STRAFRECHT. Straf(proces)recht WETGEVING



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

Leidraad voor het nakijken van de toets

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van );

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Lijst met publicaties van P.P.J. van der Meij

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

De Minister van Justitie

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

UITLEVEREN OF VERVOLGEN IN NEDERLAND?

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHARL:2015:2014

ECLI:NL:GHARN:2009:BH3792

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advies inzake Boeken 3 tot en met 6 nieuwe Wetboek van Strafvordering

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

Lijst met publicaties van P.P.J. van der Meij

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Advies inzake initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:GHAMS:2014:2785 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

Vlaamse dagbladpers HET WETTELIJK KADER VAN HET DESKUNDIGENONDERZOEK IN STRAFZAKEN

Advies Conceptwetsvoorstel implementatie EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers van strafbare feiten

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S

Beoordeling. h2>klacht

Inleiding. 1 Strafrecht

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

Aan de minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Opstelten,

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

ECLI:NL:RBROT:2010:BO3383

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Advies inzake initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie

ontnemingsbeslissing

ECLI:NL:RBROT:2017:2554

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

Transcriptie:

STRAFRECHT Dr. C.M. Pelser Woord vooraf In verband met zijn emeritaat op 1 november 2005 heeft prof.mr. P.J. Baauw zijn werkzaamheden voor Ars Aequi Katern neergelegd. Ik wil hem op deze plaats van harte danken voor zijn jarenlange inzet voor Ars Aequi. WETGEVING Schiedammer parkmoord Niemand kan in september 2005 de ophef over de Schiedammer parkmoordzaak zijn ontgaan. Toch nog even kort de feiten, met vindplaatsen. Op 22 juni 2000 werd in het Beatrixpark in Schiedam een tienjarig meisje om het leven gebracht. Haar vriendje werd zwaar mishandeld. De hoofdverdachte, C.B., bekende de misdrijven, maar kwam daar later op terug. Op 29 mei 2001 werd hij door de rechtbank Rotterdam in eerste aanleg veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf en tbs (LJN AB1823). Dezelfde straf kreeg hij op 8 maart 2002 in hoger beroep door het Hof Den Haag opgelegd (LJN AE0013). Het cassatieberoep werd op 15 april 2003 door de Hoge Raad verworpen (LJN AF5257). Zijn herzieningsverzoek, dat mede was gestoeld op een rapport van rechtspsycholoog P.J. van Koppen (De Schiedammer parkmoord, Ars Aequi Libri 2003), werd 7 september 2004 door de Hoge Raad afgewezen (LJN AQ9834). De zaak krijgt in 2004 een nieuwe wending, als een andere man, tijdens een verhoor in een andere zaak, plotseling een bekentenis in deze zaak aflegt. Het onderzoek wordt heropend en DNA-onderzoek wijst de man met een vrij grote mate van zekerheid als verdachte aan. Op 27 april 2005 wordt hij door de rechtbank Rotterdam (LJN AT4777) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar en tbs. C.B. wordt op 10 december 2004 op vrije voeten gesteld. