ECLI:NL:GHSHE:2016:2731

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523


/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW)

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441


ECLI:NL:GHSHE:2013:3928

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBZWB:2017:2385

ECLI:NL:GHSHE:2017:493

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157


ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1256

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:GHARL:2017:4367

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

ECLI:NL:GHSHE:2017:3071

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5163

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHARL:2015:814

ECLI:NL:GHSHE:2016:4373

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2016:2731 Instantie Datum uitspraak 08-07-2016 Datum publicatie 29-11-2016 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 15/00002 tot en met 15/00007 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:196 Belastingrecht Hoger beroep Belanghebbende oefent een groothandel in dieren(toebehoren) uit. In de aangifte IB/PVV 2008 wordt geen winst aangegeven en voor de jaren 2009 en 2010 wordt geen aangifte gedaan. Het Hof oordeelt dat voor alle jaren de vereiste aangifte niet is gedaan en dat omkering en verzwaring bewijslast geldt. De door de Inspecteur berekende winst gebaseerd op de gegevens van de vijf grootste afnemers berust op een redelijke schatting. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2016-2971 V-N Vandaag 2016/2616 Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 15/00002 tot en met 15/00007 Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende], wonende te [woonplaats], hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2014, nummer AWB 13/2437 tot en met 13/2439 en 13/2441 tot en met 13/2443 in het geding tussen belanghebbende

en de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur, betreffende de hierna vermelde aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2008, 2009 en 2010 de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd: - een aanslag IB/PVV 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 48.377; - een aanslag Zvw 2008 naar een bijdrage-inkomen van 47.312; - een aanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 170.794; - een aanslag Zvw 2009 naar een bijdrage-inkomen van 149.755; - een aanslag IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 170.176; - een aanslag Zvw 2010 naar een bijdrage-inkomen van 152.778. Tegelijkertijd zijn met de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 bij beschikkingen verzuimboetes opgelegd van 226 per jaar. Tevens zijn bij beschikkingen bedragen heffingsrente in rekening gebracht. De aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 3 juni 2016 te s-hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A], [B] en [C]. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. 1.5. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. 2 Feiten Op grond van de stukken van het geding en hetgeen geloofwaardig ter zitting is verklaard, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende heeft in de jaren 2008, 2009 en 2010 een groothandel in dieren(toebehoren) uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [D]. Deze groothandel is per 1 februari 2008 overgenomen van zijn zoon. De activiteiten bestaan uit in- en verkoop van vogels, knaagdieren en verdere toebehoren in voornamelijk Nederland en België. 2.2. De administratie van belanghebbende bestaat uit een kas- en bankboek met onderliggende facturen en leveringsbonnen. De inkoop van de dieren en het voer geschiedt contant. 2.3. De aangiften en jaarrekeningen worden opgemaakt door een administratiekantoor. Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 zijn geen definitieve jaarrekeningen opgemaakt. 2.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 een aangifte IB/PVV ingediend, waarin het belastbaar inkomen uit werk en woning op nihil is gesteld. In deze aangifte is geen winst uit onderneming vermeld. Voor de jaren 2009 en 2010 heeft belanghebbende geen aangiften ingediend. 2.5. Vanaf 30 maart 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. De controlerend ambtenaar heeft geconstateerd dat belanghebbende winst uit onderneming en loon uit vroegere dienstbetrekking heeft genoten. Op 30 mei 2012 is het controlerapport definitief vastgesteld. 2.6. Belanghebbende heeft op 17 juni 2013 alsnog informatie verstrekt over de onderhavige jaren in de vorm van aangifteformulieren. 2.7. De controlerend ambtenaar heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de inkopen en verkopen van dieren grotendeels niet zijn vermeld in het kasboek. Daarnaast is via de bank gegenereerde omzet niet opgenomen in de administratie. Uit vergelijking tussen het kasboek en de conceptjaarstukken blijken grote verschillen met betrekking tot de hoogte van de geboekte inkopen. 2.8. Vervolgens zijn derdenonderzoeken ingesteld bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende. Aan de hand van deze gegevens heeft de controlerend ambtenaar omzetten berekend. Voor wat betreft de leveringen aan personen buiten Nederland is hij uitgegaan van de gegevens in de administratie van belanghebbende. 2.9. De dieren werden ingekocht van particulieren en contant betaald. De kostprijs van de inkopen kan aan de hand van de administratie niet herleid worden. De controlerend ambtenaar heeft de kostprijs berekend aan de hand van een gemiddelde brutomarge van 44,35% die staat vermeld in de koopovereenkomst die is opgemaakt bij de overname van de onderneming door belanghebbende van zijn zoon. 2.10. Naar aanleiding van de bevindingen van de Belastingdienst is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Op 12 januari 2012 is de administratie in beslag genomen. In juni 2012 is dit beslag opgeheven. De Inspecteur heeft de Officier van Justitie onder verwijzing naar artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij brief van 30 maart 2012 verzocht om alle gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken. Dit verzoek is op 5 april 2012 geaccordeerd. Bij brief van 23 januari 2013 is om een hernieuwde bevestiging verzocht, omdat de eerder afgegeven goedkeuring niet meer voorhanden was. Deze bevestiging is afgegeven op 23 januari 2013. 3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? Dit geschilpunt spitst zich toe op het overleggen van het eerste verzoek aan de Officier van Justitie en het overleggen van rapporten van derdenonderzoeken. II. Berusten de aanslagen op een redelijke schatting? Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur en tot vaststelling van de aanslagen naar de belastbare inkomens uit werk en woning overeenkomstig de door belanghebbende (te laat) ingediende aangiften inkomstenbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4 Gronden Ten aanzien van het geschil Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? 4.1. Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur het eerste verzoek aan de Officier van Justitie niet heeft overgelegd, faalt deze klacht aangezien de Inspecteur bij zijn verweer in hoger beroep deze stukken alsnog heeft overgelegd. 4.2. Belanghebbende klaagt voorts over het ontbreken van de rapporten inzake de derdenonderzoeken. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat de gegevens met betrekking tot de derdenonderzoeken hebben behoord tot de stukken die belanghebbende ter inzage zijn verstrekt. Als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur deze gegevens gevoegd. Het Hof acht aannemelijk dat de door de Inspecteur verstrekte gegevens, die belanghebbende reeds eerder heeft ingezien, de resultaten zijn van de zogenoemde derdenonderzoeken. Naar het Hof uit hetgeen de Inspecteur daarover naar voren heeft gebracht begrijpt, zijn van deze onderzoeken bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende, geen rapporten opgemaakt, maar slechts cijferoverzichten van omzetbedragen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de gegevens betreffende de derdenonderzoeken heeft verstrekt. 4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de klacht dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, faalt. Berusten de aanslagen op een redelijke schatting? 4.4. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 ondanks de uitnodiging tot het doen van aangifte en ook na herinneringsbrieven en aanmaningen niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De op 17 juni 2013 ingeleverde aangifteformulieren kunnen niet als zodanig worden aangemerkt.

