AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Vergelijkbare documenten
Activiteit: In werking hebben van een stookinstallatie Emissies naar de lucht

Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Antwoorden AIM sessie Assnlkrtgl9

Activiteit: In werking hebben van een stookinstallatie Aardgas gestookte ketelinstallaties met een nominaal vermogen boven de 400 kilowatt

Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B

BIJLAGE V. Technische bepalingen inzake stookinstallaties. Deel 1. Emissiegrenswaarden voor de in artikel 32, lid 2, bedoelde stookinstallaties

AFDELING VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Asas5y5dv8q

Ruud van Empel. Inspecties & Onderhoud van stookinstallaties en brandstofsystemen. Van Empel Inspecties & Advisering bv

Activiteit: In werking hebben van een stookinstallatie Aardgas gestookte ketelinstallaties met een nominaal vermogen boven de 400 kilowatt

Antwoorden AIM sessie As42vxso84s

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Asww88b6w9k

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Asxkctzcho8

AIM Toelichtingen bij de milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Kenniscentrum InfoMil Handleiding voor kleine en middelgrote stookinstallaties

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

houdende nieuwe regels voor de emissie van middelgrote stookinstallaties (Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)

Antwoorden AIM sessie Atkqkqrorav

Antwoorden AIM sessie Axqim21ko4r

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Antwoorden AIM sessie Atd0yfc13q8

Emissieregelgeving voor stookinstallaties

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Antwoorden AIM sessie Au5yjah1jrq

Gericht op de toekomst. Stikstofoxiden. Praktische toepassing van meten van NO x

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Avgq7pvrihs

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Asqdlj24vtz

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

Antwoorden AIM sessie Auizkk8qptn

Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aut3e4ci92n

Antwoorden AIM sessie Ate3vdc3jwm

Antwoorden AIM sessie A3py48ycbyc

De volgende stukken uit het Activiteitenbesluit heeft u nodig om de juiste lozingenroutes te kunenn bepalen:

Antwoorden AIM sessie Asjn77k92wr

Antwoorden AIM sessie A4l1mt1ffx6

Antwoorden AIM sessie As0dul00c14

AIM - Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

Antwoorden AIM sessie At5dx27ggp6

Voedingsmiddelen onder algemene regels

Antwoorden AIM sessie Axjhejth7il

Antwoorden AIM sessie Aw4k7idfksg

BIJLAGEN. bij het voorstel. voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Antwoorden AIM sessie Axuhdot58hn

Antwoord: Ja, onder bepaalde weersomstandigheden zal de pluim zichtbaar zijn als gevolg van waterdamp in de rook.

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM - Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie A42v0btrj0j

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Regelgeving stookinstallaties vernieuwd. NEN-Infodag 4 juni Wim Burgers InfoMil

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Bijlage 1.2.2bis bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asatgpng2x2

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Activiteit: In werking hebben van een stookinstallatie Keuring en onderhoud

Antwoorden AIM sessie As9ijk1ma2e

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Toezicht lucht in het Activiteitenbesluit. Rommy Ytsma (InfoMil) 11 februari 2016

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AIM - Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Inhoud. Regelgeving voor stookinstallaties sterk in beweging

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit

Antwoorden AIM sessie Avn3vl43x1t

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

SCIOS. Certificatieregeling. Stookinstallaties Elektrisch Materieel Explosieveilige installaties

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie As8o91oea60

Workshop stookinstallaties Wim Burgers Rijkswaterstaat - InfoMil

Hightide surf&food/kennemerstrand/802/ijmuiden

Antwoorden AIM sessie Atd5iw7dqoc

Antwoorden AIM sessie Aun1j75ydj8

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aw4k7idfksg

Antwoorden AIM sessie A49w11g7r14

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Atkqkqrorav

Antwoorden AIM sessie Av5n87erd80

Betonindustrie onder algemene regels

TOEZICHTPLAN <naam bedrijf> <tijdvak>

Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen en gassen en het vullen van gasflessen

Op 19 april 2011 is een melding Activiteitenbesluit geaccepteerd welke op 22 maart 2011 is ingediend.

Wijzigingen emissienormen

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit milieubeheer

Antwoorden AIM sessie Aswyasd835z

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Avn3vl43x1t

Transcriptie:

AIM Milieuregels uit het Activiteitenbesluit Milieuregels U hebt op 21 9 2015 de vragenboom van de Activiteitenbesluit Internet Module (http://aim.vrom.nl) doorlopen. Dit document bevat de milieuregels uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling die gelden voor uw bedrijf. Deze milieuregels zijn samengesteld aan de hand van de activiteiten die u in de vragenboom van de AIM heeft geselecteerd, aangevuld met een aantal algemene regels, die ook op uw bedrijf van toepassing zijn. Antwoordlijst Dit document bevat ook een antwoordlijst, met daarin een overzicht van de door u in de AIM gegeven antwoorden. Aan het eind van de antwoordlijst is de conclusie opgenomen met betrekking tot het van toepassing zijn van het Activiteitenbesluit op uw bedrijf. Toelichtingen De toelichtingen op deze milieuregels kunt u vinden in een apart bestand. Inhoud Antwoordlijst 1 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening 5 In werking hebben van een stookinstallatie Emissies naar de lucht 6 In werking hebben van een stookinstallatie Bodembescherming en doelmatig beheer van afval of afvalwater In werking hebben van een stookinstallatie Keuring en onderhoud 19 Opslaan en overslaan van goederen algemeen 21 Opslaan en overslaan van stuifgevoelige goederen 23 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank 27 Algemene milieuregels voor emissies naar de lucht 33 Algemene milieuregels voor bodembedreigende activiteiten 37 Algemene milieuregels voor lozen 43 Algemene milieuregels voor type C inrichtingen 47 17 I

