Tweede Kamer der Staten Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 14 november 2012 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Mevrouw drs. E.I. Schippers Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus EJ DEN HAAG. Geachte mevrouw Schippers,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Rapport over een klacht over de William Schrikker Groep uit Diemen. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/113

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

A Adviesaanvraag Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving dd 6 april 1993

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 15 juli Rapportnummer: 2013/087

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 20 december 2002 Rapportnummer: 2002/388

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Afhandeling klachten over de dienst

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport "Klagen bij de politie"

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11).

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 10 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/340

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Initiatiefvoorstel Beter debatteren in commissie en raad

2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Schematisch feitenrelaas impactanalyse Wet Open Overheid (d.d. 10 november 2017)

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 mei Antwoord op Kamervragen. Geachte voorzitter,

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 22 mei 2013 over het Deltaplan Dementie.

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Tweede Kamer der Staten Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek.

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wijze van afhandelen van bezwaarschriften door Gedeputeerde Staten CBE Inleiding

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Beoordeling. h2>klacht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een deskundigenoordeel van het UWV. Datum: 11 december Rapportnummer: 2014/205

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA Den Haag. 22 december 2017 Kamervragen 2017Z16598 en 2017Z16451

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten Generaal 2 Vergaderjaar 1992-1993 21980 Justitiële jeugdbescherming Nr. 10 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 15 oktober 1992 De bijzondere Commissie voor het jeugdwelzijnsbeleid 1 heeft op 25 juni 1992 mondeling overleg gevoerd met de minister van Welzijn, Volks gezondheid en Cultuur en de staatssecretaris van Justitie over de brief van beide bewindslieden van 21 mei 1992 inzake 1) voorstellen voor een geïntegreerde inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming en 2) de uitvoering van de motie Laning-Boersema inzake een herkenbaar meldpunt voor kindermishandeling. De commissie brengt van het gevoerde overleg het volgende verslag uit. 1 Samenstelling: Leden: Vacature PvdA, Niessen (PvdA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Lankhorst (Groen Links), voorzitter, Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Laning-Boersema (CDA), Dijkstal (VVD), Janmaat-Abee (CDA), Leijnse (PvdA), Doelman Pel (CDA), Wolffensperger (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), ondervoorzitter, Koetje (CDA), Vliegenthart (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Apostolou (PvdA), Beijlen-Geerts (PvdA), Huibers (CDA), M. D. T. M. de Jong (CDA) en Middel (PvdA). Plv leden: Vacature PvdA, Vacature PvdA, Van Middelkoop (GPV), Melkert (PvdA), Rosenmöller (Groen Links), E. G. Terpstra (VVD), Esselink (CDA), Ginjaar-Maas (VVD), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Frissen (CDA), Vacature PvdA, Vriens Auerbach (CDA), Kohnstamm (D66), V A. M. van der Burg (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Groenman (D66), Van Otterloo (PvdA), M M van der Burg (PvdA), Hermes (CDA), Van der Ploeg Posthumus (CDA) en Van der Vlies (SGP) 215388F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-gravenhage 1992

