 30 minuten in alarm, van noodstroom te voorzien, dient een contract te worden afgesloten met een kortere reactietijd (bijvoorbeeld 12 of 6 uur), overeenkomstig de accucapaciteit (NEN 2535 6.4.1). - De leverancier van de brandmeldinstallatie (branddetectiebedrijf) is verplicht deze installatie in te regelen en bedrijfsvaardig op te leveren volgens bijlage B van de NEN 2535. - De gebruiker moet worden geïnstrueerd met betrekking tot de werking van de aangelegde installaties, teneinde bij brandalarm en/of ontruiming een zo effectief mogelijk optreden mogelijk te maken. - Het Rapport van Oplevering moet worden aangevuld met een verklaring van het branddetectiebedrijf dat alle brandmelders tijdens de inbedrijfstelling zijn beproefd. - De gebruiker stelt voor de beheer- en controletaken voldoende Beheerders (Opgeleide Personen) conform de NEN 2654-1 aan en zorgt dat deze de juiste opleiding krijgen / hebben. Dit mogen medewerkers zijn die in dienst zijn van het bedrijf van de gebruiker, maar mogen ook extern worden ingehuurd. De beheerders moeten in het bezit zijn van een geldige verklaring beheerder brandmeldinstallatie als bedoeld in de NEN 2654-1. - Na oplevering moet een kopie van het Rapport van Oplevering, het certificaat en het inspectierapport worden gestuurd naar de afdeling Preventie van de brandweer. - Bij de (hoofd) brandmeldcentrale dient een actueel logboek in een houder geplaatst te worden. In het logboek dient de wettelijk verplichte documentatie aanwezig te zijn. Jaarlijks moet (een kopie van) het certificaat, het inspectierapport en het rapport van onderhoud aan het logboek toegevoegd te worden. 22/46 RNL.190.02291.00.0002-

7. Uitwerking eisen ontruimingsalarminstallatie 1. Gegevens Documentnummer: RNL.190.02291.00.0002--OAI Versie: 4.0 Datum opmaak: 16 september 2016 PvE-opsteller Naam: Deerns Nederland b.v. Adres: Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Bouwwerk: Soort: Laboratorium en kantoorgebouw Adres: Carolina MacGillavrylaan te Amsterdam Vergunningen: Omgevingsvergunningnummer... d.d.... Bouwvergunningnummer... d.d.... Gebruiksvergunningnummer... d.d.... Gebouw is niet vergunningsplichtig, gebruiksmelding volstaat Tijdens het opstellen van dit document zijn geen gegevens bekend m.b.t. het omgevingsvergunningnummer. Certificaat vereist: Ja Toelichting: De gecombineerde brandmeld- en ontruimingsalarm centrale van Matrix VII moet overeenkomstig PvE brandmeldinstallatie projectnummer 0484.200.63 hoofdbrandmeldcentrale WCW complex te Amsterdam d.d. 4-11-2009 worden gecertificeerd. De ontruimingsalarminstallatie moet gecertificeerd worden conform Bouwbesluit 2012 artikel 6.23 lid 4. Gebruiker: Voor de certificering zijn de onderstaande eisen van toepassing: - De leverancier dient door middel van het Rapport van Oplevering te verklaren dat er voldaan wordt aan eisen zoals gesteld in dit Uitgangspuntendocument. - Inspectiecertificaat op basis van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging inspectie brandbeveiligingssysteem (vbbbmi-oai-rbi) op basis van afgeleide doelstellingen met inspectiefrequentie jaarlijks conform de Regeling Bouwbesluit 2012 artikel 1.10. - De inspectie dient uitgevoerd te worden door een NEN-EN- ISO/IEC 17020, type A geaccrediteerde inspectie-instelling. - Bij de inspectie dient te worden beoordeeld of de installatie voldoet aan de eisen zoals zijn vastgesteld in het Uitgangspuntendocument. Nee Naam: Advanced Research Center for Nanolithography (ARC-NL) Adres: Carolina MacGillavrylaan Amsterdam Telefoon: Opgeleid Persoon: Naam:.. Nader te bepalen, vermelden in logboek RNL.190.02291.00.0002-23/46

1. Gegevens Eigenaar: Zelfde als Gebruiker Eisende partij(en): Type(n) ontruimingsalarminstallatie(s) Bijlagen: Naam: Matrix Innovation Center Adres: Science Park 408 1098 XH AMSTERDAM Telefoon: 020 888 4500 Bevoegde autoriteit Verzekeraar Gebruiker Eigenaar Luidalarminstallatie type A Luidalarminstallatie type B Stilalarminstallatie, draadloos Stilalarminstallatie met attentiepanelen Zie inhoudsopgave. 24/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2575 Omschrijving 4.4 Systeembeschikbaarheid standaard (99,7% per jaar) afwijkend % Toelichting: De prestatie-eis dient conform de norm ten minste 99,7% op jaarbasis te bedragen. Tijdelijke activiteiten als gevolg van een verbouwing of renovatie, mogen het uitschakelen van delen van de installatie tot gevolg hebben, zonder dat dit invloed heeft op de systeembeschikbaarheid. Voorwaarde daarbij is dat met organisatorische maatregelen en procedures (bv het instellen van brandwachten) een gelijkwaardige oplossing wordt gerealiseerd. De invulling van deze organisatorische maatregelen en procedures moet schriftelijk worden vastgelegd en worden goedgekeurd door de inspectie instelling. Eis 6.4.1 De wijze van activering Bedieningspaneel Handbrandmelder Automatische brandmelder Watermistalarm Blusgasalarm CO/LPG-melding conform de NEN 2443 Gasdetectie (valt buiten certificering) Toelichting: In ruimten met een verhoogd omgevingsgeluidsniveau moeten naast de vereiste akoestische signaalgevers ook optische signaalgevers met verklaarbare tekst aanwezig zijn conform de NEN 2575-2 6.3: - bij een omgevingsgeluidniveau van meer dan 99 db(a); - op arbeidsplaatsen waar conform de Arbowet door de werkgever gehoorbescherming ter beschikking moet worden gesteld aan werknemers (bij equivalent geluidniveau van meer dan 80 db(a)); - op plaatsen waar gezien de bestemming van de ruimten een vergrote kans is dat slechthorenden aanwezig zijn. Automatische activering van de alarmeringszone in de samenvallende vluchtroutes conform het Bouwbesluit artikel 6.23 lid 1 (zie ook hoofdstuk 6). 6.4.1 Vertraging in de activering door automatische brandmelders Ja, zie toelichting Nee Toelichting: De ontruimingsalarminstallatie (totaal alarm) dient als volgt vanuit de aanwezige brandmeldinstallatie te worden aangestuurd: - Bij het activeren van een handbrandmelder en watermistalarm: direct. - Bij het aanspreken van een automatische brandmelder: direct. - Samenvallende vluchtroutes conform het Bouwbesluit 2012 dan dient de ontruimingsalarminstallatie ten minste in het betreffende gebied direct (onvertraagd) door de automatische brandmelders te worden aangestuurd. RNL.190.02291.00.0002-25/46