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 25 januari 2005 (LJN AS1872) zal het Hof Amsterdam de zaak tegen hem opnieuw behandelen. Deze herziening vindt plaats op 11 november 2005. De rechtbank Rotterdam en het Hof Den Haag hebben ieder onderzoek gedaan naar de rechterlijke dwalingen in de zaak. Over deze zelfreflecties is, buiten bevindingen van algemene aard, echter niets openbaar gemaakt, met als argument dat het geheim van de raadkamer dat verbiedt (F.W.H. van den Emster en J.J.I. Verburg doen verslag van deze zelfreflecties, in: Trema 2005/7). Het evaluatieonderzoek van de, door het College van Procureurs-Generaal ingestelde, commissie-posthumus is half september aan de Tweede Kamer gestuurd (bijlage bij 29 800 VI, nr. 168). Het rapport legt veel onzorgvuldigheden en fouten in het onderzoek bloot. Het College van Procureurs-Generaal heeft de aanbevelingen van de commissie overgenomen en zal deze verwerken in een zogeheten verbeterprogramma. Nog voor de resultaten van de commissie- Posthumus openbaar werden, onthulde Netwerk op 5 september 2005, op basis van informatie van een klokkenluider, dat justitie al voor de veroordeling van de eerste, onschuldige verdachte wist dat hij niet de dader kon zijn (deze uitzending en de vervolgreportages zijn te bekijken op www. netwerk.tv). De voorzitter van het College van Procureurs-Generaal schrijft vervolgens in een brief aan de hoofofficieren van Justitie dat justitie wist dat het Nederlands Forensisch Instituut twijfel had over de schuld van de verdachte en dat die twijfel ten onrechte niet aan de rechter is voorgelegd (zie voor de brief het OM-dossier over deze zaak op www.openbaarministerie.nl). Tijdens het spoeddebat in de Tweede Kamer (Handelingen II 2004-2005, nr. 107, p. 6431-6491; zie ook de voorbereidende vragen van de vaste commissie voor Justitie met antwoorden van de minister, 29800 VI, nr. 170 en 173) dienen kamerleden Vos en De Wit een motie in om het vertrouwen in de minister op te zeggen (29800 VI, nr. 171). Kamerleden Wilders, Eerdmans en Nawijn dienen een motie in om de personen die het medeslachtoffer hadden verhoord, alsmede de zaakofficier van justitie en advocaat-generaal, onmiddellijk te ontslaan, dan wel uit hun functie te ontheffen en over te plaatsen (29800 VI, nr. 172). Beide moties worden verworpen (Handelingen II 2004-2005, nr. 107, p. 6491-6491). De minister zegt de Kamer toe om een commissie in te stellen die bij strafzaken vermeende misstanden onderzoekt. Deze commissie vormt een uitbreiding op de bestaande Aanwijzing tweede beoordeling opsporingsonderzoek (Stcrt. 2002, 46). De advocaten van C.B. hebben aangifte tegen de officier van justitie en de A-G bij het Hof gedaan, omdat die in hun ogen doelbewust hebben geprobeerd de verdediging te belemmeren door belangrijke en voor B. ontlastende informatie achter te houden. De Hoge Raad heeft op 11 oktober 2005 de rechtbank Utrecht aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting moeten plaatsvinden, als het OM besluit de zaak voor de rechter te brengen (LJN AU4097). Zie over deze zaak: G.J.M. Corstens, Rechterlijke dwalingen, NJB 2005, p. 1733; Th.A. de Roos, De Schiedamse parkmoordzaak, NJB 2005, p. 1782-1785; T. Schalken, NJB 2005, p. 1838-1839. KATERN 97 5409