EEN GEÏNTEGREERDE IIMSPECTIE JEUGDHULPVERLENING EN JEUGDBESCHERMING Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Vliegenthart (PvdA) memoreerde dat de wens om te komen tot een integrale, onafhankelijke inspectie door de Kamer herhaaldelijk is geuit. In dit verband meende zij dat er sprake is van een historisch moment nu het onderliggende stuk bij de Kamer aanhangig is. Zij meende verder dat er nu een basis moet zijn om met grote snelheid verder te gaan. Zij was het eens met de keuze van de regering om de vorming van die integrale inspectie voorrang te geven boven integratie in het staatstoezicht, hoewel de Kamer ook al eerder heeft uitgesproken dat integratie in het staatstoezicht ook wat haar betreft een hele begaanbare weg is. Gezien de tijd moet echter voorrang worden gegeven aan de vorming van een integrale inspectie boven integratie in het staatstoe zicht. Zij pleitte er dan ook voor om dit op een zodanige manier te doen dat integratie in het staatstoezicht geen volledige reorganisatie vergt. Zij memoreerde als tweede punt dat de PvdA-fractie voorstander is van een landelijke inspectie, die zowel rapporteert aan de landelijke overheid als aan de provincie. Zij verwees daarbij naar de zin op pagina 12 van de brief van 21 mei 1992 die luidt: «Er hoeft niet apart te worden voorzien in de mogelijkheid voor provincies om aan de Inspectie te verzoeken om door de provincie gewenst onderzoek te verrichten». Mevrouw Vliegenthart was van mening dat die mogelijkheid er wél moet zijn. Als het goed is, is de totale werkwijze van de inspectie al zo dat daar in voorzien is, maar in bepaalde situaties moet die mogelijkheid er zijn. Een punt wat daarbij hoort, is dat in de notitie staat dat «er sprake dient te zijn van een aanwijzingsbevoegdheid van de bewinds lieden, en dat er nog besproken moet worden hoe dit op een juiste wijze gehanteerd zou kunnen worden». Zij achtte deze aanwijzingsbevoegheid terecht, maar zou toch wel willen weten waar die aanwijzingsbe voegdheid zich precies op richt. Wat haar verder nog opviel was dat bij de keuze voor een inspectie op afstand er gekozen is - althans in de werkgroep - voor een vormgeving waarbij een aantal aspecten volgens haar vergeten zijn. De inspectie richt zich in die vormgeving op kwaliteitszorgsystemen binnen instel lingen en het toepassen van die kwaliteitszorgsystemen. Mevrouw Vliegenthart deelde echter de opvatting dat er meer aspecten zijn die met de kwaliteit samenhangen en dan dacht zij bijvoorbeeld aan de samenwerking tussen instellingen. Het toezicht alleen op de instellingen zèlf schiet tekort, want ook het totaal van het beleid, heeft een kwaliteits aspect, hetgeen zij er heel nadrukkelijk aan zou willen toevoegen. Tenslotte vroeg zij aandacht voor de reikwijdte: er zijn natuurlijk ook op gemeentelijk niveau nog een aantal voorzieningen, die niet onder de Wet op de jeugdhulpverlening als zodanig vallen, maar natuurlijk wel in die samenhang betrokken zijn. Zij zou de interpretatie zo laten luiden - met name vanuit het aspect van kwaliteit van het totale beleid op het terrein van de jeugdhulpverlening - dat, mochten zich daar fricties voordoen, de inspectie dat moet kunnen signaleren en daarmee dus ook overleg tussen betrokken overheden mogelijk moet maken. De heer Dijkstal (VVD) vroeg zich af of de onderliggende notitie integraal deel uit maakt van het regeringsstandpunt. In de eerste plaats wees hij op het feit dat in de notitie terecht een onderscheid wordt gemaakt tussen de gezamenlijke verantwoordelijkheid die WVC en Justitie dragen voor de jeughulpverlening, naar analogie van de wet en wat de Kamer daarover gezegd heeft. Maar er staat ook in de notitie iets over de bijzondere verantwoordelijkheid van de staatssecre

