Naar de Kermis Johan In een liedjesschrift, circa 1915 volgeschreven door Maria Leonie ENIS uit Herent en ons bezorgd door haar kleindochter, vonden we ondermeer dit relaas terug over een liefdesgeschiedenis op de kermis. Het lied wordt gezongen door een (jong) meisje, die vertelt hoe ze haar kermislief naar een weide lokt om hem daar tot handtastelijkheden te verleiden. Wat tot haar verbazing mislukt en ze stuurt hem dan ook meteen wandelen, na in de laatste strofe de jongeman nog wat goede raad te verlenen. Harry Franken noteerde circa 1975 bijna dezelfde tekst bij Wilhelmina van Wanrooy-de Hoogh uit Oosterhout en noteerde hoe die dame het zong. Roger Hessel publiceerde in "Liedjes die eigenlijk niet mogen" nog een variante uit een niet nader omschreven "liedschrift uit West-Vlaanderen" onder de titel "In een groene wei" en vond een waarschijnlijk oudere variant in een liedschrift uit Mechelen onder de titel "Kermis te Etterbeek". Zo was ook de titel van een nog oudere versie in een liedschrift van Anna-Catharina De Keuster (1837-1919), geboren in Schaarbeek, min of meer in het dialect opgesteld. De stijl en de schaamteloze inhoud van het lied deed ook ons meteen denken aan liederen circa 1850. En 't Kliekse vond en publiceerde een gecondenseerde variant onder de titel "Naar Bellingen" Naar Bellingen (slot) We geven hier eerst de oude "oorspronkelijke" tekst en daarna onze bewerking van een recentere versie: aangezien dergelijke liederen vooral mondeling werden overgeleverd door veelal analfabete volksmensen is het niet te verwonderen dat de essentie van het verhaal bewaard bleef maar de omschrijvingen sterk afwijken.
versie circa 1850 - Schaarbeek Kwam het lest met mynen minaer naer etterbeek de kermis vieren het was om te dansen met malkaer en daer te nemen ons plaziere ik was in het bloeyen van myn jeugd ik en verlangen maer achtien jaeren en myn jong hert genegen tot de vreugd en ik kost den maedom 1 niet meer spaeren Wy kwaemen uijt de mooriaen 2 gegaen vermoeyd van danssen en valsseeren en ik vroeg aen mynen minnaer om naer huijs te gaen en de groene wykens 3 te passeren vrind het is nu in de maend van mey vraevenus 4 heeft ons hert ontsteken komd in het groen en zet u aen my zey laet ons de tael van liefde spreken ik zetten my al in het groen maer als hy was by my gezeeten gaf ik den jongman eennen zoen het was om alles doen te weeten hy zat daer als een koud stuk eys zonder de liefde te gevoellen en neffens hem had hy het paradys om zynnen brand nu te verkoelen Wat raed voor mynnen minnen brand ik kost den voegel niet doen fluyten minnaer gy moest den kousen band eens aen my beennen wat doen sluyten hy heef te myn kleed tot aen mynen knie hy en dede niet meer als ik hem zeyde wie heeft er van zoo leven nog een domer jong gezien hy en kost myn jong hert niet verbeyde ik bleeft te midel in het lied 5 ach kiependouken 6 geeft hem krachten jongmans onsluyten stond my klied 7 of ik moet in de pyn versmagten ik doch als hy myn borstens tast dat hy dan zou gevoelen krygen maer het bleef altyd den zelven domen gast ik moest er op het lest van zwygen
ik was op hem dan zoo zeer gestoord ik zey dat hy niet meer moest komen maer als ter hy dees woorden had gehoord wierd er hy van droefheyd in genoemen hy sprak vrindin met droefgetraen waer om steld gy my uyt u zinnen het is omdat gy my niets en heeft gedaen dat ik u niet en kan beminnen 1 maedom = maagdom, maagdelijkheid 2 de moriaen = naam van een eeuwenoude herberg-brouwerij in Etterbeek, langs de Maelbeek gelegen. Tevens de aloude roepnaam van een medemens van Afrikaanse afkomst of met donkere huidskleur. 3 groene wykens = de groene weiden 4 vraevenus = vrouw Venus, godin van de liefde 5 lied = leed 6 kiependouken = Cupido, Romeinse God van de liefde, bij de Grieken "Eros" genaamd. Maar Anna Catharina De Keuster kende blijkbaar het woord "Cupido" niet. 7 jongeman, ontsluit terstond mijn kleed Wij combineerden het handschrift van M.L. Enis met de andere versies en met de registratie van Harry Franken en kwamen tot dit "gemoderniseerd" resultaat:
Kermislied Wij waren eens naar de kermis gegaan, 't was om de kermis te vieren, 't was om te dansen, te springen met elkaar, 't was om te maken veel plezieren. Wij waren jong en beiden in de fleur, wij waren nog maar zestien jaren. Toen ik mijn jong hartje aan mijne minnaar gaf kon ik mijne maagdebloem niet sparen. Toen ik mijn jong hartje aan mijne minnaar gaf kon ik mijne maagdebloem niet sparen. Ik sprak: "Minnaar, kom laat ons gaan van hier, laat ons de groene wei passeren het is nog vroeg en nog volop in den dag, daar zullen wij ons amuseren." 'k Zette mij neder in het jeugdig groen, naast mijne minnaar zijne zijde. Naast zijne zijde: dat was het paradijs, waar ik hem tot liefde wou verleiden. Naast zijne zijde: dat was het paradijs, waar ik hem tot liefde wou verleiden. Ik sprak: "Minnaar wil jij mijn kousenband wat strakker aan mijn been sluiten?" Ik sprak: "Minnaar, wil jij er mijn corset wat sterker om mijn middel sluiten?" Ik hief mijn rokje tot boven mijne knie, hij deed niet meer dan ik hem zeide. Heb je vanzeleven zo nen stommen boer gezien? Wat ik gèren had kon ik niet krijgen! Heb je vanzeleven zo nen stommen boer gezien? Wat ik gèren had kon ik niet krijgen! Ik sprak: "Minnaar, vertrekt gij maar van hier, gij hoeft bij mij niet meer te komen." Toen mijn minnaar die woorden had gehoord vol droefheid was zijn hart benomen. Hij sprak: "Zoetlief, waarom verlaat gij mij? Waarop zet gij toch uwe zinnen?" "Omdat gij niet mijn zinnen hebt voldaan kan ik niet langer u beminnen."
"Omdat gij niet mijn zinnen hebt voldaan kan ik niet langer u beminnen." Ik sprak: "Minnaar, nu voor de laatste maal, als gij een meisje wilt beminnen, als gij naar 't bal of naar de kermis gaat, voldoet dan eerst toch hare zinnen. Dan zal je zijn een flinke jongeman, dan zal ze zijn van u tevreden. Dan zal je zijn een flinke jongeman die alle smarten kan genezen." Dan zal je zijn een flinke jongeman die alle smarten kan genezen." Partituur * Kermislied * instrumentaal