Antwoordlijst In de AIM heeft u de volgende antwoorden op de gestelde vragen gegeven. Hierop is de samenstelling van de milieuregels gebaseerd. Wat is de reden van uw bezoek aan de AIM? Tot welke branche behoort uw bedrijf? Selecteer hieronder alle activiteiten die in uw bedrijf worden uitgevoerd. Onderstaande activiteiten en situaties kunnen voorkomen bij bedrijven binnen het door u gekozen bedrijfsprofiel. Selecteer alle activiteiten en situaties die op uw bedrijf van toepassing zijn. Worden er in uw bedrijf activiteiten met afvalstoffen uitgevoerd, anders dan alleen het opslaan en afvoeren van afval dat binnen uw bedrijf is ontstaan? Activiteiten met afvalstoffen U heeft aangegeven dat activiteiten worden uitgevoerd met afvalstoffen, anders dan alleen opslaan van eigen bedrijfsafval. Selecteer hieronder alle activiteiten met afvalstoffen die in uw bedrijf worden uitgevoerd, anders dan de opslag van eigen bedrijfsafval. U hebt aangegeven dat sprake is van het opslaan, overslaan en/of opbulken van afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn. Checken welke milieuregels van toepassing zijn Geen Vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen voor mensen of dieren Vervaardigen of bewerken van hondenkluiven of andere voedingsmiddelen voor dieren, met uitzondering van het vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen voor dieren die binnen het bedrijf worden gehouden Ja Opslaan, overslaan en/of opbulken van afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn Inzetten van afvalstoffen als grondstof Mengen van afvalstoffen Opslaan, overslaan en/of opbulken van andere afvalstoffen Selecteer hieronder alle situaties die op deze afvalstoffen van toepassing zijn. Bij het door u geselecteerde bedrijfsprofiel kunnen de hierna genoemde activiteiten voorkomen. Selecteer alle activiteiten die op uw bedrijf van toepassing zijn. Onderstaande installaties kunnen voorkomen bij bedrijven binnen de geselecteerde profielen. Selecteer hieronder alle installaties die in uw bedrijf in werking zijn. Stookinstallatie U hebt aangegeven dat u een of meerdere stookinstallaties in uw bedrijf in werking heeft. Gaat het daarbij uitsluitend om aardgasgestookte verwarmingsketels of warmwaterketels? Stookinstallatie 0 Fabricage van levensmiddelen of voeder door bewerking en verwerking (behalve het uitsluitend verpakken) van al dan niet eerder bewerkte of onbewerkte plantaardige of dierlijke grondstoffen (uitgezonderd uitsluitend melk) in een capaciteit zoals in de toelichting omschreven Er is een IPPC-installatie in het bedrijf aanwezig, anders dan hierboven genoemd Stookinstallatie Nee 1 van 49

U hebt aangegeven dat u een of meerdere stookinstallaties in uw bedrijf in werking heeft. Hoeveel noodvoorzieningen heeft u die ten hoogste 500 uur per jaar draaien? En hoeveel overige stookinstallaties zijn er in uw bedrijf? 2 Stookinstallatie 1: Geef een korte omschrijving van stookinstallatie nr 1. Deze omschrijving helpt bij het beantwoorden van de volgende vragen over de stookinstallaties in uw bedrijf. Stookinstallatie 2: Geef een korte omschrijving van stookinstallatie nr 2. Deze omschrijving helpt bij het beantwoorden van de volgende vragen over de stookinstallaties in uw bedrijf. Wat voor type stookinstallatie is het? Wat voor type stookinstallatie is het? Stookinstallatie 'Stoomketel 3': Wat voor soort installatie is het? Stookinstallatie 'Stoomketel 4': Wat voor soort installatie is het? Selecteer hieronder de situatie die op 'Stoomketel 3' van toepassing is. Selecteer hieronder de situatie die op 'Stoomketel 4' van toepassing is. Brandstof Welke brandstof wordt verstookt? Brandstof Welke brandstof wordt verstookt? Vermogen Wat is het vermogen van stookinstallatie 'Stoomketel 3'? Vermogen Wat is het vermogen van stookinstallatie 'Stoomketel 4'? Selecteer hieronder alle opties die op uw bedrijf van toepassing zijn. Vloeistoffen in bovengrondse opslagtanks U hebt aangegeven dat vloeistoffen in een bovengrondse opslagtank worden opgeslagen. Stoomketel 3 Stoomketel 4 Ketel (zoals verwarmingsketel, warmwaterketel of stoomketel) Ketel (zoals verwarmingsketel, warmwaterketel of stoomketel) Stoomketel Stoomketel Geen proefinstallatie en geen mobiele stookinstallatie Geen proefinstallatie en geen mobiele stookinstallatie Aardgas Aardgas meer dan 400 kilowatt (nominaal) meer dan 400 kilowatt (nominaal) Opslaan van vloeistoffen in een bovengrondse opslagtank Ja Gaat het daarbij om gasolie, smeerolie of afgewerkte olie? Opslaan van gasolie en afgewerkte olie in bovengrondse opslagtanks Selecteer hieronder alle situaties die van toepassing zijn op het opslaan van gasolie en afgewerkte olie in bovengrondse opslagtanks. Opslaan van vuurwerk Wordt er binnen uw bedrijf consumentenvuurwerk opgeslagen? Bodembedreigende goederen Zijn er in uw bedrijf goederen waaruit bodembedreigende stoffen kunnen lekken of uitlogen onverpakt aanwezig? Bodembedreigende goederen U hebt aangegeven dat bodembedreigende goederen in uw bedrijf aanwezig zijn. Geen Nee Ja Geen 2 van 49

Hoe slaat u deze goederen op? Stuifgevoelige goederen Zijn er in uw bedrijf stuifgevoelige goederen aanwezig? Stuifgevoelige goederen U hebt aangegeven dat stuifgevoelige goederen in uw bedrijf aanwezig zijn. Hoe slaat u deze goederen op? Activiteiten met water of afvalwater Selecteer hieronder alle activiteiten die op uw bedrijfslocatie worden uitgevoerd. Activiteiten met transportmiddelen en/of werktuigen Onderstaande activiteiten kunnen voorkomen bij bedrijven binnen de geselecteerde profielen. Selecteer hieronder alle activiteiten die in uw bedrijf worden uitgevoerd. Diverse activiteiten Onderstaande activiteiten kunnen voorkomen bij bedrijven binnen de geselecteerde profielen. Selecteer hieronder alle activiteiten die in uw bedrijf worden uitgevoerd. Voedingsmiddelenindustrie U hebt een profiel binnen de voedingsmiddelenindustrie geselecteerd. Selecteer hieronder alle situaties die op uw bedrijf van toepassing zijn. Selecteer alle situaties die van toepassing zijn op het lozen van afvalwater afkomstig van alle activiteiten in uw bedrijf. Lozen van afvalwater in het oppervlaktewater Selecteer hieronder alle activiteiten waarvan het afvalwater in het oppervlaktewater wordt geloosd. Gegevens over afvalstoffen bij de melding Uit uw antwoorden blijkt dat sprake is van het opslaan, overslaan of verwerken van afvalstoffen die van buiten uw bedrijf afkomstig zijn. Ja In een silo Geen Geen Geen Geen Lozen van afvalwater in het vuilwaterriool Lozen van afvalwater op of in de bodem Lozen van afvalwater in het oppervlaktewater Lozen van afvalwater door andere activiteiten dan hierboven genoemd U moet de volgende gegevens over deze afvalstoffen bij de melding voegen: een omschrijving van de afvalstoffen; de handelingen die met deze afvalstoffen worden uitgevoerd; per handeling per afvalstof de maximale opslagcapaciteit en de verwerkingscapaciteit per jaar. Het gaat daarbij uitsluitend om de afvalstoffen waarvoor het Activiteitenbesluit regels bevat die op uw bedrijf van toepassing zijn. Situaties met geluidaspecten Hieronder staan situaties genoemd waarvoor het mogelijk nodig is dat een akoestisch rapport bij de melding worden gevoegd. Er vinden transportbewegingen met vrachtwagens plaats 3 van 49