taris van Justitie met betrekking tot de gezinsvoogdij en de inrichting van de justitiële kinderbescherming. De VVD-fractie vindt het op zich zelf wel wenselijk als één inspecteur die beide terreinen bestrijkt, mits daarin duidelijk die tweedeling aanwezig is en zichtbaar blijft, aangezien anders een van beiden wellicht tekort gedaan zou worden. In de tweede plaats viel het hem op dat bij de rijksoverheid het begrip inspectie zeer verschillend wordt ingevuld. Daarom achtte hij het nuttig dat in de uitwerking helder wordt gemaakt, waar de inspecteur zich wel en niet mee moet bemoeien. Zo zou de inspectie zich volgens de heer Dijkstal niet moeten bemoeien met het beheer en beleid van de instel lingen, want dat is de verantwoordelijkheid van de ministers of provincies zelf. Waar het volgens hem om gaat is - conform de opvatting van mevrouw Vliegenthart, waarbij hij zich kortheidshalve aansloot - het kwaliteitstoezicht door de inspectie in ruime zin: zo onafhankelijk mogelijk en dus met een eigen budget. Het moet duidelijk worden welke personele en financiële condities er zijn om het werk zo onafhankelijk mogelijk te doen. Hij steunde het standpunt dat de inspectie zelf zich niet moet gaan bezig houden met het formuleren van kwaliteitscriteria. Verder benadrukte hij voor alle zekerheid nog eens, omdat daar zeker in het veld nogal eens misverstand over bestaat, dat de inspectie geen klachtenin stituut is en ook niet moet worden. Dit laatste moet in de vorm van onafhankelijke klachtencommissies. Hij zei met belangstelling de verdere ontwikkelingen (vervolgopdracht werkgroep, advies en regeringsstandpunt hierbij) af te wachten en drong erop aan dat de Kamer zo snel mogelijk hierover geïnformeerd wordt, temeer - in aansluiting op hetgeen mevrouw Vliegenthart hierover heeft gezegd - daar het bestuurlijk ongelukkig is dat er voorlopig een aparte inspectie tot stand wordt gebracht, terwijl er straks uitzicht is op dat ene staatstoezicht. Aan de andere kant kon hij instemmen met de keuze om nu maar vast te beginnen, als dat maar betekent dat het straks op een goede wijze in elkaar overloopt, ook in verband met de consequenties voor het personeel. Zijn laatste opmerking betrof de touwtrekkerij tussen de gemeenten en de provincies enerzijds en het rijk anderzijds over wat er allemaal in het decentralisatie-pakket moet worden opgenomen. Hij zou namens de VVD-fractie de waarschuwing willen uitspreken dat datgene wat in de afgelopen jaren is toegedeeld, in die operatie niet in een heel ander regime moet worden verlaten. Bijvoorbeeld de gezinsvoogdij, de lande lijke residentiële voorzieningen en de inspectiefunctie zouden niet moeten worden gedecentraliseerd. Er moet één centrale inspectie blijven, ook voor die terreinen die gedecentraliseerd zijn. Men zou moeten regelen op welke manier de inspectie die functies over die provinciale instellingen uitoefent en hoe de provincie een entree heeft naar de inspectie. Mevrouw Laning (CDA) stemde op hoofdlijnen in met de conclusies en voorstellen van de interdepartementale werkgroep. De CDA-fractie achtte het van groot belang dat nu waarschijnlijk eindelijk de integratie van de inspectie tot stand zal komen. Zij plaatste daarbij wel een kantte kening met betrekking tot het verloop van de samenwerking met de inspectie volksgezondheid. Als men het reorganisatievoorstel van het staatstoezicht bekijkt, dan zijn er een paar elementaire verschillen, die ook al door de vorige sprekers naar voren zijn gebracht. De klachtbehan deling bijvoorbeeld gebeurt wèl bij het staatstoezicht volksgezondheid. Dit is naar haar mening een groot verschil. In de tweede plaats benadrukte zij dat ook de kwaliteit op de werkvloer geïnspecteerd dient te worden, naast inspectie op afstand. Daarnaast had zij problemen met de exclusieve verantwoordelijkheid van de