Justitiebegroting 2006 In de Justitiebegroting worden extra middelen te beschikking gesteld voor het intensiveren van de aanpak van het terrorisme, het creëren van tbsplaatsen en verbetering van het jeugdbeleid. Zo is voor de aanpak van het terrorisme in de komende jaren structureel ruim 21 miljoen euro extra gereserveerd. Deze middelen zijn bestemd voor de nieuwe eenheid Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (www.nctb.nl). Daarnaast is er ook extra geld voor onder meer uitbreiding van de eenheid Bewaken en beveiligen, het landelijk parket en de toename van het aantal telefoontaps en het beroep op tolken. De minister van Justitie is van plan om in 2006 de voorbereidingen te starten voor een nieuw Veiligheidsprogramma voor de komende kabinetsperiode (Kamerstukken II 2005 2006, 30 300, VI, nr. 2, p. 12). Dit programma zal voortbouwen op het huidige Veiligheidsprogramma (28 684, nr. 1), dat in 2002 van start ging en loopt tot en met 2006. Doel van het Veiligheidsprogramma is onder meer de criminaliteit en de overlast in de periode 2008-2010 terug te brengen met 20 tot 25 procent ten opzichte van 2002. Dit jaar wordt cruciaal genoemd voor het oordeel over het welslagen van het programma (MvT, p. 56). Komend jaar is weer veel nieuwe wetgeving te verwachten. De doelen van wetgeving zijn onveranderd (MvT, p. 27-29): 1 Een adequate bestrijding van terroristische aanslagen. In dat kader wordt gestreefd naar de inwerkingtreding van de wetsvoorstellen inzake afgeschermde getuigen (29 743), verruiming mogelijkheden opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30 164) en strafbaarstelling apologie en verruiming mogelijkheden ontzetting uit het beroep (zie onder conceptwetsvoorstellen ). 2 Het efficiënter inrichten van de strafprocedure en het sanctierecht. Voor wat betreft het strafprocesrecht wordt in dit kader genoemd de inwerkingtreding van het wetsvoorstel elektronische aangifte (in 2006), de inwerkingtreding van het wetsvoorstel OM-afdoening (29 849) en de stroomlijning van de strafprocedure in hoger beroep en verzet. Overigens worden de maatregelen en voorzieningen die in de afgelopen jaren ter modernisering van de rechterlijke organisatie zijn ingevoerd, in 2006 door de commissie- Deetman geëvalueerd (MvT, p. 42). 3 De modernisering (en het op orde houden) van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en bijzondere wetten. In 2006 wordt beoogd de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel positie van het slachtoffer in het strafproces (30 143), indiening van het wetsvoorstel verplichte HIV-test, inwerkingtreding van het wetsvoorstel computercriminaliteit II (26 671). Verder wordt de afronding van de parlementaire behandeling van de Wet politiegegevens nagestreefd. 4 Bijdragen aan de internationale rechtsorde en uitvoering van internationale verplichtingen. Van belang zijn met name de uitvoering van het Kaderbesluit inzake de confiscatie van opbrengsten van een misdrijf, het Kaderbesluit inzake toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties, het Kaderbesluit uitwisseling gegevens uit strafregisters en het Kaderbesluit inzake het Europees bewijsverkrijgingsbevel (MvT, p. 28). Conceptwetsvoorstellen In de afgelopen periode is een aantal conceptwetsvoorstellen ter consultatie aan verschillende adviesorganen gestuurd (www.justitie.nl, thema wetgeving ): Het conceptwetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafvordering van bepalingen omtrent de taken van het Centraal Justitieel Incassobureau beoogt te voorzien in één wettelijke grondslag voor alle taken van het CJIB in een nieuw artikel 553a Sv. Deze taken zijn momenteel over verschillende wetten en regeling verspreid ofwel dienen nog expliciet te worden geregeld. De bedoeling van het voorstel is de taken van het CJIB in de regelgeving op een eenvoudiger en overzichtelijker wijze vast te leggen dan nu het geval is. Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen is reeds op kritiek gestuit. Zo is de Raad voor de rechtspraak van oordeel dat het wetsvoorstel tot problemen zal leiden bij toetsing door de rechter, aangezien het te verreikend is (het advies is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Zo moet de rechter in het kader van een apologiezaak een antwoord geven op de vraag of een bepaalde (historische) gebeurtenis kan worden beschouwd als een internationaal of terroristisch misdrijf. Daardoor ontstaat het gevaar dat in essentie historische, religieuze en politieke controverses door de strafrechter moeten worden beslecht. Bovendien acht de Raad het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter over voldoende materiaal zal kunnen beschikken om adequaat te oordelen. Doordat in de voorgestelde wettekst onvoldoende tot uiting komt dat het de bedoeling is degenen te straffen die openbare uitlatingen doen met het oogmerk maatschappelijke onrust te veroorzaken, krijgen de bepalingen vol- 5410 KATERN 97