Selecteer alle situaties die op uw bedrijf van toepassing zijn. Transportbewegingen met vrachtwagens U hebt aangegeven dat er binnen uw bedrijf transportbewegingen plaatsvinden. Selecteer hieronder alle situaties die op uw bedrijf van toepassing zijn. Er vinden tussen 19.00 en 7.00 uur gemiddeld meer dan vier transportbewegingen met vrachtwagens plaats Uitsluitend indien uw situatie voldoet aan beide voorwaarden moet voor de transportbewegingen een akoestisch rapport bij de melding worden gevoegd. Akoestisch onderzoek in beginsel niet nodig Op basis van uw antwoorden geldt in beginsel geen verplichting om een akoestisch onderzoek bij de melding te voegen. Het bevoegd gezag kan binnen 4 weken na ontvangst van de melding besluiten dat een rapport van een akoestisch onderzoek toch moet worden ingediend. Dit kan zij doen: als het aannemelijk is dat de geluidsnormen overschreden zullen worden of; als de inrichting op een gezoneerd industrieterrein is gelegen en het rapport nodig is voor zonebeheer. Melding ook naar de waterbeheerder Uit uw antwoorden blijkt dat er activiteiten plaatsvinden waarvoor de waterbeheerder bevoegd gezag is. Indien u een melding doet, moet deze ook bij de waterbeheerder worden ingediend. In het formulier kunt u aangeven wie voor uw bedrijf de waterbeheerder is - uw melding wordt automatisch doorgestuurd. Watervergunning nodig Uit uw antwoorden blijkt dat er activiteiten plaatsvinden waarvoor een vergunning ingevolge de Waterwet nodig is. Wij adviseren u hierover contact op te nemen met de waterbeheerder. Wie is mijn waterbeheerder? Bij lozing in rijkswater is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Bij lozing in regionale wateren is het waterschap of hoogheemraadschap het bevoegd gezag. Als u niet weet welk waterschap/hoogheemraadschap bevoegd gezag is voor uw situatie, kunt u contact opnemen met uw gemeente of een waterbeheerder. Zie voor contactgegevens van de waterbeheerders de website van de waterschappen. 4 van 49

Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening Document Vindplaats milieuregels Milieuregels "Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening" 3.1.3, artikel 3.3 Activiteitenbesluit 6.7, artikel 6.18 Activiteitenregeling nvt Versie 1 januari 2013 Activiteitenbesluit ( 3.1.3) Artikel 3.3 1. Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat: a. niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, of b. geen hemelwater is waarop de artikelen 3.33, 3.34, 3.49 en 3.60 van toepassing zijn c. geen drainagewater is als bedoeld in artikel 3.87, negende lid. 2. Het lozen anders dan in een vuilwaterriool is toegestaan. 3. Het lozen vindt slechts dan in een vuilwaterriool plaats, indien het lozen op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is. 4. Gewasbeschermingsmiddelen, waaronder onkruidbestrijdingsmiddelen, worden slechts op halfopen en gesloten verhardingen gebruikt, indien: a. sprake is van pleksgewijze behandeling door middel van selectieve toepassingstechnieken; en b. de kans op neerslag voor een periode van 24 uur na het voorgenomen gebruik niet groter is dan 40% volgens het weerbericht, bedoeld in artikel 5 van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, voor de desbetreffende regio van het land. 5. Gewasbeschermingsmiddelen, waaronder onkruidbestrijdingsmiddelen, worden niet gebruikt in of nabij straatkolken of putten. Activiteitenbesluit - Overgangsrecht ( 6.7) Artikel 6.18 1. Artikel 3.3, derde lid, is niet van toepassing op het lozen vanuit een inrichting dat is aangevangen voor het van toepassing worden van dat artikel op die inrichting. 2. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het lozen, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, in het vuilwaterriool van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, dat reeds plaatsvond voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, binnen een in dat maatwerkvoorschrift gestelde termijn wordt gestaakt. 5 van 49

In werking hebben van een stookinstallatie - Emissies naar de lucht Document Vindplaats milieuregels Versie 24 maart 2015 Milieuregels "In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie - Emissies naar de lucht" 3.2.1, artikel 3.7, lid 1 en 5, 3.8 t/m 3.10j Activiteitenbesluit 6.9, artikel 6.20 t/m 6.20c 3.2.1, artikel 3.5, 3.6, lid 1 en 5, 3.7 t/m 3.7p, Activiteitenregeling lid 1 Activiteitenbesluit ( 3.2.1) Artikel 3.7, lid 1 en lid 5 1. De artikelen 3.10 tot en met 3.10j en 6.20 tot en met 6.20c inzake emissies naar de lucht zijn van toepassing op het in werking hebben van een gasmotor, gasturbine, ketelinstallatie of dieselmotor, tenzij het betreft: a. een gasmotor, gasturbine, ketelinstallatie of dieselmotor die blijkens een daarvoor aan de inrichting verleende omgevingsvergunning worden gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO x ) of totaal stof; b. een gasmotor, gasturbine, ketelinstallatie of dieselmotor die een noodvoorziening is en ten hoogste 500 uren per jaar in gebruik is; c. een ketelinstallatie met een nominaal vermogen van minder dan 400 kilowatt waarin andere brandstoffen dan biomassa worden toegepast; d. een grote stookinstallatie; e. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie waarop paragraaf 5.2 van toepassing is, of f. een mobiele stookinstallatie. 5. Deze paragraaf is niet van toepassing op het stoken van stookinstallaties die ingevolge bijlage I, onderdeel C, categorie 1.4, onder a, van het Besluit omgevingsrecht er toe leiden, dat een inrichting vergunningplichtig is. Artikel 3.8 Een stookinstallatie kan gelegen zijn binnen de Nederlandse exclusieve economische zone. Artikel 3.9 Voor zover in deze paragraaf emissie-eisen worden gesteld aan stoffen, zijn de artikelen 2.7 en 2.8, derde tot en met vijfde lid, niet van toepassing. Artikel 3.10 Het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal ingangsvermogen van 1 Megawatt of meer voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10. 6 van 49