minister van Justitie: wordt er niet het risico gelopen dat we exclusieve taken in de gewone inspectie krijgen: een inspectie binnen de inspectie. Dit leek haar niet wenselijk. Ten derde was het mevrouw Laning uit de stukken niet duidelijk geworden wat de verhouding met de provincies is. De CDA-fractie is van mening dat de keuze voor een integrale inspectie op rijksniveau, decen tralisatie praktisch onmogeljk maakt en dat er van deconcentratie uitgegaan moet worden, zoals eigenlijk bij het staatstoezicht gebeurt. Mevrouw Versnel (D66) sloot zich voor het merendeel aan bij de vorige sprekers. Ter onderstreping benadrukte zij nog eens het belang van één landelijke, integrale en centraal geregelde inspectie, met één soort kwaliteitsnorm, waarmee men functioneert. De grote lijn van een inspectie op afstand is ook voor de fractie van D66 een zinvolle opzet. Wel gaf zij toe dat niet alles op alles moet wachten en dat er inderdaad eerst een begin moet worden gemaakt met wat de Kamer altijd al wilde. Ten tweede memoreerde zij de kwestie van de aanwijzingsbe voegdheid van de ministers ten aanzien van die inspectie. Zij pleitte voor een regeling, dat wanneer er een dergelijke aanwijzingsbevoegdheid is, de Kamer daarvan op de hoogte wordt gesteld. Immers de Kamer heeft een afgeleide controlerende bevoegdheid. Als derde punt wilde zij nog onderstrepen dat de inspectie geen klachtinstelling is, en hoogstens een klacht als indicatie kan gebruiken. De heer Lankhorst (Groen Links) memoreerde dat hij de afgelopen jaren niet onder de indruk is geraakt van het tempo waarin de wens van de Kamer om te komen tot een geïntegreerde inspectie wordt uitge voerd. Hij had goed kennis genomen van de opmerking van de inmiddels vertrokken hoofdinspecteur Dijk bij diens afscheid. Bij zijn afscheid heeft hoofdinspecteur Dijk namelijk gememoreerd dat de vertraging mede is veroorzaakt door ambtelijke weerstand. Hij was ervan overtuigd dat de nieuwe hoofdinspecteur aan de binnen de inspectie aan te brengen veranderingen zou werken, maar achtte het nu juist wel van belang om de integratie van de inspectie snel af te ronden. Hij vroeg zich dan ook af of dit proces per 1 januari 1993 afgerond kan zijn. Hij was er zich van bewust dat het proces op een zorvuldige wijze tot stand moet komen omwille van de mensen die er werken, maar hij was ook van mening dat het in eerste instantie gaat om het belang van een aantal jongeren, waarvoor het nodig is dat er een interdepartementale inspectie komt. Antwoord van de regering De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zette uiteen dat de vertraging verband houdt met de op dit punt nog niet afgeronde decentralisatie-discussie. Zij zei dat de brief van 21 mei als de formele reactie moet worden beschouwd op datgene waar de werkgroep mee gekomen is. Zij herinnerde eraan dat de meeste woordvoerders het ermee eens zijn dat alle aandacht gericht wordt op de integratie tussen WVC en Justitie en dat pas daarna het traject aangegaan wordt naar de integratie met het staatstoezicht. Zij achtte het van belang dat in de vervolgopdracht aan de werkgroep het staatstoezicht betrokken wordt zodat met het insluizen hiervan rekening wordt gehouden. De ontwik keling van het reorganisatietraject wordt haars inziens op de voet gevolgd door de staatssecretaris van Justitie en haarzelf. Wat de positie van de provincies betreft moge het duidelijk zijn dat er geen enkel probleem bestaat ten aanzien van het rapporteren naar provincies of gemeenten toe. Zij zegde toe de formulering van de

vervolgopdracht - rekening houdend met de hier gedane suggesties - de Kamer te doen toekomen, zodat de Kamer hierover met de regering zou kunnen praten. De aanwijzingsbevoegdheid richt zich in de eerste plaats op de inspectie. De inspectie kan hierover rapporteren aan de Tweede Kamer, aan de bewindspersonen of aan de provincies. Deze bevoegdheid zal nader worden uitgewerkt in het vervolgtraject. Zij vond het geen enkel bezwaar om die aanwijzing, als deze er komt, ter kennisname van de Kamer te brengen. De minister was het eens met het standpunt van de heer Dijkstal met betrekking tot de klachten: daar moet een ander traject voor komen. Ook zij vond dat het niet de taak van de inspectie is om kwaliteitscriteria te formuleren, hetgeen ook duidelijk in het rapport van de werkgroep wordt vermeld. Zij was eveneens met de woordvoerders van mening dat inspecteren op hoofdlijn de hoofdzaak moet zijn, maar natuurlijk is het in sommige situaties noodzakelijk dat men zich dichter naar het werkterrein begeeft. Zij was de mening toegedaan dat dit punt nader geconcretiseerd dient te worden in een volgend stadium. Deconcentratie van de inspectie volgens mevrouw Laning leek haar een goed uitgangspunt. Wat betreft het verdere traject worden er dit jaar spijkers met koppen geslagen en zij zegde toe dat voor 31 december 1992 een uitgewerkt voorstel bij de Kamer ligt. De Staatssecretaris van Justitie sloot zich aan bij de woorden van de minister en had met instemming kennis genomen van het feit dat de commissie zich in hoofdzaken kan vinden in de voorstellen. Hij achtte, conform de ideeën van de heer Dijkstal, aansluitingen die met andere voorzieningen kunnen plaatsvinden bijvoorbeeld met de psychiatrie, van groot belang. De bijzondere positie van de minister van Justitie zal worden meegenomen in het uitwerkingstraject. Hij was het hartgrondig eens met het feit - dat door een aantal leden naar voren is gebracht - dat de inspectie geen klachteninstituut is. Hij hoopte over niet al te lange tijd het rapport over de klachtenregeling te mogen zien. Bij dit rapport van een daartoe ingestelde tripartite werkgroep zal een concept-wetsvoorstel worden bijgesloten, waarbij in ieder geval zeker is dat voor Justitie een verzwaarde klachtenprocedure aanwezig zal zijn, vanwege het dwangkarakter. Zijns inziens is de deconcentratie-gedachte, zoals geformuleerd door mevrouw Laning een plausibele gedachte, die in de uitwerking zeker gestalte zal krijgen. Discussie in tweede termijn Mevrouw Vliegenthart (PvdA) vroeg zich af of de provincie een concreet verzoek kan doen aan de inspectie om op de werkvloer te gaan kijken, op dit punt had zij nog onvoldoende helderheid gekregen. Immers zij was van mening dat daar, waar de provincies uitvoerende verantwoor delijkheid op basis van de wet hebben gekregen, zij ook de mogelijkheid moeten hebben om de inspectie dat verzoek te doen om die kwaliteit te toetsen. Verder wilde zij enige indicatie krijgen van de regering wanneer de integrale inspectie van start zou kunnen gaan. Mevrouw Laning (CDA) verzocht de regering om bij het uitgewerkte voorstel een tijdschema toe te voegen. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zegde toe de Kamer een tijdschema bij het uitgewerkte voorstel te doen toesturen. Zij beklemtoonde, dat aangezien het hier een formele reorganisatie betreft, de nodige zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. De