STRAFRECHT gens de Raad een zodanige reikwijdte dat in beginsel ook maatschappelijke onrust veroorzakende journalistieke en wetenschappelijke publicaties daaronder kunnen vallen. Daarmee kan de vrijheid van meningsuiting in het geding komen. Ook de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten vreest dat de voorgestelde strafbaarstelling van verheerlijking en vergoelijking van zeer ernstige misdrijven in de praktijk niet zal werken, en zelfs averechtse gevolgen zal hebben (www.advocatenorde.nl). Zie over dit voorstel ook E.J. Dommering, NJB 2005, p. 1693-1696. Met het concept-wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot het strafrechtelijk vervolgbaar maken van het opdracht geven tot en het feitelijke leiding geven aan verboden gedragingen van overheidsorganen neemt de minister van Justitie de belangrijkste aanbevelingen over uit het advies van de commissie-roelvink uit 2002 over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat (het rapport is te vinden op www.justitie.nl, thema wetgeving, onder rapporten en nota s strafprocesrecht ). Het voorstel strekt ertoe om personen die feitelijke leiding hebben gegeven aan dan wel opdracht hebben gegeven tot het verboden gedrag van een publiekrechtelijke rechtspersoon ook strafrechtelijk vervolgbaar te maken indien de publiekrechtelijke rechtspersoon zelf daarvoor niet kan worden vervolgd. Staatsblad Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht (Stb. 2005, 388); Wet Bevoegdheden vorderen gegevens van 16 juli 2005 (Stb. 2005, 390); Wet Elektronische aangiften en processen-verbaal van 15 september 2005 (Stb. 2005, 470); Besluit Aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen van 23 augustus 2005 (Stb. 2005, 440; i.w.tr. op 1 oktober 2005). JURISPRUDENTIE Causaliteit In HR 20 september 2005, JOL 2005, 521 wordt causaal verband aangenomen tussen de diefstal met geweld en de dood van het bejaarde slachtoffer. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een gewelddadige overval in de eigen woning, zeker bij een slachtoffer op leeftijd, hevige emoties oproept, die tot de dood kunnen leiden. Voorwaardelijk opzet In zijn arrest van 6 september 2005, JOL 2005, 458 acht de Hoge Raad het bewijs van het voorwaardelijk opzet door het Hof onvoldoende gemotiveerd. De verdachte had vanaf de straat met een vuurwapen een schot gelost op een raam van een appartement op de tweede etage, waar zich op dat moment zijn ex-vrouw en haar zus bevonden. Het Hof had overwogen dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de kogel via het plafond of via een ander voorwerp van baan zou veranderen en een persoon zou kunnen raken, met zwaar letsel als gevolg. De Hoge Raad vindt echter dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat de zus door het schot lichamelijk letsel zou bekomen, aangezien daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij zich ten tijde van het schot in de desbetreffende kamer bevond. Ook de bewezenverklaring houdt op dit punt niet meer in dan dat zij zich in de woning bevond. Gelet op de aldus opengebleven mogelijkheid dat de zus elders in de woning vertoefde, is het oordeel van het Hof naar de visie van de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk. Noodweer(exces) In de zaak die leidde tot HR 20 september 2005, JOL 2005, 518 en 519 hadden winkelmedewerkers een klant die verdacht werd van winkeldiefstal, mishandeld. Ter terechtzitting in hoger beroep was aangevoerd dat sprake was van een noodweer(exces)situatie, nu de verdachten op het moment dat zij een persoon aanspraken op verdenking van winkeldiefstal werden geconfronteerd met een zeer agressieve en bedreigende houding. Het slachtoffer was echter de winkel al uitgezet, toen een van de verdachten op hem afliep en hem een duw gaf. Toen het slachtoffer hem daarop een klap gaf, hebben de verdachten het slachtoffer enige malen geslagen en geschopt. Het Hof overwoog dat deze handelingen niet verricht zijn omdat de verdachten zich moesten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. Dat betekent dat er voor het beroep op noodweerexces geen plaats meer was. Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41 lid 2 Sr kan immers eerst sprake zijn als de verdediging noodzakelijk was. Het cassatieberoep werd verworpen. In de zaak die leidde tot HR 12 april 2005, NJ 2005, 364 was de verdachte door het slachtoffer in de bijkeuken met de keukendeur in het gezicht geslagen. Toen de keukendeur dicht was en hij zich dus in een andere ruimte dan het slachtoffer bevond, is hij naar een kelderkast gerend om daaruit een geladen vuurwapen te halen. Teruggekeerd in de keuken is de verdachte de bijkeuken binnenge- KATERN 97 5411