2. Eisen NEN 2575 Omschrijving 9.3 Doormelding van storingen Intern, locatie: Extern: PAC Andere locatie Toelichting: Doormelding van alle storingen naar een justitieel toegelaten Particuliere Alarm Centrale middels een type 2 verbinding. 10.2.2 Uitvoering bedieningspaneel geografisch paneel tekstpaneel Toelichting: Bedieningspaneel ontruimingsalarminstallatie combineren met het brandmeld- en watermistpaneel. Eis 11.2 Kleur optische signaalgevers Wit Rood Anders, Toelichting: 14.2 Omvang ontruimingsgebied Gehele gebouw Toelichting: Ruimten die van het ontruimingsgebied worden uitgesloten: trappenhuizen kruipruimte (conform artikel 14.2 NEN 2575) daken opslag-/bergruimten < 2m 2 liftschachten en -kooien toiletruimten (voorruimten niet uitgesloten) MIVA-toiletruimten niet-toegankelijke ruimten van het energiebedrijf die van buitenaf direct bereikbaar zijn niet-toegankelijke ruimten / schachten tochtportalen in de buitenschil receptie 26/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2575 Omschrijving 14.3 Alarmeringszones Afzonderlijke alarmeringszones 1 gehele gebouw (totaal alarm) 2. 3. 4. 5. Eis Aangestuurd door detectiezone Zie bijlage 3 Bij atria: alle ruimten die aan de atria grenzen Toelichting: Zie bijlage 3 stuurfunctiematrix voor de aansturing van de alarmeringszone. 15.2.2 en 15.2.3 Locatie en aantal bedieningspanelen Hoofdbedieningspaneel Geïntegreerd in brandweerpaneel nabij brandweeringang en receptie Nevenbedieningspaneel Toelichting: Op het hoofdbedienpaneel zijn alle alarmeringszones te bedienen. 15.4 Bijzondere omgevingsinvloeden alsmede akoestische eigenschappen van ruimten die van invloed kunnen zijn op de projectie Ruimte Atrium kantoorgebouw Omstandigheden Hoogte van de ruimte ca. 20 m Toelichting: Zie eis bij geluidsniveau 4.2. 4.2 Geluidsniveau van slow whoop toonsignalen Toelichting: Vereist geluidsniveau conform 4.3 van tabel 1 NEN 2575-2: Minimaal 6 db(a) boven het omgevingsgeluid met een minimum van 65 db(a) en een maximum van 105 db(a). Rekening houden met slaapgebieden, minimaal 75 db(a) en maximaal 85 db(a) ter plaatse van het hoofdeinde van elk bed. Anders:. RNL.190.02291.00.0002-27/46

2. Eisen NEN 2575 Omschrijving Aanvullende eisen ja, zie toelichting Eis Toelichting: - De gebruiker is verplicht een onderhoudscontract conform NEN 2654-2 af te sluiten. Het onderhoudscontract moet tevens de garantieperiode omvatten. In het contract moet zijn opgenomen dat gegarandeerd wordt dat binnen 24 uur wordt begonnen met het verhelpen van storingen. - Realisatie functiebehoud volgens NPR 2576, Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen. In aanvulling daarop mag in een onbeveiligde ruimte boven het verlaagde plafond / onder de verhoogde vloer een nietfunctiebehoudende kabel, draagsysteem of bevestiging worden toegepast zonder dat deze transmissieweg wordt beveiligd met watermistkoppen onder de volgende voorwaarden: o In het gebouw bevindt zich een gecertificeerde watermistinstallatie welke voldoet aan de NPR 2576 6.4. o De ruimte onder het verlaagde plafond / boven de verhoogde vloer is van watermist voorzien. o De ruimte boven het verlaagde plafond / onder de vloer voldoet aan de voorwaarden om deze niet te hoeven beveiligen met watermist (conform 5.4 NEN-EN 12845+A2+ NEN 1073), waarbij als uitgangspunt geldt dat in de loze ruimten geen of beperkt brandbare materialen voorkomen (standpunt VIVB). - Indien de opstelruimte van de ontruimingsalarmcentrale en het bedienpaneel voorzien zijn van watermistbeveiliging moeten deze worden uitgevoerd in IP54. - Bij de activering van het ontruimingsalarm moeten de gebouw gebonden muziek- of geluidsinstallaties worden terug geregeld tot onder het niveau van het gemiddelde omgevingsgeluid (ook bij handbediening vanaf het ontruimingsbedieningspaneel). - De gebruiker stelt voor de beheer- en controletaken voldoende Beheerders (Opgeleide Personen) conform de NEN 2654-2 aan en zorgt dat deze de juiste opleiding krijgen / hebben ( beheerder ontruimingsalarminstallatie ). Dit mogen medewerkers zijn die in dienst zijn van het bedrijf van de gebruiker, maar mogen ook extern worden ingehuurd. De installatie dient opgeleverd te worden volgens bijlage B van de NEN 2575-3. - Bij oplevering en onderhoud zal moeten worden vastgesteld door een meting of aan de prestatie-eisen voor geluiddrukniveau zoals vastgelegd in de norm wordt voldaan. Een meting van het geluiddrukniveau kan achterwege blijven indien: o het een standaardruimte betreft zoals omschreven in 15.5; o de projectie is uitgevoerd overeenkomstig de projectievoorschriften in 15.5. o Indien hier niet aan wordt voldaan moet een rapport met het resultaat van de gemeten geluidsdruk worden opgesteld. In de rapportages dient ten minste te worden vermeld: o soort meting; o ruimte(n) waarin de meting is uitgevoerd met functie; o tekening / foto van de proefopstelling; o toegepaste meetapparatuur met vermelding instellingen; o omgevingscondities (ten minste omgevingsgeluidsniveau); o resultaat en conclusie. - Na oplevering moet een kopie van het Rapport van Oplevering, het certificaat en het inspectierapport worden gestuurd naar de afdeling Preventie van de brandweer. 28/46 RNL.190.02291.00.0002-

2. Eisen NEN 2575 Omschrijving Eis Toelichting (vervolg): - Bij de (hoofd) brandmeldcentrale dient een actueel logboek in een houder geplaatst te worden. In het logboek dient de wettelijk verplichte documentatie aanwezig te zijn. Jaarlijks moet (een kopie van) het certificaat, het inspectierapport en het rapport van onderhoud aan het logboek toegevoegd te worden. - Eventuele vertraging activering van de luid of stil alarminstallatie dient plaats te vinden in de brandmeldinstallatie en dient in het PvE Brandmeldinstallatie te worden vastgelegd. RNL.190.02291.00.0002-29/46

