ECLI:NL:RBAMS:2017:3179

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:RBLIM:2016:661

ECLI:NL:RBDHA:2015:16283

ECLI:NL:RBROT:2014:10830

ECLI:NL:RBAMS:2015:6673

ECLI:NL:RBNNE:2017:1905

ECLI:NL:RBMNE:2014:6635

ECLI:NL:RBNHO:2016:8196

ECLI:NL:RBNHO:2016:6590

ECLI:NL:RBDOR:2008:BD6428

ECLI:NL:RBAMS:2016:4523

ECLI:NL:RBOBR:2016:7513

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBDHA:2017:1591

ECLI:NL:RBGEL:2016:5507

ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8433

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBAMS:2017:4433

ECLI:NL:RBARN:2011:BP9834

ECLI:NL:RBZLY:2006:AY7374

ECLI:NL:RBLIM:2016:9653

ECLI:NL:RBMNE:2016:530

ECLI:NL:RBNNE:2015:5097

ECLI:NL:RBMNE:2017:2404

ECLI:NL:RBLIM:2017:6026

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBNHO:2013:13257

ECLI:NL:GHDHA:2017:1150

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2773

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBLIM:2017:7110

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBROT:2016:7322

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBLIM:2016:3870

ECLI:NL:RBOBR:2013:2742

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBGEL:2016:2087

ECLI:NL:GHDHA:2016:3002

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBOVE:2016:5284

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:RBNHO:2016:11222

ECLI:NL:RBMNE:2017:3808

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBROT:2016:4938

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBAMS:2016:4933

EJEA ECLI:NL:RBROT:2016:1185 Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak Datum publicatie ZaaknummerKTN _

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8108

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:RBNHO:2015:4553

ECLI:NL:RBOBR:2017:2702

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBNHO:2017:437

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2017:5570

ECLI:NL:RBNHO:2017:1456

ECLI:NL:GHAMS:2016:2508

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:RBROT:2017:1535

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:RBAMS:2015:5388

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ1184

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3910

ECLI:NL:RBZWB:2016:4788 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer AZ VERZ

ECLI:NL:RBLEE:2004:AR5337

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBAMS:2015:3655

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

Transcriptie:

ECLI:NL:RBAMS:2017:3179 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 10-04-2017 Datum publicatie 12-05-2017 Zaaknummer EA VERZ 17-179 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg - enkelvoudig Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst omdat werknemer wettelijk vereist diploma niet heeft behaald. Kantonrechter beoordeelt aard werkzaamheden en stelt vast dat gerechtvaardigd is dat werkgever verlangt dat werknemer aan Wftverplichting voldoet. Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW met toekenning transitievergoeding en inachtneming opzegtermijn. Geen aanleiding voor toekenning billijke vergoeding. Vindplaatsen Rechtspraak.nl AR-Updates.nl 2017-0588 AR 2017/2459 Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM Afdeling privaatrecht zaaknummer: 5766103 EA VERZ 17-179 beschikking van: 10 april 2017 func.: 21924 beschikking van de kantonrechter I n z a k e de besloten vennootschap Unirobe Meeus Groep B.V.

gevestigd te 's-gravenhage verzoekster nader te noemen: UMG gemachtigde: mr. P.A.L. de Jong t e g e n [verweerster] wonende te [plaats] verweerster nader te noemen: [verweerster] gemachtigde: mr. E.J. Crooy VERLOOP VAN DE PROCEDURE UMG heeft een verzoek ingediend (binnengekomen op 28 februari 2017) dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 29 maart 2017. UMG is verschenen bij [naam 1] ( [functie] ) en [naam 2] ( [functie] ), vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, UMG aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald. GRONDEN VAN DE BESLISSING Uitgangspunten 1. Uitgegaan wordt van het volgende. 1.1. [verweerster], geboren op [datum], is sedert 7 november 1977 in dienst van UMG en is laatstelijk werkzaam in de functie van schadebehandelaar. Het bruto salaris bedraagt 1.661,59 per maand exclusief 8% vakantietoeslag. 1.2. Per 1 januari 2017 geldt op grond van de Wet Financieel Toezicht (Wft) dat personen die adviseren over particuliere schadeverzekeringen moeten beschikken over een diploma Adviseur Schadeverzekering particulier, bestaande uit de modules Basis en Schadeverzekeringen particulier. 1.3. UMG heeft [verweerster] in ieder geval vanaf mei 2015 te verstaan gegeven dat zij over het diploma diende te beschikken. Zij is in staat gesteld om (zo vaak zij wilde) examen af te leggen. 1.4. [verweerster] heeft meerdere malen het examen voor de module Schadeverzekeringen