gaan en heeft hij met dat vuurwapen herhaaldelijk op het slachtoffer geschoten, ten gevolge waarvan deze is komen te overlijden. Het Hof verwierp het beroep op noodweer(exces), omdat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging, aangezien hij ruimschoots de mogelijkheid gehad heeft om zich aan de confrontaties te onttrekken. A-G Machielse spreekt in zijn conclusie van tardief noodweerexces en laat zien dat deze variant in de rechtspraak weinig voorkomt. Volgens de Hoge Raad ligt in de overwegingen van het Hof besloten, dat het niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging ontstaan door de klap met de deur, aangezien de verdachte, die zich toen in een andere ruimte bevond, na die klap is weggerend om het wapen te halen, de bijkeuken is ingegaan en het slachtoffer heeft neergeschoten. Het cassatieberoep wordt verworpen. In HR 6 september 2005, JOL 2005, 459 wordt geklaagd dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een ter zitting gevoerd beroep op noodweer. De Hoge Raad vond echter niet onbegrijpelijk dat het Hof het verweer niet als een beroep op noodweer had opgevat. Daarbij werd in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep was bijgestaan door een raadsman, die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, anders dan bij de berechting in eerste aanleg, geen beroep had gedaan op noodweer. Verduistering In de zaak die leidde tot HR 13 september 2005, JOL 2005, 493 wilde een man in-line skates kopen en afrekenen met zijn bankpas, hetgeen niet lukte. Hierop vroeg de man of de winkelier het goed vond dat hij even bij een bank geld ging opnemen. Hij wilde de schaatsen aanhouden en bood, toen de winkelier aangaf dat dit niet gebruikelijk was, aan dat hij zijn identiteitskaart, jas en schoenen in de winkel zou achterlaten. De winkelier stemde daarmee in. Hij gaf de man de schaatsen mee en de afspraak werd gemaakt dat de man binnen een half uur terug in de winkel zou zijn om de schaatsen af te rekenen. De man kwam echter niet terug. Het Hof oordeelde dat de in-line skates op het moment waarop de verdachte ermee de winkel verliet nog aan de winkel toebehoorden en dat de verdachte zich deze wederrechtelijk heeft toegeëigend. In het cassatiemiddel wordt betoogd dat de winkel de skates op het moment van toe-eigening naar civielrechtelijke maatstaven niet meer toebehoorden, omdat aan alle eisen voor een eigendomsoverdracht (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en levering) was voldaan. Door geen aansluiting te zoeken bij de civielrechtelijke criteria zou het Hof een onjuiste, althans onbegrijpelijke uitleg hebben gegeven aan het begrip toebehoort in artikel 321 Sr. De Hoge Raad overweegt echter dat het oordeel van het Hof niet van een onjuiste uitleg van enige in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende en aan artikel 321 Sr ontleende term getuigt, noch onbegrijpelijk is. Opening gerechtelijk vooronderzoek en verjaring De Hoge Raad heeft op 4 oktober 2005 (LJN AT2968) geoordeeld dat het instellen van een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek, met het oogmerk de verjaring te stuiten, geen misbruik van bevoegdheid door de officier van justitie oplevert in een zaak tegen een verdachte, van wie geen persoonsgegevens bekend zijn, maar wel een volledig DNA-profiel beschikbaar is. Het misdrijf, waarbij een 11-jarige jongen is misbruikt en vervolgens door verstikking om het leven is gebracht, heeft plaatsgevonden op 4 mei 1986. In 2000 is het onderzoek door een cold case-team van de politie heropend en kon, dankzij nieuwe DNA-technieken, een volledig DNA-profiel worden vastgesteld van de vermoedelijke dader, maar deze persoon is nooit opgespoord. Op basis van dat profiel vorderde het OM op 3 mei 2004, een dag voor de definitieve verjaring van de zaak, een gerechtelijk vooronderzoek. De rechter-commissaris wees deze vordering af. In het daartegen ingestelde beroep verklaarde de rechtbank Utrecht de officier van justitie niet-ontvankelijk wegens misbruik van bevoegdheid. De officier van justitie stelde vervolgens beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. A-G Machielse adviseerde de Hoge Raad om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zaak te verwijzen naar het Hof Amsterdam. De Hoge Raad volgt dat advies. De overwegingen sluiten direct aan bij het initiatiefwetsvoorstel Opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten (28 495), dat op 6 september 2005 zonder stemming door de Eerste Kamer is aangenomen (Handelingen I 2004-2005, nr. 33, p. 1546-1562). De Hoge Raad stelt voorop dat de vervolgingsverjaring van oudsher steunt op de gedachte dat het in de regel na een bepaald tijdsverloop niet meer nodig zal zijn met vervolging en bestraffing te reageren op de door het strafbare feit veroorzaakte verstoring van de rechtsorde. Door van zijn bevoegdheid tot het verrichten van een daad van vervolging gebruik te maken, waaraan de wet het rechtsgevolg van stuiting verbindt, brengt het OM als zijn oordeel tot uiting dat de inbreuk op de rechtsorde (nog steeds) strafvervolging vereist. Daarnaast wordt opgemerkt dat de verjaring steunt op het ervaringsgegeven dat door tijdsverloop het bewijs kan vervagen, maar dat dat niet geldt voor technisch bewijsmateriaal als DNA-profielen. De Hoge Raad overweegt dat door dit volledige DNA-profiel de mo- 5412 KATERN 97