Tabel 3.10 Ketelinstallatie met een nominaal vermogen van 1 megawatt of meer Brandstof Brandstof in vaste vorm, met uitzondering van biomassa Brandstof in vloeibare vorm, met uitzondering van biomassa Biomassa, voor zover de ketelinstallatie een thermisch vermogen kleiner dan 5 megawatt heeft Biomassa, voor zover de ketelinstallatie een thermisch vermogen van 5 megawatt of groter heeft Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) 100 200 5-120 200 5-200 200 20-145 200 5 - Aardgas 70 200 - - Brandstof in gasvorm, met uitzondering van aardgas 70 vermenigvuldigd met een factor die gelijk is aan de verhouding van de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, uitgedrukt in MJ per normaal kubieke meter, tot een verbrandingswaarde van 31,65 MJ per normaal kubieke meter, waarbij de laatstgenoemde factor minimaal 0,9 en maximaal 2,0 bedraagt 200 - - onverbrande koolwaterstoff en (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Artikel 3.10a Het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen groter dan 400 kilowatt en kleiner dan 1 megawatt voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10a. 7 van 49

Tabel 3.10a Ketelinstallatie met een nominaal vermogen tussen de 400 kilowatt en de 1 Megawatt Brandstof Brandstof in vloeibare vorm, met uitzondering van biomassa Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter ) 120 200 20 - Biomassa 300 200 40 - Aardgas 70 200 - - Brandstof in gasvorm, met uitzondering van aardgas Houtpellets voor zover het geen biomassa betreft 70 vermenigvuldigd met een factor die gelijk is aan de verhouding van de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, uitgedrukt in MJ per normaal kubieke meter, tot een verbrandingswaarde van 31,65 MJ per normaal kubieke meter, waarbij de laatstgenoemde factor minimaal 0,9 en maximaal 2,0 bedraagt 200 - - 300 200 40 - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Artikel 3.10b Het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen gelijk aan of kleiner dan 400 kilowatt voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10b. Tabel 3.10b Ketelinstallatie met een nominaal vermogen gelijk aan of kleiner dan 400 kilowatt Brandstof Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) Biomassa 300 200 40 - Houtpellets voor zover het geen biomassa betreft 300 200 40 - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) 8 van 49

Artikel 3.10c 1. Bij gelijktijdig gebruik van verschillende soorten brandstof in een ketelinstallatie geldt als emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO2) en totaal stof, het gewogen gemiddelde van de emissiegrenswaarden die op grond van de artikelen 3.10 tot en met 3.10b voor elk van de brandstoffen afzonderlijk zouden gelden. 2. Het in het eerste lid bedoelde gewogen gemiddelde wordt per tijdseenheid berekend naar het aandeel van elk van de brandstoffen in de energetische inhoud van de toegevoerde brandstoffen. Artikel 3.10d Het rookgas van een gasturbine voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10d. Tabel 3.10d Gasturbine Brandstof Brandstof in vloeibare vorm Brandstof, met uitzondering van brandstof in vloeibare vorm Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) 140, teruggerekend naar de ISOluchtcondities 140, teruggerekend naar de ISOluchtcondities Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) 200 15-200 - - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Artikel 3.10e Het rookgas van een dieselmotor voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10e. Tabel 3.10e Dieselmotor Brandstof Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Alle brandstoffen 450, teruggerekend naar de ISOluchtcondities Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) 200 50 - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Artikel 3.10f Het rookgas van een gasmotor voldoet aan de emissiegrenswaarden, genoemd in tabel 3.10f. 9 van 49

Tabel 3.10f Gasmotor Brandstof Brandstof, voor zover het een gasmotor betreft met een thermisch vermogen kleiner dan 2,5 megawatt, met uitzondering van vergistinggas Brandstof, voor zover het een gasmotor betreft met een thermisch vermogen van 2,5 megawatt of groter, met uitzondering van vergistinggas Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) 340 200 - - 100 200-1500 Vergistinggas 340 200 - - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) Artikel 3.10g 1. Een stookinstallatie waarvan het rookgas vanwege een storing niet voldoet aan de emissiegrenswaarden die op grond van deze paragraaf voor die stookinstallatie gelden, wordt zo spoedig mogelijk opgelost en mag ten hoogste 120 achtereenvolgende uren na het optreden van de storing in gebruik blijven, met een maximum van 120 uur per kalenderjaar. 2. Indien een storing als bedoeld in het eerste lid niet binnen 120 uur op een zodanige wijze is opgeheven dat het rookgas van de stookinstallatie weer aan de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden voldoet, wordt de stookinstallatie door de drijver van de inrichting buiten bedrijf gesteld. 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien het een stookinstallatie betreft die zich binnen de Nederlandse exclusieve economische zone bevindt, de storing redelijkerwijs niet binnen het in het eerste lid genoemde aantal uren kan worden hersteld en deze omstandigheid voor het verstrijken van dat aantal uren schriftelijk en met opgave van redenen is gemeld bij het Staatstoezicht op de mijnen. Het Staatstoezicht op de mijnen stelt in dat geval een termijn waarbinnen de storing wordt hersteld. De storing wordt zo spoedig mogelijk opgelost. Indien de storing niet wordt hersteld binnen de door het Staatstoezicht op de mijnen gestelde termijn, wordt de betreffende stookinstallatie alsnog buiten bedrijf gesteld. 4. Indien een storing samenhangt met de brandstof die in een stookinstallatie wordt verstookt mag gedurende het aantal uren, genoemd in het eerste lid, een andere brandstof worden gebruikt en blijven de emissiegrenswaarden, die gelden op grond van deze paragraaf, gedurende die uren buiten toepassing. Artikel 3.10h Een stookinstallatie die strekt tot vervanging voor ten hoogste zes maanden van een stookinstallatie die buiten bedrijf is gesteld in verband met onderhoud, reparatie of definitieve vervanging en die is afgekoppeld van de brandstoftoevoer of van het stoom- of elektriciteitsnet waaraan zij levert, voldoet ten minste aan de emissiegrenswaarden die gelden voor de buiten bedrijf gestelde stookinstallatie. 10 van 49