particulier afgelegd, maar is niet geslaagd. Verzoek en verweer 2. UMG verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a jo. 7:669 lid 3, onderdeel d (primair) of onderdeel h (subsidiair) van het Burgerlijk Wetboek (BW). 3. Aan dit verzoek legt UMG kort gezegd het volgende ten grondslag. [verweerster] dient over het door de Wft vereiste diploma te beschikken. Zelfs als zij daartoe niet op grond van de Wft gehouden zou zijn, stelt UMG toch die eis. [verweerster] is hier meermalen op gewezen en UMG heeft zich met onder andere het organiseren van studiedagen, examentrainingen en een roadshow voor het afleggen van examens in een autobus tot het uiterste ingespannen om werknemers in staat te stellen het diploma te halen. Desondanks is [verweerster] daar niet in geslaagd. Als UMG de advisering laat plaatvinden door een werknemer die niet beschikt over de daarvoor vereiste diploma s is zij in overtreding en loopt zij risico hoge boetes opgelegd te krijgen. Daarom kan zij niet anders dan [verweerster] ontslaan wegens disfunctioneren dan wel op de h- grond wegens het ontbreken van het noodzakelijke diploma. Omdat het niet halen van het diploma door [verweerster] eerder het gevolg is van onwil dan onmacht, is er sprake van ernstige verwijtbaarheid die ertoe leidt dat de opzegtermijn niet in acht hoeft te worden genomen en zij geen recht heeft op een transitievergoeding. Herplaatsing ligt niet in de rede en er zijn ook geen mogelijkheden voor. 4. [verweerster] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert daartoe samengevat het volgende aan. Op [verweerster] rust niet de wettelijke plicht om een diploma te halen, omdat zij niet adviseert. Desalniettemin heeft [verweerster] zich tot het uiterste ingespannen om aan de wens van UMG te voldoen, maar desondanks is zij er niet in geslaagd het diploma te behalen. Dit betekent niet dat zij disfunctioneert, ze heeft altijd naar behoren gefunctioneerd en nooit klachten gekregen. Er is geen redelijke grond om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Mocht de arbeidsovereenkomst toch worden ontbonden, dan heeft [verweerster] recht op de transitievergoeding, omdat van onwil om het diploma te behalen zeker geen sprake is. Daarnaast heeft zij dan recht op een billijke vergoeding, omdat UMG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door een niet op grond van de Wft verplicht diploma verplicht te stellen en haar daarom van haar functie te halen. Bovendien leidt [verweerster] meer financiële schade dan door de transitievergoeding wordt gedekt. Beoordeling 5. De kantonrechter ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of [verweerster] op grond van de Wft sinds 1 januari 2017 over een diploma dient te beschikken. Als het louter gaat om schadebehandeling dan is er geen diploma-plicht, als het gaat om adviseren wel. Daarbij wordt adviseren uitgelegd als het doen van een aanbeveling aan een natuurlijk persoon over een concreet financieel product. In de functiebeschrijving (productie 3 bij verzoekschrift) staat dat een schadebehandelaar bij UMG onder meer tot taak heeft te middelen tussen de polisvoorwaarden, de klant en de verzekeraar en onderhandelen over de aansprakelijkheid, toe- of afwijzen van de schadevergoeding en het in gang zetten van de financiële afwikkeling (punt 4) en de verzekeringsbehoefte van de klant te signaleren en door te verwijzen (punt 8). Ter zitting heeft [verweerster] verklaard die taken niet uit te voeren en wel te signaleren of het claimen van een schade gunstig is in verband met de no-claim of bonus-malus en de klanten dan een keuze voor te leggen. Ook heeft zij aangegeven dat als zij bijvoorbeeld signaleert dat iemand geen glasverzekering heeft, zij deze persoon doorverbindt met de klantenservice. De kantonrechter is van oordeel dat de taken die [verweerster] heeft omschreven, kunnen worden gekwalificeerd als adviseren als bedoeld in de Wft. In ieder geval is de lijn tussen

informeren en signaleren en adviseren bij de omschreven werkzaamheden in ieder geval zo dun, dat het gelet op het risico dat UMG loopt waanneer wordt geadviseerd door iemand die niet aan de diploma-eisen van de Wft voldoet gerechtvaardigd is met de intrede van deze Wft-verplichting van [verweerster] te verlangen dat zij daaraan voldoet. 6. Vast staat dat [verweerster] niet aan de diploma-vereisten van de Wft voldoet, ondanks dat zij daartoe voldoende gelegenheid heeft gekregen. Dit betekent niet dat [verweerster] disfunctioneert, zij functioneert immers al vele jaren naar tevredenheid. Zij heeft alleen een wettelijk vereist diploma niet. De arbeidsovereenkomst zal dan ook niet op de d-grond worden ontbonden, wel op de h-grond. UMG heeft uitgebreid uiteengezet dat herplaatsing niet in de rede ligt en niet mogelijk is en dit heeft [verweerster] niet betwist, zodat daarvan uit wordt gegaan. 7. Een werknemer heeft bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever recht op een transitievergoeding, tenzij sprake is van ernstige verwijtbaarheid van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van enige, laat staan ernstige, verwijtbaarheid van [verweerster]. Op geen enkele wijze is onderbouwd dat zij het diploma niet heeft gehaald uit onwil in plaats van onkunde. Dit betekent dat de transitievergoeding zal worden toegekend. UMG heeft ter zitting erkend dat dit een bedrag van 44.890,00 bruto betreft. Het ontbreken van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] heeft ook tot gevolg dat de opzegtermijn bij het bepalen van de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst in acht zal worden genomen. Niet ter discussie staat dat die opzegtermijn de wettelijke opzegtermijn van vier maanden is. 8. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de UMG. UMG heeft zich immers op goede gronden op het standpunt gesteld dat [verweerster] een diploma diende te halen. Het enkele feit dat de transitievergoeding mogelijk niet volstaat om de financiële gevolgen van het ontslag voor [verweerster] op te vangen, brengt niet met zich dat UMG verwijtbaar handelt. 9. Nu UMG ter zitting heeft aangegeven bij toekenning van (enkel) de transitievergoeding geen mogelijkheid te wensen om het verzoek in te trekken, zal die mogelijkheid ook niet worden geboden. 10. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. BESLISSING De kantonrechter: ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2017; kent aan [verweerster] een (transitie)vergoeding toe ten laste van UMG ter hoogte van 44.890,00 bruto; veroordeelt UMG tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen; wijst het meer of anders verzochte af. Aldus gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.