Kamer zal geïnformeerd worden over de activiteiten die per tijdsperiode ontplooid zullen worden. Aan mevrouw Vliegenthart meldde zij dat als de provincie aanleiding ziet om de inspectie aan te spreken, zij dit altijd kan doen via de minister. Echter dit onderdeel zal, naast de formulering op pagina 12, in de omschrijving van het vervolgtraject nader omschreven worden. De Staatssecretaris van Justitie nam de woorden van vermaan serieus: daar waar het kan zal meer snelheid betracht worden dan in het verleden mogelijk is gebleken DE UITVOERING VAN DE MOTIE LANING-BOERSEMA INZAKE EEN HERKENBAAR MELDPUNT VOOR KINDERMISHANDELING Vragen en opmerkingen uit de commissie Mevrouw Laning (CDA) betreurde het dat zij bij haar motie van 17 juni 1992 (Kamerstuk 21 980, nr. 6) niet tegelijkertijd een tweede heeft ingediend, met een eigen voorstel voor een tijdschema voor de onder handelingen. Zij wees in dit verband naar de hoofdmoot van de motie namelijk dat deze meldingen volgens een geprotocolleerde methode, omringd met de noodzakelijke waarborgen worden behandeld. In een brief van de staatssecretaris van Justitie van 7 oktober jl. attendeerde de staatssecretaris van Justitie met betrekking tot de uitvoering van de motie op een brief van de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. In de brief van 9 oktober 1991 schreef staatssecretaris Simons dat aan de meldingscode met gedragsregels alsmede aan hande lingsprotocollen met richtlijnen wordt gewerkt door een werkgroep. Echter, in het rijtje deelnemers worden de vertegenwoordigers van de Raden voor de Kinderbescherming gemist. Vervolgens berichtte de staatssecretaris van Justitie de Kamer op 10 april 1992 in een tussenbe richt over de heroriëntatie jeugdbescherming en reclassering op pagina 4 dat door de Raden voor de Kinderbescherming gewerkt wordt aan een eigen formulering van de voornaamste kerntaak en dat zij druk bezig zijn met voorstellen voor regionale organisaties waarin taken moeten worden ondergebracht die thans door de Raden voor de kinderbescherming, de (Gezins)voogdij-instellingen en (deels) de bureaus vertrouwensartsen worden uitgevoerd. Op 21 april ontving de Kamer vervolgens een kopie van een pittige brief van 15 april 1992, die de landelijke Stichting bureaus vertrouwensartsen kindermishandeling aan de minister van WVC gezonden heeft. Zij concludeerden dat het ministerie van WVC in het geheel niet bij de discussie en meningsvorming is betrokken, laat staan dat er een open inhoudelijke discussie tussen de Raden voor Kinderbe scherming en de bureaus vertrouwensartsen heeft plaatsgevonden op instignatie van de bewindslieden. Haar conclusie kon dan ook niet anders zijn dan dat de departementen volstrekt langs elkaar heen werken, en de beide voorzieningen, die thans deze kerntaak ten aanzien van kinderen vervullen, ook. Een ander belangrijk aandachtspunt betreft het ontbreken van een (wettelijke) regeling van de bevoegdheden en de positie van de bureaus vertrouwensartsen. Zij vroeg zich af wanneer het regeringsstandpunt over het rapport van de Commissie van advies inzake de bevoegdheden van de bureaus vertrouwensartsen verschijnt. Verder verzoekt de CDA-fractie de minister en staatssecretaris dringend om op zo kort mogelijke termijn een gesprek te organiseren tussen de Raden van de Kinderbescherming en de bureaus vertrouwensartsen over de wijze waarop het beste vorm kan worden gegeven aan datgene wat in de motie door de Kamer gevraagd is. 6