Artikel 3.10i 1. Voor de berekening van de uitworp van rookgas door een stookinstallatie wordt de massaconcentratie van stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) in het rookgas herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van: a. 6 procent, indien het een stookinstallatie met vaste brandstof betreft, of b. 3 procent, indien het een stookinstallatie met een gasvormige of vloeibare brandstof betreft. 2. Voor de berekening van de uitworp van rookgas door een stookinstallatie, wordt de massaconcentratie aan stikstofoxiden (NO x ) in het rookgas berekend als massaconcentratie van stikstofdioxide. Artikel 3.10j 1. De concentratie aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) in het rookgas dat wordt uitgeworpen door een stookinstallatie waarvoor in deze paragraaf emissiegrenswaarden zijn gesteld, wordt door de drijver van de inrichting bepaald door een meting. 2. In afwijking van het eerste lid behoeft geen meting te worden verricht van zwaveldioxide (SO 2 ), indien het in acht nemen van de emissiegrenswaarden geschiedt door het stoken van brandstof met een bekend zwavelgehalte en de stookinstallatie niet is uitgerust met apparatuur voor het reduceren van de emissie van zwaveldioxide. 3. De meting, bedoeld in het eerste lid, waaronder tevens begrepen wordt de berekening, registratie en rapportage van de meting, voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen Activiteitenbesluit - Overgangsrecht ( 6.9) Artikel 6.20 1. In afwijking van de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f, voldoet het rookgas van een stookinstallatie die voor 1 april 2010 is geplaatst of in gebruik is genomen, tot de datum, genoemd in het tweede of derde lid, aan de emissiegrenswaarden die op 31 maart 2010 voor die installatie golden ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B of het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A, dan wel aan de daarvan afwijkende emissiegrenswaarden, die voor die stookinstallatie golden op grond van een daarvoor verleende omgevingsvergunning. 2. Het rookgas in een stookinstallatie als bedoeld in het eerste lid, voldoet met ingang van 1 januari 2017 aan de emissiegrenswaarden, genoemd in de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f. 3. In afwijking van het tweede lid voldoet het rookgas in een stookinstallatie als bedoeld in het eerste lid voor zover die zich binnen de Nederlandse exclusieve economische zone bevindt dan wel deel uitmaakt van een inrichting waarin kooldioxide (CO 2 ), afkomstig van een andere inrichting, wordt ingezet ten behoeve van de bemesting van gewassen teneinde het gebruik van brandstof te verminderen, met ingang van 1 januari 2019 aan de in de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f genoemde emissiegrenswaarden. 4. Op het in werking hebben van een stookinstallatie die voor 1 januari 2014 is geplaatst of in gebruik is genomen en waarop titel 16.3 van de wet van toepassing was, zijn de op grond van de artikelen 3.10 tot en met 3.10j en 6.20 tot en met 6.20c geldende emissiegrenswaarden en meetmethoden voor stikstofoxiden (NO x ) tot de datum, genoemd in het tweede of derde lid, niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan voor deze stookinstallaties tot de in het tweede of derde lid genoemde data bij maatwerkvoorschrift emissiegrenswaarden en meetmethoden voor stikstofoxiden (NO x ) in het rookgas van de stookinstallatie vaststellen, indien de lokale luchtkwaliteit dat vergt. 5. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner dan 1 megawatt. 6. Indien ingevolge het eerste lid de emissiegrenswaarden van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing zijn, zijn in afwijking van artikel 3.10p tevens de regels inzake keuring en onderhoud van dat besluit van toepassing. 11 van 49

Artikel 6.20a 1. In afwijking van de artikelen 3.10a of 3.10b, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner dan 1 megawatt die voor 1 januari 2013 is geplaatst of in gebruik is genomen, totdat het tweede lid van toepassing wordt, aan de emissiegrenswaarden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel voor die installatie golden ingevolge het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden, dan wel aan de daarvan afwijkende emissiegrenswaarden, die voor die stookinstallatie golden ingevolge een daarvoor verleende omgevingsvergunning of ingevolge het derde of vierde lid. 2. Het rookgas van een ketelinstallatie als bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de in de artikelen 3.10a of 3.10b genoemde emissiegrenswaarden vanaf het tijdstip dat: a. de branders zijn vervangen; b. wijzigingen zijn aangebracht die met nieuwbouw van de ketelinstallatie overeenkomen, of c. een wijziging wordt doorgevoerd, die leidt tot een toename van de emissies van de stoffen, genoemd in de artikelen 3.10a of 3.10b, met meer dan 10 procent. 3. In afwijking van artikel 3.10a en onverminderd het eerste lid, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen tussen de 500 kilowatt en de 1 megawatt waarin biomassa wordt of houtpellets voor zover het geen biomassa betreft worden verbrand, tot 1 januari 2015 aan de emissiegrenswaarden, herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van 6%, genoemd in tabel 6.20a (1). Tabel 6.20a (1) Ketelinstallatie met een nominaal vermogen tussen de 500 kilowatt en de 1 megawatt Brandstof Biomassa en houtpellets voor zover het geen biomassa betreft Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) - - 75 - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) 4. In afwijking van artikel 3.10a en 3.10b en in onverminderd het eerste lid, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner dan 500 kilowatt waarin biomassa wordt of houtpellets voor zover het geen biomassa betreft worden verbrand, tot 1 januari 2015 aan de emissiegrenswaarden, herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van 6%, genoemd in tabel 6.20a (2). Tabel 6.20a (2) Ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner of gelijk aan 500 kilowatt Brandstof Biomassa en houtpellets voor zover het geen biomassa betreft Stikstofoxiden (NO x ) (mg per normaal kubieke meter) Zwaveldioxide (SO 2 ) (mg per normaal kubieke meter) Totaal stof (mg per normaal kubieke meter) - - 150 - onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ) (mg per normaal kubieke meter) 12 van 49