8. Uitwerking watermistinstallatie 8.1. Installatievoorschriften De watermistinstallatie moet worden aangelegd op basis van de volgende voorschriften, inclusief de tot op de datum van dit UPD verschenen errata, wijzigingen, aanvullingen en memoranda. Onderdeel NEN-EN 12845+A2 +NEN1073 NFPA 13 / NFPA 750 / DIOM Bepaling omvang van de beveiliging X Gebouw- en opslaghoogte X Goederenclassificatie en gevarenklasse X Ontwerpcriteria X Projectie van watermistnozzles (inclusief voorwaarden obstructies) X Maximum verzorgingsgebied per alarmklep X Leidingmaterialen, montage van leidingen, koppelingen, X verbindingsmiddelen, beugeling, beugelafstand en afsluiters Bouwkundige eisen X Watermistmeldinstallatie X Productkeur op materialen X X Hydraulische berekeningen X Watervoorziening X Periodiek testen, beheer en onderhoud X Tabel 1, Installatievoorschriften 30/46 RNL.190.02291.00.0002-

8.2. Omvang van de beveiliging Het gebouw Matrix VII moet met uitzondering van de in onderstaande tabel genoemde ruimten worden voorzien van een watermistinstallatie, zie ook bijlage 2. Uitgezonderd gebied/ruimte Was- en toiletruimten (niet zijnde kleedruimten) Gesloten liftschachten Luchtbehandelingskasten Verborgen ruimten zoals ruimten boven een verlaagd plafond, plafondeilanden en tussen wanden Luifel / dakoverstek entree begane grond Tabel 2, Niet-beveiligde gebieden Omschrijving voorwaarde Zie NFPA 13 8.15.8.1.1 en 8.7.8 van dit UPD Zie 8.6.3 van dit UPD Op basis van NFPA 13 8.1.1(8) is het aanbrengen van watermistkoppen in luchtbehandelingskasten niet noodzakelijk. Zie NFPA 13 8.15.1 en 8.15.6 en 8.6 van dit UPD Organisatorische voorwaarden, geen brandbare opslag aanwezig. Bouwkundig moeten voorzieningen getroffen worden ter voorkoming van het kunnen opstellen van auto s in de nabijheid of onder de luifel. Indien aan bovenstaande niet aan kan worden voldaan, moet watermistbeveiliging worden aangebracht conform 8.6.6. 8.3. Ontwerp watermistinstallatie 8.3.1. Algemeen Watermistsystemen zijn, anders dan sprinklerinstallaties, "Performance Based Systemen, waarbij de uitvoering van de watermistbeveiliging is gebaseerd op de specifieke ontwerprichtlijnen die door de fabrikant van het systeem op basis van "full scale" brandproeven zijn bepaald. De proeven en ontwerprichtlijnen zijn vastgelegd in een Design, lnstallation, Operation and Maintenance Manual (DIOM). DIOM s bij watermist kunnen per fabrikant verschillen. Om in aanmerking te komen voor certificering door een geaccrediteerde inspectie-instelling, moeten de brandproeven in combinatie met de DIOM zijn beoordeeld en goedgekeurd door een onafhankelijke partij, bijvoorbeeld VdS of FM Global. Door een type A geaccrediteerde inspectie-instelling dient te worden beoordeeld of de voorgestelde watermistbeveiliging voor het te beveiligen object past binnen de goedkeuringen / approvals van de betreffende fabrikant. 8.3.2. Ontwerpgegevens De watermistinstallatie moet volgens de in hoofdstuk 3 en 8.1 genoemde voorschriften zijn ontworpen en worden aangelegd door een erkende installateur volgens de erkenningsregeling CCV. De genoemde voorschriften moeten zijn gehanteerd, inclusief alle tot op heden verschenen aanvullingen, wijzigingen en de van toepassing zijnde Technische Bulletins. De specifieke watermist- en watermistmeldapparatuur moet zijn goedgekeurd door een volgens NEN- EN 45011 geaccrediteerde certificatie-instelling, zoals VdS, LPCB. RNL.190.02291.00.0002-31/46

8.3.3. Gevarenklasse en type systeem Gelet op hetgeen hiervoor is omschreven en onder voorbehoud van handhaving van de in dit UPD genoemde maximaal toegestane opslaghoogten en het gestelde in de NFPA 750, valt de watermistinstallatie in de volgende gevarenklassen: Gevarenklasse en type systeem Kantoren Opslagruimten Pompkamer Gevarenklasse LH OH1 OH1 (NFPA 20 4.13.1.4) Positionering Pendent Pendent Pendent Type systeem Nat Nat Nat Type watermistkop Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Aanspreektemperatuur Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 K/factor Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimaal sproeivlak 139 m 2 139 m 2 Gehele ruimte Minimale druk Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimale sproeitijd 60 minuten 60 minuten 60 minuten Centrale trap Fietsenstalling* 4 Techniekruimte Gevarenklasse LH OH1 OH1 Positionering Side wall Pendent Pendent Type systeem Nat Nat Nat Type watermistkop Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Aanspreektemperatuur Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 K/factor Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimaal sproeivlak 139 m 2 139 m 2 139 m 2 Minimale druk Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimale sproeitijd 60 minuten 60 minuten 60 minuten (Hybride) Laboratoria Atrium Oost Atrium West Gevarenklasse OH1 (NFPA 13 22.8.1 [2]) LH LH Positionering Pendent Side wall Side wall Type systeem Nat Deluge Deluge Type watermistkop Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Aanspreektemperatuur Ordinary (57-77 O C) * 1 Externe activering Externe activering K/factor Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimaal sproeivlak 139 m 2 Gehele ruimte (14 koppen) Gehele ruimte (10 koppen) Minimale druk Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimale sproeitijd 60 minuten 60 minuten 60 minuten * 1 In ruimten met een hoge omgevingstemperatuur moeten watermistkoppen met een hogere aanspreektemperatuur worden toegepast. * 2 In gebieden waar (lokaal) vorstgevaar (<4 C) kan optreden, zoals in o.a. de luifel van het restaurant op de eerste verdieping moet gebruik gemaakt worden van droge watermistkoppen. Tabel 3, Gevarenklasse en type systeem 32/46 RNL.190.02291.00.0002-