STRAFRECHT Criminologie gelijkheid om de dader van het misdrijf te traceren ondanks de vele jaren die intussen zijn verstreken, niet illusoir is. Bovendien acht de Hoge Raad de vordering tot het openen van een gerechtelijk vooronderzoek niet van iedere grond ontbloot, aangezien nadere onderzoekshandelingen kunnen worden verricht wanneer de personalia van de verdachte bekend worden. Bloedproef In HR 6 september 2005, JOL 2005, 460 leidt een bloedafname zonder verdenking van overtreding van artikel 8 WVW 1994 niet tot bewijsuitsluiting, maar tot strafvermindering. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er geen sprake is geweest van een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte, aangezien deze toestemming had verleend en de verdenking naar alle waarschijnlijkheid op eenvoudige wijze had kunnen worden onderbouwd waardoor de ernst van het verzuim wordt gerelativeerd. WOTS In zijn arrest van 23 augustus 2005, JOL 2005, 448 overweegt de Hoge Raad dat de aan het cassatiemiddel ten grondslag liggende opvatting dat de Nederlandse rechter niet, dan wel niet zonder nadere motivering tot een andere kwalificatie dan de buitenlandse rechter zou mogen komen, onjuist is. De Nederlandse rechter dient voor wat betreft de beantwoording van de vraag of de tenuitvoerlegging toelaatbaar is, gelet op artikel 28 lid 3 WOTS, op basis van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, na te gaan of en zo ja welk strafbaar feit deze naar Nederlands recht opleveren. Voorts wordt overwogen dat in WOTS-zaken geen verkorte uitspraken zijn toegestaan. De Hoge Raad acht het cassatiemiddel dat klaagt over het ontbreken van de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald, daarom terecht voorgesteld. LITERATUUR A. Harteveld, D.H. de Jong, E. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling. Liber amicorum G. Knigge, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005; R.H. Haveman en H.C. Wiersinga (red.), Langs de randen van het strafrecht, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005; G.G.J. Knoops, Theory and Practice of International and Internationalized Criminal Proceedings, Deventer: Kluwer 2005; G.K. Schoep, P.M. Schuyt, Instrumenten ter ondersteuning van de rechter bij de straftoemeting, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005; J.A.E. Vervaele (ed.), European Evidence Warrant. Transnational Judicial Inquiries in the EU, Antwerpen/Oxford: Intersentia 2005. Criminologie Prof.dr. M.A. Zwanenburg RECHT ALS SOCIALE INSTITUTIE: MANAGEMENTDENKEN EN RECHTERLIJKE DWALING Ik kan niet voorbijgaan aan de commotie die is ontstaan toen via een tv-uitzending bekend werd dat er selectief was omgegaan met het bewijsmateriaal tegen Cees B., de vermeende lustmoordenaar van de Schiedamse Nienke Kleiss. Een incidentele rechterlijke dwaling door slecht onderzoek is juridisch en criminologisch nauwelijks interessant. Wanneer slecht onderzoek structureel zou zijn en de veronderstelde scoringsdrift van het OM vaker leidt tot dwaling zoals sommigen beweren, wordt het interessanter, vooral voor die juristen die dicht op de strafrechtspleging zitten. Maar voor criminologen lijkt er geen werk aan de winkel. Er wordt natuurlijk vaker gesproken over crisis in de rechtspleging of over teloorgang van de rechtstaat. Soms zijn dat niet meer dan grote woorden voor een organisatieprobleem. Maar soms is het geen organisatorische, maar een institutionele kwestie. En dan is het wel criminologisch relevant. De zaak Cees B. raakt mijns inziens de strafrechtsociologische criminologie in het hart. Des te verbazender is het dat vanuit de criminologie betrekkelijk weinig is gereageerd op juist het institutionele aspect van deze affaire. Laten we de zaak eerst eens bekijken als een organisatieprobleem. Als de genoemde scoringsdrift blijkt te hebben geleid tot gebrekkige waarheidsvinding is er sprake van een verstoring van de balans in het strafrechtelijke systeem en deze verstoring zal dan op de een of andere manier moeten worden opgeheven. Dat kan op verschillende manieren. Allereerst natuurlijk door eventuele gebreken bij het OM op te sporen en te verhelpen. De meeste reacties in de zaak Cees B. hadden hierop betrekking: er waren fouten gemaakt in het onderzoek, er was sprake van een kokerblik, er was te lang uitgegaan van de onbetrouwbaarheid van een van de jonge getuigen, zelf slachtoffer, de rol van het NFI was dubieus. De aangedragen remedies waren navenant: de verhoortechnieken moeten nog eens worden aangescherpt, de rol van de onafhankelijke belangenbe- KATERN 97 5413