4.5. Voor het jaar 2008 heeft belanghebbende wel een aangiftebiljet IB/PVV ingediend, maar daarin heeft belanghebbende geen winst uit onderneming vermeld. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de door hem verdedigde omzet voldoende aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de gegevens die afkomstig zijn uit de onderzoeken bij de vijf grootste afnemers. Daarbij komt dat de door belanghebbende in het op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulier zelfs een hoger omzetbedrag ( 271.227) vermeldt dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan ( 254.280). Een deugdelijke inkoopadministratie ontbreekt, zodat de kostprijs van de verkopen op basis van de administratie van belanghebbende niet is te bepalen. Het Hof acht onder die omstandigheden redelijk om uit te gaan, zoals de Inspecteur heeft gedaan, van de gemiddelde brutomarge die is vermeld in de koopovereenkomst van 15 februari 2008 tussen belanghebbende en zijn zoon. Belanghebbende heeft de door hem verdedigde inkoopkosten, zoals vermeld op het op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulier, op geen enkele wijze onderbouwd. Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende zowel in absolute als in relatieve zin, aanzienlijk meer belasting is verschuldigd dan volgt uit de door hem ingediende aangifte. Hetzelfde heeft te gelden voor de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Het Hof verbindt daaraan de conclusie dat ook voor het jaar 2008 belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. 4.6. Nu belanghebbende voor alle jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mee dat het beroep ongegrond is, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het Hof acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Zoals reeds opgemerkt, vermeldt belanghebbende in de op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulieren omzetbedragen die hoger liggen dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. De door belanghebbende vermelde inkoopkosten zijn op geen enkele wijze onderbouwd. 4.7. De toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast betekent niet dat de Inspecteur de aanslagen naar willekeur mag vaststellen. De aanslagen dienen te zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Belanghebbende stelt dat van een redelijke schatting geen sprake is en verwijst daarbij naar de op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulieren. Zoals het Hof hiervóór reeds heeft opgemerkt, zijn de omzetbedragen op die aangifteformulieren hoger dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. De vermelde inkoopbedragen zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Nu ook overigens informatie over de inkoopwaarde van de omzet ontbreekt, mocht de Inspecteur zoals het Hof hiervoor reeds heeft overwogen uitgaan van de brutomarge die stond vermeld in de koopovereenkomst van 15 februari 2008. Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur in het geheel geen rekening heeft gehouden met kostprijs inkopen en dergelijke, mist deze stelling feitelijke grondslag. Dit blijkt overduidelijk uit bladzijde 10 van het controlerapport. Het Hof is dan ook van oordeel dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting van de Inspecteur. 4.8. Voor zover belanghebbende de opgelegde verzuimboetes in hoger beroep nog bestrijdt, acht het Hof ook die klacht ongegrond. Het Hof verwijst naar hetgeen de Rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.6 en 4.7 en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het Hof acht de opgelegde verzuimboetes ook passend en geboden. Slotsom 4.9. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. Ten aanzien van het griffierecht 4.10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt. Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5 Beslissing Het Hof - - verklaart het hoger beroep ongegrond; bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Aldus gedaan op 8 juli 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH s Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen. 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. e gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.