Gevarenklasse en type systeem Luifel / dakoverstek (restaurant 1 e etage) Verborgen ruimten Hoge ruimten 3 e verdieping (deel zonder plafondeiland) Gevarenklasse LH LH LH/OH-1 Positionering Side wall Pendent Pendent Type systeem Droog * 2 Nat Nat Type watermistkop Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Aanspreektemperatuur Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 Ordinary (57-77 O C) * 1 K/factor Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimaal sproeivlak Gehele terras (35 m 2 ) 139 m 2 139 m 2 Minimale druk Conform DIOM Conform DIOM Conform DIOM Minimale sproeitijd 60 minuten 60 minuten 60 minuten * 1 In ruimten met een hoge omgevingstemperatuur moeten watermistkoppen met een hogere aanspreektemperatuur worden toegepast. * 2 In gebieden waar (lokaal) vorstgevaar (<4 C) kan optreden, zoals in o.a. de luifel van het restaurant op de eerste verdieping moet gebruik gemaakt worden van droge watermistkoppen. Tabel 3, Gevarenklasse en type systeem 8.3.4. Microbiologically Influenced Corrosion Om corrosie van de leidingen en appendages door Microbiologically Influenced Corrosion (MIC) te voorkomen, dient er onderzocht te worden of het te gebruiken water microbiologische verontreinigingen bezit dat MIC kan veroorzaken. Indien aangetroffen dan dienen de noodzakelijke maatregelen getroffen te worden om deze corrosie te voorkomen. 8.3.5. Alarmkleppen, sectie-indeling en afsluiters De sectie-indeling van het beveiligd gebied van het gebouw dient tot stand te komen door alarmkleppen en/of stromingsschakelaars, waarbij voldaan moet zijn aan de DIOM. In het gebouw moeten ten minste 4 alarmkleppen (1 voor de natte watermistsecties en 2 voor de deluge watermistsecties en 1 droge staartklep voor het terras op de 1 e verdieping) aangebracht worden. Per verdieping moet ten minste 1 stromingsschakelaar aangebracht worden. De alarmkleppen en de stromingsschakelaars moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De alarmkleppen dienen (m.u.v. de droge staartklep) te worden opgesteld in de pompruimte van de watermistinstallatie. Hier dienen tevens de handbedienknoppen voor de twee deluge secties te worden aangebracht. Per stromingsschakelaar moet een sectieafsluiter worden geïnstalleerd. Deze afsluiters moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. Alle sectieafsluiters moeten op de volledig geopende stand bewaakt worden door een standsignalering. De sectieafsluiters moeten tevens voorzien zijn van een label welke het beveiligingsgebied van de sectie aangeeft. Meldingen van het bewakingssysteem moeten worden weergegeven op het signaleringspaneel. De droge sectie achter de staartklep wordt middels de centrale persluchtinstallatie van het Matrix VII gebouw op druk gehouden. Als gevolg hiervan dient de centrale persluchtinstallatie te voldoen aan de eisen die aan een dergelijke persluchtvoorziening worden gesteld (NEN-EN 12845 11.2.2). De ruimte waarin de alarmkleppen, stromingsschakelaars en afsluiters van de installatie zich bevinden moeten eenvoudig toegankelijk zijn en gemarkeerd worden volgens de in de NEN-EN 12845 en NEN 1073 aangegeven wijze. 8.3.6. Inspectors Test Connection (ITC) Voor de beproeving van het brandalarm moet per alarmklep en per stromingsschakelaar een ITC worden aangebracht. De ITC s moeten achter de stromingsschakelaar geplaatst worden. De K-factor van de ITC dient afgestemd te zijn op de toegepaste watermistnozzles. De ITC s moeten voorzien zijn van een vaste waterafvoer. RNL.190.02291.00.0002-33/46

8.3.7. Aarding Aarding en potentiaalvereffening van de watermistinstallatie moet voldoen aan de NEN 1010. 34/46 RNL.190.02291.00.0002-

8.4. Watervoorziening Vanuit de voorschriften is er geen verhoogde betrouwbaarheid van de watermistinstallatie vereist. Overzicht watervoorziening Gehanteerd voorschrift Conform maximale oppervlakte/nozzle aantallen uit tabel 3 in 8.3.3. Aandrijving pomp(en) Elektrisch Type pompen N.T.B conform DIOM leverancier Afsluiterbewaking Ja Watervoorraad / benodigde hoeveelheid Indicatief benodigde hoeveelheid ca. 35 m 3 /h *. Goedkeuring watervoorraad DIOM Suppletie Drinkwaterleiding, filter in suppletievoorziening dubbel uitgevoerd, mechanische vlotterinrichting * Watervoorraad uit te voeren als reservoir met volledige inhoud of reservoir met beperkte inhoud aangevuld met suppletie vanuit drinkwaterleiding. Tabel 4, Eisen watervoorziening De watervoorziening dient te bestaan uit een enkelvoudige watervoorziening, bestaande uit een pompset met meerdere elektromotoren. De daadwerkelijk benodigde inhoud van de watertank en eventueel benodigde suppletie dient door de leverancier te worden bepaald. De watermistinstallatie moet voorzien worden van een vast opgestelde beproevingsinstelling. Het testwater dient te worden afgevoerd naar een vuilwaterinrichting. De waterniveausignaleringen mogen niet in werking kunnen worden gesteld door het terugstromende testwater. De pompkamer bevindt zich op de begane grond in de techniekruimte. Deze technische ruimte moet aan de NFPA 750 / NFPA 20 voldoen en wordt derhalve als apart 60 minuten brandwerend gescheiden compartiment uitgevoerd: De apparatuur moet voldoende beschermd worden tegen negatieve invloeden. Wanden en plafond onbrandbaar volgens klasse A1/A2 volgens de NEN-EN 13501-1. Voldoende geventileerd. Ruimte temperatuur boven de 4 o C. De pompruimte is nagenoeg rechtstreeks vanuit buiten toegankelijk via de toegang van het trappenhuis. Dit is acceptabel indien de locatie van de pompruimte middels bebording wordt aangeduid. Bij goedkeuring van het UPD door de bevoegde autoriteit voldoet dit conform NFPA 20 4.13.1.1.4 / NEN-EN 12845 10.3.1. 8.4.1. Watervoorraad De uiteindelijk benodigde capaciteit van het waterreservoir moet worden gebaseerd op de resultaten van de hydraulische berekeningen en de beschikbare drinkwatertoevoer. De vereiste effectieve capaciteit voor de watermistinstallatie bedraagt circa 35 m 3 /h water. Het overgrote deel van deze capaciteit wordt door de drinkwaterleiding geleverd. Om de functionaliteit van het systeem te realiseren dient een beperkte watervoorraad met een inhoud van circa 5 m 3 in de technische ruimte te worden aangebracht. De exacte capaciteit dient door de leverancier van het watermistsysteem te worden bepaald. De beperkte watervoorraad moet, nadat deze volledig is geledigd, aantoonbaar binnen 8 uur geheel gevuld kunnen worden. RNL.190.02291.00.0002-35/46

8.5. Watermistmeldinstallatie De gehele watermistmeldinstallatie moet voldoen aan het gestelde in de NEN-EN 12845+A2+NEN 1073 en de NEN 2535. 8.5.1. Signaleringen Op de watermistmeldcentrale moeten de volgende meldingen zowel optisch als akoestisch als storingsmelding worden gesignaleerd: Te lage druk in de hoofdleiding(en) van de watermistinstallatie. Stuurfunctie(s) overbrugd. Doormelding naar brandweer uitgeschakeld. Op de watermistmeldcentrale moeten de volgende meldingen zowel optisch als akoestisch als brandmelding worden gesignaleerd: Algemeen brandalarm. Brandalarm (alarmklep). Brandalarm (per stromingsschakelaar). In bedrijf zijn pompset. Op de watermistmeldcentrale moeten de volgende meldingen zowel optisch als akoestisch als supervisiemelding worden gesignaleerd: Het niet geheel geopend zijn van de volgende afsluiters: - onder de alarmklep inclusief afsluiters. - hulpafsluiters (sectie-afsluiters). 8.5.2. Sturingen Het aanspreken van de watermistinstallatie dient tot gevolg te hebben: Zie bijlage 3 stuurfunctiematrix. De stuurfuncties moeten op de watermistmeldcentrale selectief kunnen worden overbrugd. De doormelding dient hierbij apart overbrugd te kunnen worden. Het overbrugd zijn van een stuurfunctie moet als storing op de watermistmeldcentrale worden gemeld. 8.5.3. Doormelding brandalarmen De watermistbrandalarmen dienen te worden doorgemeld naar de brandweer (RAC) en naar de hoofdbrandmeldcentrale WCW. De doormelding moet voldoen aan het gestelde in de NEN-EN 12845+A2+NEN 1073 en de NEN 2535. De transmissieweg moet voldoen aan categorie type 1 (continu bewaakte verbinding). 8.5.4. Doormelding storingen De storingen van de watermistinstallatie dienen te worden doorgemeld naar een PAC en naar de hoofdbrandmeldcentrale WCW. 36/46 RNL.190.02291.00.0002-

