ECLI:NL:RBAMS:2016:43

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2017:6614

ECLI:NL:RBNHO:2015:1704

ECLI:NL:RBAMS:2014:8276

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:RBDHA:2013:8822

ECLI:NL:RBDHA:2015:2826

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBAMS:2017:2967

AFSCHRIFT. Uitspraak: 10 februari 2015 Zaaknummer: /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/13/ / FA RK (MN/WK)

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

JPF 2012/161 Rechtbank Dordrecht 30 mei 2012, 96504/FA RK ; 96507/FA RK ; LJN BW7709. ( mr. Haerkens-Wouters )

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZWB:2014:9405

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:RBDHA:2016:13341

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:RBOVE:2016:649

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:RBOVE:2015:5761

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6142

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1.1. De man heeft op 17 januari 2013 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend en op 27 februari 2013 een brief met bijlagen.

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:RBDHA:2013:13810

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:RBNHO:2016:6062

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL0577

ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7183

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBDHA:2017:5150

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9616

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBOVE:2013:856

ECLI:NL:RBROE:2009:BK5011

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ1184

Uitspraak RFR 2017/71 GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:RBZWB:2016:7795

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1623

ECLI:NL:RBNHO:2015:864

Transcriptie:

ECLI:NL:RBAMS:2016:43 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 13-01-2016 Datum publicatie 18-01-2016 Zaaknummer C/13/578801 / FA RK 14-9620 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie behoefte kind alleen op inkomen moeder gebaseerd, geen affectieve relatie Wetsverwijzingen Burgerlijk Wetboek Boek 1 Burgerlijk Wetboek Boek 1 207 Vindplaatsen Rechtspraak.nl JPF 2016/31 EB 2016/35 Uitspraak beschikking RECHTBANK AMSTERDAM Afdeling privaatrecht zaaknummer / rekestnummer: C/13/578801 / FA RK 14-9620 Beschikking van 13 januari 2016 betreffende gerechtelijke vaststelling vaderschap en kinderbijdrage in de zaak van:

[vrouw], wonende te [woonplaats], verzoekende partij, hierna te noemen de vrouw, advocaat mr. H.L.M. Lichteveld te Amsterdam, tegen [man], wonende te [woonplaats], verwerende partij, hierna te noemen de man, advocaat mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam. Als belanghebbende is aangemerkt: mr. E.M. de Winter, kantoorhoudende te Amsterdam, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige, hierna te noemen de bijzondere curator, als advocaat voor zichzelf verschijnende. 1 De procedure De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 december 2015. Gehoord zijn: - partijen en hun advocaten, waarbij de vrouw is bijgestaan door een tolk in de Portugese taal; - de bijzondere curator. 2 De vaststaande feiten Op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ) is uit de moeder geboren: - [minderjarige](hierna: [minderjarige] ).

Bij beschikking van deze rechtbank van 22 april 2015 is mr. E.M. de Winter benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige]. 3 Het verzoek De vrouw heeft de rechtbank verzocht om gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige]. Daarbij heeft zij de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift maandelijks zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met een bedrag van 453,- per maand. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om partijen ter zitting in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de keuze van de geslachtsnaam van [minderjarige] na gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. 4 De standpunten van partijen en de bijzondere curator De vrouw heeft aangevoerd dat zij en de man in 2011 enkele maanden een relatie hebben gehad tijdens het verblijf van de vrouw in Nederland. Toen de vrouw zwanger raakte en niet bereid was de zwangerschap te verbreken heeft de man een einde aan de relatie gemaakt. De vrouw is naar [land] vertrokken, alwaar [minderjarige] geboren is. Met ingang van 25 september 2013 wonen de vrouw en [minderjarige] in Nederland. De vrouw is ongehuwd. Zij en [minderjarige] staan niet ingeschreven in de Basisregistratie persoonsgegevens, omdat zij niet over een geldige verblijfstitel beschikken. De vrouw acht het in het belang van [minderjarige] om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feiten. Ook zou zij het in het belang van [minderjarige] achten als er regelmatig contact zou zijn tussen hem en zijn vader. Nu de man de Nederlandse nationaliteit heeft zou [minderjarige] na een gerechtelijke vaststelling eveneens de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft de vrouw aangevoerd dat de man over de jaren 2012 en 2013 een gemiddeld inkomen genoot van 49.922,- bruto per jaar. De vrouw geniet een gemiddeld inkomen van 1.300,- netto per maand uit oppaswerkzaamheden bij particulieren. De man is gehuwd en de vrouw is ervan uitgegaan dat de echtgenote een gelijk inkomen aan dat van de man geniet. De vrouw komt vanwege haar verblijfstatus niet in aanmerking voor kinderbijslag of fiscale voordelen. Volgens de vrouw kan de man met een bedrag van 453,- bijdragen in de kosten van [minderjarige]. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Hij heeft ontkend een maandenlange relatie met de vrouw te hebben gehad en stelt deze te hebben verbroken nadat zij niet bereid was de zwangerschap af te breken. De man heeft aangevoerd de vrouw in de periode van mei 2011 tot de derde week van juni 2011 een paar keer ontmoet te hebben. Partijen hebben gedate en daarbij een paar keer seksueel contact gehad waarbij de man een condoom heeft gebruikt. Nadat het condoom