Artikel 6.20b Indien aan een stookinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste of derde lid, of artikel 6.20a, eerste lid, voor 1 januari 2017 onderscheidenlijk 1 januari 2019 een wijziging van het nominaal vermogen wordt aangebracht die leidt tot een toename van de emissies van de stoffen, genoemd in deze paragraaf, met meer dan 10 procent, wordt die wijziging zodanig uitgevoerd dat aan de emissiegrenswaarden, genoemd in de artikelen 3.10, 3.10a, 3.10b, 3.10d, 3.10e of 3.10f, wordt voldaan. Artikel 6.20c Artikel 3.10c is van overeenkomstige toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste of derde lid, of artikel 6.20a, eerste lid. Activiteitenregeling ( 3.2.1) Artikel 3.5 1. Aan de artikelen 3.10 en 3.10a van het besluit wordt voor zover het betreft de uitstoot van totaal stof bij de verbranding van brandstof in vloeibare vorm in ieder geval voldaan indien het asgehalte van de brandstof in massaprocent lager is dan de toepasselijke emissie-eis gedeeld door 800 en door middel van een keuring als bedoeld in artikel 3.7m kan worden aangetoond dat de concentratie van koolstofmonoxide (CO) in het rookgas lager ligt dan 100 mg/nm3. 2. Aan de artikelen 3.10a en 3.10b van het besluit wordt voor zover het betreft de uitstoot van totaal stof bij de verbranding van hout, in ieder geval voldaan indien: a. de afgezogen stofemissies die vrijkomen worden gevoerd door een elektrostatische E-filter waarvan door middel van een rapport van de leverancier kan worden aangetoond dat aan de emissie-eisen in artikel 3.10a of 3.10b van het besluit kan worden voldaan; en b. de elektrostatische E-filter in goede staat van onderhoud verkeert, periodiek gecontroleerd wordt en zo vaak als voor de goede werking nodig is, wordt schoongemaakt en vervangen. 3. Aan de artikelen 3.10a en 3.10b van het besluit wordt voor zover het betreft de uitstoot van stikstofoxiden (NO x ) bij de verbranding van hout, in ieder geval voldaan indien: a. de inrichtinghouder een meetrapport van de leverancier kan overleggen waaruit blijkt dat aan de in artikel 3.10a of 3.10b opgenomen emissiegrenswaarden van het besluit kan worden voldaan; en b. in de ketelinstallatie het houttype wordt gestookt waarop het onder a bedoelde rapport is betrokken. Artikel 3.6, lid 1 en lid 5 1. Een meting als bedoeld in artikel 3.10j van het besluit voldoet aan de eisen in de artikelen 3.7 tot en met 3.7j en de artikelen 3.7o en 3.7p. 5. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitstoot van totaal stof, stikstofoxiden (NO x ) of koolmonoxiden (CO), indien voldaan wordt aan artikel 3.5. Artikel 3.7 1. De concentraties aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) in het rookgas worden bepaald door continue of afzonderlijke meting. 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de concentratie aan stikstofoxiden (NO x ) in het rookgas bepaald door continue meting, indien ter bestrijding van de uitworp van stikstofoxiden (NO x ) met rookgasinjectie van water of stoom, een inert materiaal dan wel ammoniak of ureum wordt toegepast. 3. In afwijking van het tweede lid mag worden volstaan met afzonderlijke meting indien een logboek wordt bijgehouden waarin de hoeveelheid geïnjecteerde stoom of water, de hoeveelheid toegepast inert materiaal of de hoeveelheid toegevoegde ammoniak of ureum gedurende een kalenderjaar wordt bijgehouden en de betreffende emissiegrenswaarden niet worden overschreden. 4. De concentraties van stoffen waarvoor emissiegrenswaarden zijn vastgesteld worden voor een vervangende stookinstallatie als bedoeld in artikel 3.10h van het besluit binnen vier weken na de inbedrijfstelling van die vervangende installatie bepaald door middel van een afzonderlijke meting. 13 van 49

Artikel 3.7a 1. Onverminderd artikel 3.7 wordt voor het bepalen van de concentraties stoffen in het rookgas, representatieve metingen verricht. 2. De bemonsteringen, analyses en metingen van de parameters die nodig zijn voor het bepalen van het voldoen aan de emissiegrenswaarden alsmede de andere metingen en berekeningen die zijn voorgeschreven, worden uitgevoerd volgens onderstaande normbladen: a. emissiemeting: 1. stikstofoxiden (NO x ): NEN-EN 14792; 2. zwaveldioxide (SO 2 ): NEN-EN 14791; 3. onverbrande koolwaterstoffen (C x H y ): NEN-EN 12619; 4. totaal stof: NEN-EN 13284-1 of NEN-EN 13284-2; 5. zuurstof (O 2 ): NEN-EN 14789. b. monstername betreffende de onder a genoemde stoffen: NEN-EN 15259. 3. Bij toepassing van de normbladen, bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de regels voor de meetlocatie, bedoeld in NEN-EN 15259 toegepast. 4. Met de normbladen, bedoeld in het tweede lid, worden gelijkgesteld normbladen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en die een beschermingsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd. 5. Het uitvoeren van afzonderlijke metingen, parallelmetingen en referentiemetingen geschiedt door een instantie die is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie. 6. In afwijking van het tweede en vijfde lid, mag een afzonderlijke meting ook worden uitgevoerd door een bedrijf dat beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie teneinde uitvoering te kunnen geven aan de van de 'Certificatieregeling voor inspectie en onderhoud stookinstallaties' onderdeel uitmakende «Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties, Scope 6» van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties, mits hij die meting uitvoert overeenkomstig Scope 6. Artikel 3.7b 1. Indien de concentraties aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) afzonderlijk wordt gemeten, wordt zodra een emissiegrenswaarde van toepassing is geworden, binnen vier weken nadien een afzonderlijke meting verricht. 2. Indien de concentraties aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) bij een gasturbine, een gasmotor of een dieselmotor afzonderlijk worden gemeten, wordt in aanvulling op het eerste lid, om de vier jaar een nieuwe afzonderlijke meting verricht. 3. Indien door het veranderen van brandstof andere emissiegrenswaarden van toepassing worden, wordt binnen vier weken nadien een nieuwe afzonderlijke meting verricht. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 3.7c 1. Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.7b bestaat uit drie deelmetingen van ten minste vijftien minuten en ten hoogste dertig minuten. 2. Indien geen van de deelmetingen, bedoeld in het eerste lid, de desbetreffende emissiegrenswaarde overschrijdt, wordt aan die emissiegrenswaarde voldaan. 3. Indien één van de deelmetingen, bedoeld in het eerste lid, aangeeft dat een emissiegrenswaarde wordt overschreden, wordt de afzonderlijke meting herhaald binnen drie maanden na de laatste deelmeting van de afzonderlijke meting, bedoeld in het eerste lid. 14 van 49