8.5.5. Brandweerpaneel Het brandweerpaneel van de watermistinstallatie wordt gecombineerd met het brandweerpaneel van de brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie. Het brandweerpaneel van de watermistinstallatie moet voldoen aan het gestelde in de NEN-EN 12845+A2+NEN 1073 en de NEN 2535. Het paneel moet als een geografisch paneel worden uitgevoerd. Nabij het brandweerpaneel moeten verduurzaamde plattegrondtekening van het gebouw aanwezig zijn met daarop de plaats en de nummers van de watermistsecties. Naast de vereiste symbolen volgens de 6.5.3.2 van de NEN 2535 moeten ook de noordpijl, de locatie van preventieve voorzieningen, brandslangaansluitingen van de droge blusleiding en de afsluiters van de watermistinstallatie op de tekeningen aangegeven zijn. Op de tekeningen moeten tevens (indien aanwezig) de opslaglocaties gevaarlijke stoffen, inclusief typering goederen worden aangegeven. Het brandweerpaneel van de watermistinstallatie moet nabij de brandweeringang en receptie worden geplaatst. Het paneel moet door de opdrachtgever, brandweer en de inspectie-instelling schriftelijk worden goedgekeurd voordat het in productie mag worden genomen. 8.5.6. Functiebehoud transmissiewegen Daar waar functiebehoud voor de transmissieweg wordt geëist, dient dit te worden gerealiseerd volgens NPR 2576. In aanvulling op paragraaf 6.4 van de NPR 2576 mag in een onbeveiligde ruimte boven het verlaagd plafond een niet-functiebehoudende kabel, draagsysteem of bevestiging worden toegepast zonder dat deze transmissieweg wordt beveiligd met watermistnozzles onder de volgende voorwaarden: In het gebouw bevindt zich een gecertificeerde watermistinstallatie welke voldoet aan de NPR 2576 paragraaf 6.4. De ruimte onder het plafond is beveiligd. De ruimte boven het (verlaagd) plafond en tussen wanden mag onbeveiligd blijven als voldaan wordt aan het gestelde in NFPA 13 8.15.1 en 8.15.6. 8.6. Bouwkundige bepalingen 8.6.1. Certificeringseisen scheidingen tussen beveiligd en onbeveiligd gebied Het gebouw is voorzien van een gecertificeerde watermistinstallatie, behalve in de 8.2 en 8.6 omschreven ruimten. Voor de certificering van het gehele gebouw is brandcompartimentsklasse B van toepassing (zie Technisch Bulletin 65): Brandcompartimentsklasse B: Gedeeltelijke beveiliging met brandcompartimentering. Het gebouw is ingedeeld in brandcompartimenten die niet allemaal zijn voorzien van een gecertificeerde brandblusinstallatie. Voor alle scheidingen tussen het met watermist beveiligde gebied en de niet met watermist beveiligde gebieden (andere brandcompartimenten en extra beschermde vluchtroutes) geldt dat deze 60 minuten brandwerend zijn afgescheiden. Hierbij is dus sprake van de situatie zoals beschreven bij brandcompartimentsklasse B. Een uitzondering hierop vormen de twee liftschachten in het gebouw. De liftdeuren van deze liftschachten worden niet brandwerend uitgevoerd. Aan de omhullende betonnen schachtwand kan wel 60 minuten brandwerendheid worden toegekend. 8.6.2. Belendingen De belendende bebouwing bevindt zich in de uiteindelijke situatie op meer dan 10 meter van het Matrix VII gebouw. Uitzondering hierop vormt het (op termijn) te slopen PIMu gebouw waarvan een deel zich op minder dan 10 meter van de nieuwbouw van Matrix VII bevindt. Indien het naastgelegen PIMu gebouw bij ingebruikname van de nieuwbouw van Matrix VII nog niet is gesloopt worden ter plaatse van het PIMu gebouw tijdelijke voorzieningen aangebracht om de 60 minuten WBDBO vanuit het PIMu gebouw naar Matrix VII te realiseren. De voorzieningen worden aangebracht in dat deel van RNL.190.02291.00.0002-37/46

het PIMu gebouw dat zich binnen 10 m van de nieuwbouw Matrix VII bevindt. Toekomstige vervangende nieuwebouw op deze locatie zal op minimaal 10 m afstand van het gebouw Matrix VII worden geplaatst. 8.6.3. Onbeveiligde loze ruimten Loze ruimten boven plafond en tussen wanden mogen onbeveiligd door watermist blijven indien aan onderstaande voorwaarden voldaan wordt (zie NFPA 13 8.15.1 en 8.15.6): Er geen brandbare (constructie) materialen voorkomen. De ruimte is niet toegankelijk voor opslag. Het plafond moet een geheel gesloten karakter hebben. In de ruimte mag het onderstaande niet aanwezig zijn: - interne transportsystemen; - (hoofd)leidingen gevuld met brandbare vloeistoffen, gassen of zuurstof; - verwarmingstoestellen; - elektrische ontstekingsbronnen. In de NFPA 13 wordt verwezen naar Amerikaanse testmethoden voor materialen, deze dienen omgezet te worden naar de Europese eisen zoals bepaald in de NEN-EN 13501-1. Indien niet aan bovenstaande eisen kan worden voldaan zal watermistbeveiliging in de loze ruimte moeten worden aangebracht. 8.6.4. Zuurkast (indien aanwezig in labruimte) Voor de aansluitingen van een eventueel aanwezige zuurkast geldt dat deze middels een kunststof tussenstuk in de betreffende ruimte wordt aangesloten op de centrale afzuiginstallatie van het gebouw. Mocht er onverhoopt brand ontstaan in de zuurkast dan zal dit leiden tot het wegsmelten van het kunststof leidingdeel waarna de vrijkomende warme rook de in de ruimte aanwezige watermistkop(pen) zal activeren. Activatie van deze watermistkop(pen) op ruimteniveau zal vervolgens verdere ontwikkeling van de brand moeten voorkomen/ervoor zorgen dat de brand wordt beheerst. Deze oplossing is in lijn met de oplossing beschreven in paragraaf 3.5 van Technisch Bulletin 72 van het CCV. 8.6.5. Schachten De watermistkoppen in schachten moeten geplaatst worden conform NFPA 13 8.15.2. De watermistkoppen dienen voorzien te worden van schermplaten en moeten dusdanig worden gemonteerd dat ze zonder hulpmiddelen bereikbaar zijn voor onderhoud en inspectie. 8.6.6. Niet met watermist beveiligde liftschachten Niet met watermist beveiligde liftschachten moeten als volgt geconstrueerd worden: Wanden, vloeren en plafonds moeten vervaardigd zijn van onbrandbaar materiaal conform NEN- EN 13501-1. Wanden, vloeren en plafonds moeten een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten, zie verder 5.3. Liftdeuren hoeven niet brandwerend te worden uitgevoerd, zie verder 5.3. 8.6.7. Ruimten buiten het beveiligde gebied Onderstaande ruimten bevinden zich buiten het beveiligde gebied: Noodtrappenhuizen; Laag- en hoogspanningsruimten; Traforuimte. De bovenstaande ruimten zijn 60 minuten brandwerend afgescheiden van het beveiligde gebied. 8.6.8. Temperatuur beveiligde ruimten Alle ruimten waarin een nat watermistsysteem aanwezig is moeten gedurende het gehele jaar vorstvrij gehouden worden. 38/46 RNL.190.02291.00.0002-