was afgegleden heeft de man voorgesteld om de morning after pil te halen, maar de vrouw heeft hem verzekerd dat dit niet nodig was omdat zij een anti conceptie pil gebruikte zodat zij onmogelijk zwanger kon raken. Partijen hebben nooit een serieuze of affectieve relatie gehad en hebben nooit samen gewoond. Enkele weken na het laatste contact heeft de vrouw de man geïnformeerd zwanger van hem te zijn, waarop de man haar te kennen heeft gegeven niets met het kind van doen te willen hebben. Uit een door partijen gedane vaderschapstest is inmiddels gebleken dat de man de verwekker van het kind is. De man voelt zich door de vrouw misleid nu zij hem te kennen had gegeven onmogelijk zwanger te kunnen raken doordat zij een anti conceptie pil gebruikte. De man heeft van meet af aan te kennen gegeven niet de verantwoordelijkheid voor het kind te willen dragen en wenst daarom ook geen juridische band met het kind. Daarbij is de man van mening dat het niet in het belang van het kind is om het vaderschap vast te stellen, aangezien de man geen band met het kind wil opbouwen en geen deel van zijn leven wil uitmaken. De man heeft de rechtbank dan ook verzocht om het verzoek van de vrouw af te wijzen. De man is gehuwd en heeft op [datum] een zoon gekregen met zijn echtgenote. Ten aanzien van het verzoek om een kinderbijdrage heeft de man aangevoerd dat de behoefte van het kind niet gebaseerd dient te worden op de beide inkomens van partijen. Partijen hebben nooit samengewoond en er is nooit sprake geweest van family life, nu de man van meet af aan te kennen heeft gegeven niets met het kind van doen te willen. De man heeft aangevoerd dat in de jurisprudentie is bepaald dat in een situatie als de onderhavige uit dient te worden gegaan van de sociale realiteit dat het kind geen deel zal hebben aan de wijze en mate van welstand van leven van de man, maar zal opgroeien in het huishouden en daarmee de mate van welstand van de vrouw. Dit maakt dat de behoefte van het kind enkel op het inkomen van de vrouw dient te worden gebaseerd, wat bij een netto inkomen van 1.300,- resulteert in een behoefte van 155,- per maand. Het aandeel van de vrouw daarin bedraagt volgens de berekening van de man 67,- en het aandeel van de man zou daarmee neerkomen op 88,- per maand. Subsidiair heeft de man zich op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn draagkracht, zijn aandeel in de kosten van [minderjarige] dient te worden vastgesteld op 115,- per maand. De man is met ingang van 6 januari 2014 zelfstandig ondernemer, waardoor rekening dient te worden gehouden met zijn reële winstverwachting en niet met zijn inkomen uit het verleden toen hij nog in loondienst werkzaam was. Het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 bedroeg 2.090,- per maand. In 2015 verwacht de man een soortgelijk inkomen te hebben. De man heeft de rechtbank primair verzocht om zijn bijdrage in de kosten van [minderjarige] vast te stellen op 88,- per maand en subsidiair op 115,- per maand. De man heeft verzocht om de geslachtsnaam van [minderjarige] niet te wijzigen. De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat de vrouw heeft verklaard onbedoeld zwanger te zijn geraakt van de man. Zij heeft de morning after pil nog genomen, maar het was al te laat. In november 2011 is de vrouw teruggekeerd naar [land] en is zij bij haar moeder gaan wonen. Na de geboorte van [minderjarige] heeft zij de man foto s en berichtjes via facebook verstuurd, maar daar is door hem nooit op gereageerd. De vrouw is terug naar Nederland gekomen om te werken. Haar