4. Indien één van de deelmetingen van de afzonderlijke meting, bedoeld in het derde lid, aangeeft dat de emissiegrenswaarde die aanleiding was voor de herhaalde afzonderlijke meting, wederom wordt overschreden, treft de drijver van de inrichting zodanige voorzieningen aan de stookinstallatie, dat verdere overschrijding van die emissiegrenswaarde wordt voorkomen. Artikel 3.7d 1. Bij een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.7b mag van een meting een door een onafhankelijke en deskundige meetinstantie aangetoond 95%-betrouwbaarheidsinterval worden afgetrokken. 2. De waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval, bedoeld in het eerste lid, is niet groter dan de volgende percentages van de emissiegrenswaarde voor: a. zwaveldioxide (SO 2 ): 20; b. stikstofoxiden (NO x ): 20; c. totaal stof: 30; en d. onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C): 20. Artikel 3.7e 1. Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.7b bij een ketelinstallatie wordt verricht bij een belasting van meer dan 60 procent. Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.7a bij een dieselmotor, een gasmotor of een gasturbine, wordt verricht bij de hoogste belasting, waarbij deze continu kan worden bedreven. 2. Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.7a bij een gasturbine, met een bijbehorende ketelinstallatie, wordt verricht bij een bijstook van ten hoogste 10% in de bijbehorende ketelinstallatie. 3. Onder belasting wordt in deze bepaling verstaan het deel van het thermische vermogen waarbij de stookinstallatie daadwerkelijk wordt bedreven. Artikel 3.7f 1. Continue meting voor de bepaling van de concentratie van zwaveldioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO x ), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) vindt plaats door: a. rechtstreekse continue meting van de concentratie in het rookgas, of b. continue meting van de parameters van de voor een stookinstallatie vastgestelde uitworpkarakteristiek. 2. De kwaliteitsborging van de ter controle van de emissiegrenswaarden geïnstalleerde apparatuur en toegepaste uitworpkarakteristieken voldoen aan NEN-EN 14181, waarbij de kalibratie eens per vijf jaar plaatsvindt. 3. Met het normblad, bedoeld in het tweede lid, worden gelijkgesteld normdocumenten die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en die een beschermingsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd. Artikel 3.7g Bij een continue meting als bedoeld in artikel 3.7f wordt aan een emissiegrenswaarde voldaan indien 100 procent van de daggemiddelden die emissiegrenswaarde niet overschrijdt. Artikel 3.7h 1. Indien de concentraties aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) of totaal stof continu worden gemeten, wordt de uitworp tijdens het opstarten en stilleggen van de stookinstallatie niet meegerekend bij het bepalen of aan de desbetreffende emissiegrenswaarde wordt voldaan. 15 van 49

2. Indien de concentratie aan stikstofoxiden (NO x ), zwaveldioxide (SO 2 ), onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C) of totaal stof continu wordt gemeten en de stookinstallatie is uitgerust met nageschakelde apparatuur die is bedoeld voor het verminderen van de emissie van de genoemde stoffen, wordt de uitworp tijdens perioden als bedoeld in artikel 3.10g van het besluit, niet meegerekend. Artikel 3.7i 1. De waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele waarnemingen, op basis waarvan de gemiddelden worden berekend die getoetst worden aan een emissiegrenswaarde, is bij continue metingen niet groter dan de volgende percentages van de emissiegrenswaarde: a. zwaveldioxide (SO 2 ): 20; b. stikstofoxiden (NO x ): 20; c. totaal stof: 30; en d. onverbrande koolwaterstoffen (C x H y, uitgedrukt in C): 20. 2. Bij continue metingen vindt toetsing aan de emissiegrenswaarden plaats op basis van het gemiddelde van de individuele waarnemingen, na aftrek van de waarde van het in het eerste lid bedoelde betrouwbaarheidsinterval. 3. Indien in een dag meer dan drie uurgemiddelden ongeldig zijn wegens storing of onderhoud van het continu werkende meetsysteem, worden de metingen van die dag als ongeldig beschouwd. Indien in enig kalenderjaar de metingen van meer dan tien dagen ongeldig zijn, treft degene die de inrichting drijft passende maatregelen om de betrouwbaarheid van het continu werkende meetsysteem te verbeteren. Artikel 3.7j Indien de emissie-eis is uitgedrukt bij ISO-luchtcondities worden gemeten emissies van stikstofoxiden (NO x ) herleid volgens de volgende formule: waarbij wordt verstaan onder: E = emissie van stikstofoxiden herleid naar ISO-luchtcondities; Em = gemeten emissie van stikstofoxiden; Pm = gemeten atmosferische druk bij de inlaat van de compressor (kpa); Tm = temperatuur van de inlaatlucht (Kelvin); Xm = gemeten vochtgehalte van de inlaatlucht (in kg water per kg droge lucht). Artikel 3.7n 1. De drijver van inrichting onderhoudt de ter controle van de emissiegrenswaarden geïnstalleerde apparatuur zodanig dat de goede werking van de apparatuur is gewaarborgd. 2. Indien zich een storing voordoet in de apparatuur, bedoeld in het eerste lid: a. neemt de drijver van de inrichting onverwijld de nodige maatregelen tot opheffing van die storing, en b. brengt hij geen wijzigingen aan in het gebruik van de stookinstallatie, die een substantiële stijging van de uitworp van de te meten stof met zich kan brengen. Artikel 3.7o Van een meting of monstername als bedoeld in deze afdeling wordt een rapport gemaakt volgens NEN-EN 15259. Artikel 3.7p, lid 1 1. De resultaten van de laatstelijk uitgevoerde metingen en andere gegevens, die nodig zijn om te kunnen beoordelen of in overeenstemming met het besluit of deze regeling wordt gehandeld, worden door degene die de inrichting drijft in de inrichting ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegd gezag. 16 van 49