8.6.9. Luifels en dakoverstekken Indien er luifels zijn waar opslag of behandeling van goederen of materialen plaatsvindt en deze ruimte onder de luifel door een deur-, raam- of andere opening in verbinding staat met het van watermist beveiligde gebouw, moeten watermistkoppen worden aangebracht conform DIOM / NFPA 13 / NFPA 750. 8.6.10. Sterkte dak en plafonds Dak- en plafondconstructies moeten sterk genoeg zijn om het met water gevulde watermistleidingnet te kunnen dragen. Per ophangpunt moet worden gerekend op een puntlast, gelijk aan de belasting van de door het ophangpunt ondersteunde, met water gevulde leiding en volgens de NEN-EN 12845 en NEN 1073 vermeerderd met 1,15 kn. Verlaagde plafonds moeten om de goede werking van de watermistinstallatie te waarborgen gesloten zijn. Na werkzaamheden boven een verlaagd plafond moet het verlaagde plafond direct weer gesloten te worden. Ruimten zoals werkkasten/e-kasten mogen niet in open verbinding staan met een onbeveiligde ruimten boven een plafond. 8.6.11. Draftstops Draftstops zijn benodigd bij verticale openingen in vloeren indien de verticale opening een open verbinding vormt tussen 2 verschillende brandcompartimenten. 8.6.12. Toetreding brandweer Om een snelle en adequate inzet mogelijk te maken, moet de brandweer het gebouw op eenvoudige wijze kunnen betreden. De linker entree van het gebouw is de brandweeringang. Nabij de hoofdbrandweeringang van het gebouw bevindt zich een sleutelkluis conform Amsterdams model. In de sleutelbuis bevindt zicht de sleutel / toegangspas die toegang geeft tot alle ruimten van het gebouw. Vanaf de brandweeringang kan eenvoudig de pompkamer worden bereikt. Bij de brandweeringang moet een rood flitslicht geplaatst te worden. Zie verder ook bijlage 4. RNL.190.02291.00.0002-39/46

8.7. Organisatorische bepalingen 8.7.1. Opslagconfiguraties In de te beveiligen ruimten vindt geen opslag plaats, behalve in opslagruimten. De gevarenklasse wordt derhalve bepaald door het gebruik. Voor zover er binnen de beveiligde gebieden goederen worden opgeslagen wordt er verwezen naar de NFPA 13. Onder de term opslag wordt eveneens begrepen het tijdelijk plaatsen van goederen. De onderstaande opslaghoogtes mogen niet worden overschreden, zie NFPA 13 tabel 13.2.1. Goederen Losgestapelde opslag (bulk) en opslag in legbordstellingen Opslag in niet met watermist beveiligde palletopstellingen Gevarenklasse Gevarenklasse OH1 OH2 OH1 OH2 Class I 3,7 m 3,7 m 3,7 m 3,7 m Class II 3,0 m 3,7 m 3,0 m 3,7 m Class III Niet toegestaan 3,7 m Niet toegestaan 3,7 m Class IV Niet toegestaan 3,7 m Niet toegestaan 3,0 m Cartoned plastics group A Niet toegestaan 1,5 m Niet toegestaan 1,5 m Oncartoned plastics group A Niet toegestaan 1,5 m Niet toegestaan 1,5 m Tabel 5, Opslagconfiguratie 8.7.2. Opslag buiten beveiligd gebied Op het terrein mag geen opslag van brandbare goederen plaatsvinden binnen een afstand tot het beveiligd object van 1,5 maal de hoogte van de buitenopslag met een minimum van 10 meter. Hieronder worden ook afvalcontainers begrepen. Auto s in de daarvoor aangewezen parkeervakken worden hierbij niet inbegrepen. 8.7.3. Opslag gevaarlijke stoffen Uitgangspunt van dit UPD is dat met de hoeveelheden opgeslagen gevaarlijke stoffen de ondergrens / vrijstelling zoals gehanteerd in de PGS-15 niet overschreden worden. Gevaarlijke stoffen moeten zoveel mogelijk in brandwerende chemicaliënkasten (conform de NEN 2678) worden opgeborgen. 8.7.4. Trappenhuizen Trappenhuizen dienen periodiek door de beheerder gecontroleerd te worden of deze vrij van opslag zijn en voldoen aan de eisen gesteld in 8.6.4. 8.7.5. Sanitaire ruimten Sanitaire ruimten dienen periodiek door de beheerder gecontroleerd te worden of deze vrij van opslag en voldoen aan de eisen gesteld in 8.3.2. 8.7.6. Luifels / dakoverstekken Luifels / dakoverstekken dienen periodiek door de beheerder gecontroleerd te worden of deze vrij van opslag zijn en voldoen aan de eisen gesteld in NFPA 13 / NFPA 750. 8.7.7. Inspecties Inspecties dienen gehouden te worden door een geaccrediteerde inspectie-instelling en moeten minimaal worden uitgevoerd op onderstaande onderdelen: Ontwerp en berekeningen watermistinstallaties. Het waterreservoir, voordat deze met water gevuld wordt. Ruimtes boven verlaagde plafonds, voordat deze gedicht worden. 40/46 RNL.190.02291.00.0002-