moeder verblijft bij haar en helpt haar met de verzorging van het kind. De vrouw huurt een woning in [woonplaats] en werkt als babysitter. De man heeft bij de bijzondere curator verklaard de vrouw via internet te hebben ontmoet, waarbij zij elkaar vier maal hebben gezien en twee maal seksueel contact hebben gehad. Bij het laatste seksueel contact ging het mis met het condoom. De man heeft aangedrongen op de morning after pil, maar de vrouw weigerde dit omdat het niet nodig zou zijn. Toen zij zwanger bleek te zijn heeft de man haar verzocht om een abortus te laten uitvoeren en aangeboden haar daarbij te helpen en de kosten voor zijn rekening te nemen. De vrouw wilde dit niet. Zij wilde een relatie met de man, maar dat wilde hij niet. Ten aanzien van het toepasselijk recht heeft de bijzondere curator naar voren gebracht dat ingevolge artikel 10:97 BW het Nederlandse recht van toepassing is omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben. Op grond van artikel 1:207 lid 3 BW kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap nu zij dit verzoek binnen vijf jaar na de geboorte van het kind heeft ingediend. Volgens de bijzondere curator zijn er geen beletselen voor toewijzing van het verzoek, ondanks de weerstand van de man. De wet laat geen ruimte voor een afweging door de rechter van de belangen van het kind tegenover die van de verwekker als aan het vereiste van verwekkerschap is voldaan. 4 De beoordeling Gerechtelijke vaststelling vaderschap Ingevolge artikel 10:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op het onderhavige verzoek Nederlands recht van toepassing. Nu het verzoek is ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van [minderjarige], kan de vrouw in het verzoek worden ontvangen. Het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap is gegrond op artikel 1:207 BW. De rechtbank concludeert uit de stukken dat er van beletselen als bedoeld in artikel 1:207 lid 2 BW niet is gebleken. Partijen zijn het erover eens dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Ondanks het feit dat de man niets van doen wenst te hebben met zijn kind, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie,

waardoor [minderjarige] twee juridisch ouders zal hebben. Het verzoek van de vrouw om gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] zal daarom worden toegewezen. Kinderbijdrage In een situatie waarin de minderjarige nimmer in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd, beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder, gerelateerd aan de tabel Eigen aandeel kosten van kinderen (bijlage Trema-rapport). De rechtbank overweegt dat de vrouw niet heeft betwist dat de man vanaf het moment dat hij op de hoogte raakte van de zwangerschap duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij geen kind met haar wenste. Er is tussen partijen geen sprake geweest van een affectieve relatie in de zin van toekomstgericht samen leven. De man heeft zich vervolgens nimmer als een vader gedragen en in die hoedanigheid contacten met het kind gehad. Tussen partijen bestaat ook geen verschil van inzicht over het tot op heden ontbreken van enige vorm van contact of omgang tussen de man en het kind. Gelet hierop neemt de minderjarige derhalve geen deel aan welstand zoals de man die in zijn leven voert en zal de minderjarige daaraan gelet op de huidige opstelling van de man in de toekomst ook niet aan gaan deelnemen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat alleen het inkomen van de vrouw maatgevend dient te zijn voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige. Blijkens de tabel Eigen aandeel kosten van kinderen 2014 bedraagt de behoefte van [minderjarige] 163,- bij een netto gezinsinkomen van 1.300,-. De door de vrouw opgevoerde kosten van [minderjarige] (huur, energie, school, opvang, kleding, voeding en activiteiten) zijn kosten die verdisconteerd zijn in de tabellen, zodat de rechtbank met deze kosten geen rekening houdt. Daarbij is de hoogte van deze kosten door de man betwist en zijn deze kosten door de vrouw niet aangetoond. Het feit dat de vrouw geen huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderbijslag ontvangt houdt verband met haar illegale verblijf hier in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat deze keuze voor rekening en risico van de vrouw dient te blijven en niet afgewenteld kan worden op de man. Op grond van artikel 1:404 lid 1 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen. Bij de berekening van de draagkracht van partijen gaat de rechtbank uit van een netto besteedbaar inkomen van de man van 2.090,- per maand en van de vrouw van 1.300,- per maand. Rekening houdend met de in het Tremarapport van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak geformuleerde uitgangspunten en de daarbij gebruikte formule 70% ((NBI (30% NBI + 860,-)) voor het berekenen van de draagkracht van partijen komt de rechtbank tot de volgende slotsom.

De draagkrachtruimte van de man bedraagt 422,-. Zijn draagkracht dient verdeeld te worden over twee kinderen zodat een draagkrachtruimte van 211,- resteert ten behoeve van [minderjarige]. De draagkrachtruimte van de vrouw bedraagt 35,-. Hun totale draagkracht bedraagt derhalve 246,-. Uit de draagkrachtvergelijking volgt dat de man met een aandeel van 86% bij dient te dragen in de behoefte van [minderjarige] en de vrouw met een aandeel van 14%. De man dient daarom met een bedrag van 140,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Gelet op zijn draagkrachtruimte is hij hiertoe in staat. 5 De beslissing De rechtbank: - stelt vast het vaderschap van de man: [man], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] wonende te [woonplaats], ten aanzien van: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum]. - draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den-Haag; - bepaalt dat de man met ingang van 23 december 2014 140,- (honderdveertig euro) per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw; - verklaart de beschikking voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N. van Slooten, griffier, op 13 januari 2016. 1 1 Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).

Het beroep moet worden ingesteld: - door de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.