Deze fractie vindt het zeer ongewenst dat de consequenties voor de bureaus vertrouwensartsen zullen worden bezien als één en ander uitge kristalliseerd is zoals op bladzijde 4 van de brief van 23 juni jl. wordt gemeld. Mevrouw Laning concludeerde dat de staatssecretaris van Justitie en de minister van WVC de motie kennelijk naast zich neer hebben gelegd. Mevrouw Laning hoopte dan ook dat een gezamenlijke beleidslijn terzake vastgesteld kan worden. De overige leden sloten zich kortheidshalve aan bij de inbreng van mevrouw Laning. De Staatssecretaris van Justitie stelde dat het een misverstand zou zijn te denken dat er niets is gebeurd. Zo zijn er wel degelijk gesprekken geweest: toevallig nog hebben ambtenaren van WVC en Justitie met elkaar over dit onderwerp gesproken. Tijdens een werkbezoek aan de Raad voor de kinderbescherming te Amsterdam heeft hij geconstateerd dat in het veld een nieuw elan is ontstaan door o.m. de kerntaken-discussie. Men slaat nieuwe wegen in; waar men vroeger nog wel eens met de rug naar elkaar toe stond, is nu een uitstekende samen werking ontstaan. De staatssecretaris nam aan dat zij de bedoeling van de motie van mevrouw Laning niet zo voorvarend hebben kunnen uitvoeren, als in zijn bedoelingen wenselijk zou zijn geweest. Wat hij zeggen kon - mede namens de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur - was dat het gesprek waar mevrouw Laning om vraagt - namelijk tussen de Raden voor de Kinderbescherming en de bureaus Vertrouwensartsen - op korte termijn zou moeten plaatsvinden. Hij zegde dan ook toe dat na het zomerreces een bericht hieromtrent bij de Kamer klaar ligt. Mevrouw Laning interrumpeerde dat een goede samenwerking alleen niet voldoende is, maar dat het gaat om één regionaal meldingspunt, een protocol en beschermingsmaatregelen. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zegde toe een gesprek tussen de vertrouwensartsen, de Raden voor de Kinderbe scherming en het IPO op zeer korte termijn te arrangeren. Voor dit gesprek zal plaatsvinden, zal de volgende probleemstelling op tafel gelegd worden, namelijk dat het centrale regionale meldpunt tot taak heeft om zorgvuldig een traject te bepalen voor een betrokken melding, waarbij zowel de vrijwillige hulpverlening als de medische en justitiële aspecten worden afgewogen en waarbij dit schriftelijk wordt vastgelegd naar die instanties toe, die relevant zijn. Aan de hand van dit thema zal de Kamer verslag worden gedaan van dit gesprek. Mevrouw Laning informeerde nog naar de juridische positie en het regeringsstandpunt daarover. In antwoord hierop zegde de Staatssecretaris van Justitie de Kamer toe dat dit regeringsstandpunt nog dit jaar zal verschijnen. De voorzitter van de commissie, Lankhorst De griffier van de commissie, Roovers