8.7.8. Oplevering watermisinstallatie Eindinspecties dienen gehouden te worden door een geaccrediteerde inspectie-instelling. Uiterlijk bij de eindinspectie moeten de volgende gegevens beschikbaar zijn: Een onderhouds- en bedieningsvoorschrift van de aangelegde installaties. Een logboek ten behoeve van inspectie, controle en onderhoud van de aangelegde installaties. Een volledige set gereviseerde tekeningen en hydraulische berekeningen (met bijlagen) waarop alle gegevens van de aangelegde installaties zijn vermeld. Een situatietekening op A4-formaat, waarop is aangegeven welke gebouwen/ruimten beveiligd zijn. Ondertekende afpers- en doorspoelverklaringen. In de pompruimte moeten aanwezig zijn: Een geplastificeerd exemplaar van genoemde bedieningsvoorschriften. De op grond van de NFPA 13/ NFPA 750 benodigde reserve nozzles met watermistnozzle sleutels. 8.7.9. Beheer en onderhoud watermistinstallatie Het beheer, de controle en onderhoud moet bij voorkeur uitgevoerd worden door een erkende installateur volgens de erkenningsregeling CCV. De watermistinstallatie dient periodiek te worden gecontroleerd en getest. De resultaten van iedere test en controle moeten worden vastgelegd in een logboek. De werkzaamheden vangen direct na levering aan. Om de watermistinstallatie operationeel te houden en de beveiliging te waarborgen die men ervan verwacht, moet een beheerder worden aangesteld die op de hoogte is van de aspecten die daarbij een rol spelen en moet hij over een vooraf opgesteld plan beschikken om het beheer goed te regelen. Dit beheer houdt in het bewaken van: Het uitvoeren van controles. Het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. Het uitvoeren van storingsmelding opvolgingen. Het administratief afhandelen van buitenbedrijfstellingen. Het administratief afhandelen van storingsmeldingen. Het administratief afhandelen van brandalarmen. Het bijhouden van logboeken. De watermistinstallatie moet worden onderhouden, op basis van de in het betreffende voorschrift en DIOM genoemde onderhoudsfrequentie. Bij oplevering moet het volgende zijn geregeld: Al het personeel moet in kennis zijn gesteld van de werking van de watermistinstallatie, almede de gebruiksvoorwaarden. Het aanstellen van één of meerdere beheerders welke bovendien mede verantwoordelijk worden gesteld voor de controle (wekelijkse test), het beheer en het (half)jaarlijks onderhoud van de watermistinstallatie. Alle bouwkundige, technische en organisatorische voorzieningen, zoals vereist in dit UPD, moeten te allen tijde worden gerespecteerd en gehandhaafd. 8.7.10. Eindinspectie Om de watermistbeveiliging als onderdeel te mogen beschouwen van de noodzakelijke (gelijkwaardige) veiligheid, dient de installatie gecertificeerd te worden. Met betrekking tot de certificering gelden de volgende eisen: 1. De installateur dient door middel van een installatiecertificaat op basis van het CCVcertificatieschema VBB-systemen te verklaren dat er voldaan wordt aan eisen zoals gesteld in dit Uitgangspuntendocument. 2. Inspectiecertificaat op basis van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging inspectie brandbeveiligingssysteem (vbb-bmi-oai-rbi) op basis van afgeleide doelstellingen conform de Regeling Bouwbesluit 2012 artikel 1.11 met een geldigheidsduur van 1 jaar conform de Regeling RNL.190.02291.00.0002-41/46

Bouwbesluit 2012 artikel 1.10 en inspectiefrequentie 6 maandelijks conform CCV-publicatie Toepassing productcertificatie en inspectie bij brandbeveiligingssystemen. 3. De inspectie dient uitgevoerd te worden door een NEN-EN-ISO/IEC 17020, type A geaccrediteerde inspectie-instelling. 4. Bij de inspectie dient te worden beoordeeld of de installatie voldoet aan de eisen zoals zijn vastgesteld in het Uitgangspuntendocument. Voor de certificering dient uitgegaan te worden van brandcompartimentsklasse B, zie ook 8.6.1. Na oplevering moet een kopie van het certificaat, het Rapport van Oplevering en het inspectierapport worden gestuurd naar de afdeling Preventie van de brandweer. 8.7.11. Continuering certificering De watermistinstallatie dient conform Regeling Bouwbesluit 2012 jaarlijks voorzien te zijn van een geldig inspectiecertificaat. Bij de watermistcentrale dient een actueel logboek in een houder geplaatst te worden. In het logboek dient de wettelijk verplichte documentatie aanwezig te zijn. Jaarlijks moet (een kopie van) het certificaat, het inspectierapport en het rapport van onderhoud aan het logboek toegevoegd te worden. 42/46 RNL.190.02291.00.0002-

9. Goedkeuring 9.1. Brandmeldinstallatie Partij Gegevens Handtekening Bevoegde autoriteit Naam : Gemeente Amsterdam Adres : Amstel 1 1011 PN Amsterdam Eisende partij Contactpersoon : Datum: Verzekeraar Naam : Adres : N.V.T. Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : Datum: Gebruiker Advanced Research Center for Naam : Nanolithography Eisende partij Belanghebbende partij Adres : Carolina MacGillavrylaan Amsterdam Contactpersoon : Eigenaar Zelfde als Gebruiker Naam Adres : Matrix Innovation Center : Science Park 408 1098 XH AMSTERDAM Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : UPD-opsteller Naam : Deerns Nederland b.v. Adres : Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Contactpersoon : Ing. S.L.J. van der Valk Datum: Datum: Datum: 16 september 2016 NOOT: Naast het tekenen van deze pagina dient u ook iedere pagina van dit UPD (inclusief de bijlagen) van een paraaf te voorzien. RNL.190.02291.00.0002-43/46

9.2. Ontruimingsalarminstallatie Partij Gegevens Handtekening Bevoegde autoriteit Naam : Gemeente Amsterdam Adres : Amstel 1 1011 PN Amsterdam Eisende partij Contactpersoon : Datum: Verzekeraar Naam : Adres : N.V.T. Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : Datum: Gebruiker Advanced Research Center for Naam : Nanolithography Eisende partij Belanghebbende partij Adres : Carolina MacGillavrylaan Amsterdam Contactpersoon : Eigenaar Zelfde als Gebruiker Naam Adres : Matrix Innovation Center : Science Park 408 1098 XH AMSTERDAM Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : UPD-opsteller Naam : Deerns Nederland b.v. Adres : Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Contactpersoon : Ing. S.L.J. van der Valk Datum: Datum: Datum: 16 september 2016 NOOT: Naast het tekenen van deze pagina dient u ook iedere pagina van dit UPD (inclusief de bijlagen) van een paraaf te voorzien. 44/46 RNL.190.02291.00.0002-

9.3. Watermistinstallatie Partij Gegevens Handtekening Bevoegde autoriteit Naam : Gemeente Amsterdam Adres : Amstel 1 1011 PN Amsterdam Eisende partij Contactpersoon : Datum: Verzekeraar Naam : Adres : N.V.T. Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : Datum: Gebruiker Advanced Research Center for Naam : Nanolithography Eisende partij Belanghebbende partij Adres : Carolina MacGillavrylaan Amsterdam Contactpersoon : Eigenaar Zelfde als Gebruiker Naam Adres : Matrix Innovation Center : Science Park 408 1098 XH AMSTERDAM Eisende partij Belanghebbende partij Contactpersoon : UPD-opsteller Naam : Deerns Nederland b.v. Adres : Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Contactpersoon : Ir. B. Geerdink Datum: Datum: Datum: 16 september 2016 NOOT: Naast het tekenen van deze pagina dient u ook iedere pagina van dit UPD (inclusief de bijlagen) van een paraaf te voorzien. RNL.190.02291.00.0002-45/46

Bijlagen 1. Uitwerking bewakingsomvang 2. Indeling watermistzonering 3. Stuurfunctiematrix 4. Situatietekening 5. Leidraad Brandweerpanelen Algemeen RNL.190.02291.00.0002