In werking hebben van een stookinstallatie - Bodembescherming en doelmatig beheer van afval of afvalwater Document Vindplaats milieuregels Milieuregels "In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie - Bodembescherming en doelmatig beheer van afval of afvalwater" Activiteitenbesluit 3.2.1, artikel 3.7, lid 2, 3.10k, 3.10n en 3.10o Activiteitenregeling 3.2.1, artikel 3.6, lid 2 en 3, 3.7k en 3.7l Versie 12 februari 2015 Activiteitenbesluit ( 3.2.1) Artikel 3.7, lid 2 2. De artikelen 3.10k, 3.10n en 3.10o inzake het doelmatig beheer van afvalwater, het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico en het doelmatig beheer van afval, zijn van toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie, tenzij het betreft: a. een grote stookinstallatie; b. een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie waarop paragraaf 5.2 van toepassing is, of c. een mobiele stookinstallatie. Artikel 3.10k 1. Het spuien van een stoomketel van een stookinstallatie geschiedt in een geschikte spuitank dan wel in een andere geschikte voorziening die ten behoeve van het doelmatig beheer van afvalwater ten minste voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. 2. Het lozen van spuiwater van een stoomketel of condensaat van rookgassen van een stookinstallatie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam is toegestaan, indien niet in een vuilwaterriool kan worden geloosd. Artikel 3.10n Het verbranden van biomassa die tevens afvalstof is in een stookinstallatie vindt niet plaats, tenzij het verbranden van de biomassa materiaalhergebruik niet belemmert en de vrijkomende warmte nuttig wordt gebruikt. Artikel 3.10o Een stookinstallatie waarin vloeibare brandstof wordt verbrand, voldoet ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. Activiteitenregeling ( 3.2.1) Artikel 3.6, lid 2 en lid 3 2. Ten behoeve van het doelmatige beheer van afvalwater, bedoeld in artikel 3.10k van het besluit voldoet het spuien van een stoomketel aan artikel 3.7k. 3. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 3.10o van het besluit voldoet een stookinstallatie aan artikel 3.7l. Artikel 3.7k 1. Bij het spuien van een stoomketel van een stookinstallatie zijn ten minste de spuitank dan wel de andere geschikte voorziening en de leidingen waardoor het spuiwater wordt geleid bestand tegen de inwerking van het spuiwater. 17 van 49

2. De spuitank, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een ontluchtingsleiding, die zodanig is bemeten, dat het bezwijken van de spuiketel door overdruk in de spuitank tijdens het spuien wordt voorkomen. Artikel 3.7l Het vullen en het legen van een stookinstallatie met vloeibare brandstof vindt plaats boven een bodembeschermende voorziening. 18 van 49

In werking hebben van een stookinstallatie - Keuring en onderhoud Document Vindplaats milieuregels Milieuregels "In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie - Keuring en onderhoud" 3.2.1, artikel 3.7, lid 4 en 3.10p Activiteitenbesluit 6.9, artikel 6.20, lid 1 en 6 Activiteitenregeling 3.2.1, artikel 3.6, lid 4 en 3.7m en 3.7p Versie 19 maart 2014 Activiteitenbesluit ( 3.2.1) Artikel 3.7, lid 4 4. Artikel 3.10p inzake keuring en onderhoud van een stookinstallatie is van toepassing op het in werking hebben van een stookinstallatie, tenzij het betreft: a. een stookinstallatie die blijkens een daarvoor aan de inrichting verleende omgevingsvergunning wordt gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) of totaal stof; b. een stookinstallatie die een noodvoorziening is en ten hoogste 500 uren per jaar in gebruik is; c. een grote stookinstallatie; d. een afvalverbrandingsinstallatie; e. een afvalmeeverbrandingsinstallatie waarop paragraaf 5.2 van toepassing is, of f. een mobiele stookinstallatie. Artikel 3.10p Een stookinstallatie voldoet ten behoeve van het veilig functioneren, een optimale verbranding en energiezuinigheid van deze stookinstallatie aan de bij ministeriële regeling inzake keuring en onderhoud gestelde eisen. Activiteitenbesluit - Overgangsrecht ( 6.9) Artikel 6.20, lid 1 en 6 1. In afwijking van de artikelen 3.10, 3.10d, 3.10e of 3.10f, voldoet het rookgas van een stookinstallatie die voor 1 april 2010 is geplaatst of in gebruik is genomen, tot de datum, genoemd in het tweede of derde lid, aan de emissiegrenswaarden die op 31 maart 2010 voor die installatie golden ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B of het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A, dan wel aan de daarvan afwijkende emissiegrenswaarden, die voor die stookinstallatie golden op grond van een daarvoor verleende omgevingsvergunning. 6. Indien ingevolge het eerste lid de emissiegrenswaarden van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing zijn, zijn in afwijking van artikel 3.10p tevens de regels inzake keuring en onderhoud van dat besluit van toepassing. Activiteitenregeling ( 3.2.1) Artikel 3.6, lid 4 4. Ten behoeve van keuring van en onderhoud op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid van een stookinstallatie als bedoeld in artikel 3.10p van het besluit, voldoet een stookinstallatie aan de artikelen 3.7m tot en met 3.7p. 19 van 49

Artikel 3.7m 1. Een niet-gasgestookte stookinstallatie met een nominaal vermogen van: a. 20 kilowatt tot ten hoogste 100 kilowatt, wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid; b. meer dan 100 kilowatt, wordt ten minste eenmaal per twee jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. 2. Een gasgestookte stookinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 100 kilowatt wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. 3. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid omvat mede de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van brandstof en verbrandingslucht en de afvoer van verbrandingsgassen. 4. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verricht door een bedrijf dat beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de van de 'Certificatieregeling voor inspectie en onderhoud stookinstallaties' onderdeel uitmakende "Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties" van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties. Degene die de inrichting drijft vraagt van degene die een keuring verricht een door hem opgesteld en ondertekend verslag van die keuring, waaruit ten minste blijkt wanneer en door wie de keuring is verricht en de resultaten van de keuring. 5. Indien uit een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid blijkt dat de stookinstallatie onderhoud behoeft, vindt dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaats. Degene die de inrichting drijft vraagt van degene die het onderhoud verricht aan de stookinstallatie een door hem ondertekend bewijs waaruit blijkt wanneer, door wie en welk onderhoud is verricht. Artikel 3.7p 1. De resultaten van de laatstelijk uitgevoerde metingen en andere gegevens, die nodig zijn om te kunnen beoordelen of in overeenstemming met het besluit of deze regeling wordt gehandeld, worden door degene die de inrichting drijft in de inrichting ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegd gezag. 2. Het laatstelijk verstrekte verslag van een keuring en het laatstelijk verstrekte bewijs van verricht onderhoud, bedoeld in artikel 3.7m, vierde en vijfde lid, worden door degene die de inrichting drijft in de inrichting ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegde gezag. 20 van 49