Bijlage 1 Uitwerking bewakingsomvang RNL.190.02291.00.0002

1 Ruimte bewaking (in relatie tot ontvluchten) 1.1 Samenvallende vluchtwegen Conform het Bouwbesluit 2012 artikel 6.20 lid 5 geldt dat voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is; de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. RNL.190.02291.00.0002

2 Ruimte bewaking (het bewaken van een ruimte) 2.1 MER/SER De MER/SER dient voorzien te worden van een automatische brandmelder en nevenindicator (eis Gebruiker / Eigenaar). 2.2 Ruimten voorzien van een deluge watermistinstallatie De projectie van de melders in de atria voorzien van een deluge watermistinstallatie moeten voldoen aan artikel 10.11.5.4. van de NEN 2535. RNL.190.02291.00.0002

3 Object bewaking 3.1 Deuren in brand- en rookwerende scheidingen Conform Bouwbesluit 2012 artikel 6.26 moeten deuren in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt zelfsluitend zijn. Indien deze deuren in de geopende stand worden vastgezet middels deurvastzetinrichtingen zoals kleefmagneten, dienen deze deuren conform Bouwbesluit artikel 7.3 te worden voorzien van object bewaking overeenkomstig bijlage C van de NEN 2535. De brandmelders voor deze deuren dienen in aparte meldergroepen te worden ingedeeld. Sturing van de GTV alleen bij melding / storing van meldergroep voor en na deze deur. RNL.190.02291.00.0002

4 Niet-automatische bewaking 4.1 Handbrandmelders Handbrandmelders dienen op bereikbare plaatsen binnen 2 meter van een brandslanghaspel te zijn aangebracht. Indien er in (een deel van) het gebouw geen brandslanghaspels aanwezig zijn, moeten handbrandmelders op bereikbare plaatsen in verkeersruimten op iedere bouwlaag zijn aangebracht en wel zo dat deze zich op een maximale afstand van 2 meter van (nood)uitgangen bevinden, uitgezonderd in een dakopbouw voor technische voorzieningen zoals een lift. 4.2 Locatie telefonische meldingen Op plaatsen waar mondelinge en telefonische meldingen binnenkomen, moet een handbrandmelder zijn aangebracht. Deze melder moet zich in dezelfde ruimte bevinden binnen 5 meter van de plaats waar de meldingen worden ontvangen. Deze handbrandmelder moet alle sturingen van de brandmeldinstallatie verrichten en niet alleen de sturing behorende bij die detectiezone, zie verder bijlage stuurfunctiematrix. RNL.190.02291.00.0002

Bijlage 2 Indeling watermistzonering RNL.190.02291.00.0002

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-A1 W-00 W-P1 Begane grond

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-A2 W-01 W-A1 W-T Eerste verdieping

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-01 W-A2 W-02 W-A1 W-T Tweede verdieping

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-04 W-A2 W-03 W-A1 W-02 Derde verdieping

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-A2 W-04 W-A1 Vierde verdieping

60 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. droge watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 30 min WBDBO 20 min WBDBO Gebied beveiligd d.m.v. natte watermist- Installatie conform voorschriften NFPA 750 Onbeveiligd gebied binnen met watermist beveiligde gebied Grens watermistsectie Detectiezones watermistinstallatie W-03 W-04 W-03 W-02 W-A2 W-03 W-02 W-A1 W-03 W-02 W-01 W-01 W-01 W-00 Langsdoorsnede

Bijlage 3 Stuurfunctiematrix RNL.190.02291.00.0002

Printdatum: 16-9-2016 Bijlage 3: Stuurfunctiematrix A : Automatische brandmelder (rookmelder, thermische melder, aspiratiedetectie, Project: Matrix VII vlammenmelder) brandgrootte 1/2 of 7 Projectnummer: RNL.190.02291.00.0002 H : Handbrandmelder Datum: 16-9-2016 Hr : Handbrandmelder receptie, activeren alle sturingen behalve deluge secties atria Versie: W : Watermistalarm (incl. handmatige bediening deluge secties) : 1 melderafhankelijke sturing : 2 melderafhankelijke sturing Brandbeveiligingsinstallatie (Gevolg) Vertraging Verdieping 0 1 2 3 4 sturingen Detectiezone D-01 D-02 D-03 D-04 D-05 - D-06 D-07 D-08 Omschrijving van de sturing W-A1 W-A2 Watermist sectie W-00 W-P1 W-01 W-01 W-T W-02 W-03 W-04 (Oost) (West) A H W Melder type W HR H W W A H W A H W H W A W W H W H W H 1 Doormelding handbrandmelder - nee Doormelding brandalarm naar hoofdbrandmeldcentrale WCW 2 Doormelding automatische melder nee - - Doormelding brandalarm naar hoofdbrandmeldcentrale WCW 3 Doormelding watermistinstallatie - - nee Doormelding brandalarm naar RAC, criterium 1 4 Doormelding watermistinstallatie - - nee Doormelding brandalarm naar hoofdbrandmeldcentrale WCW 5 Doormelding storing brandmeldinstallatie nee nee nee Doormelding storing naar hoofdbrandmeldcentrale WCW 6 Optische/akoustische signalering nee nee nee Activering op de BMC, brandweerpaneel en nevenpanelen 7 Optische/akoustische signalering - - nee Activering op de WMC en watermistpaneel 8 Flitslicht brandweeringang nee nee nee Activering flitslicht hoofdbrandweeringang Activering flitslicht brandweerneveningang 1 Activering flitslicht brandweerneveningang 2 9 Brandweersleuteldepot nee nee nee Ontgrendelen buitendeur sleuteldepot 10 Ontruimingsalarminstallatie luid nee nee nee Activering alarmeringszone 1 (totaal ontruiming) (inclusief eventueel aanwezige optische signaalgevers) 11 Deurvastzetinrichting nee nee nee Spanningsloos maken GTV 12 Automatisch toegangsverleningssysteem nee nee nee Ontgrendeling vluchtdeuren / tourniquet Conform Brandbeveiligingsinstallaties figuur 10.3. Algemeen 13 Luchtbehandelingsinstallatie*1 nee nee nee Uitschakelen 14 Personenlift*1 nee nee nee Sturing lift naar hoofdopstelplaats en blokkeren. 15 Hydrofoor BSH's nee nee nee Activeren hydrofoor 16 Watermistinstallatie atria nee - - Activeren deluge alarmklep atrium 1 Activeren deluge alarmklep atrium 2 * 1 Sturing conform Brandbeveiligingsinstallaties Brandweer Nederland Paraaf voor gezien: Bijlage 3, stuurfunctiematrix 160916 v4.0 Gemeente: Verzekeraar: Gebruiker: Eigenaar: blad 1/1

Bijlage 4 Situatietekening RNL.190.02291.00.0002

Positie brandhydrant (op eigen terrein) Brandweerhoofdingang Brandweeringang Hoofdopstelplaats brandweer Droge blusleidingen Brandweerpaneel Situatie direct rondom gebouw