Post-Kyoto: onderhandelingen en juridische verwachtingen

Vergelijkbare documenten
Klimaatverandering en internationaal beleid: de weg van Kyoto naar Kopenhagen.

Klimaatverandering: beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Klimaatbeleid van het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu

Klimaatverandering en Ontwikkeling

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

SonEnergie, 25 maart 2019 Jacques Hagoort

COP15 Volgende stappen

Achtergrondinformatie toelichtingen bij ppt1

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Werkblad 3. Klimaatconferentie Parijs december 2015

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Klimaat(les)marathon. Leren voor en over het klimaat

Klimaat en ontwikkeling

CaseQuest 2: Kunnen de VS en China zich onttrekken aan een mondiaal klimaatbeleid?

et broeikaseffect een nuttig maar door de mens ontregeld natuurlijk proces

452 ( ) Nr juli 2015 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

10819/03 Interinstitutioneel dossier: 2001/0245 (COD)

OVERLEGCOMITE FEDERALE REGERING GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN. Vergadering van 8 maart Het Comité keurt de hierbij gevoegde tekst goed.

economische mogelijkheden sociale omgeving ecologisch kapitaal verborgen kansen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering Klimaatverandering

de heer Uwe CORSEPIUS, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie

Eindexamen maatsschappijwetemschappen vwo I

Doelgroepenoverleg scheepvaart en klimaat Recente evoluties inzake beleid rond scheepvaart en klimaat

Bedreigingen. Broeikaseffect

Werkstuk Aardrijkskunde Broeikaseffect

Vragen voor burgers die deelnemen aan WWViews

WASA KOMT OP VOOR DE PLANEET

Factsheet. Klimaatverandering: Beleid en maatregelen

Klimaat en ontwikkeling

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 2030

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

KLIMAATBELEID. Joke Schauvliege Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw. 20 maart 2015, Drongen. Joke Schauvliege

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Emissie broeikasgassen in Europa,

20% of naar 30% BKG reductie

NL In verscheidenheid verenigd NL. Amendement. Julia Reid namens de EFDD-Fractie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

BIJLAGE. bij. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Curaçao Carbon Footprint 2015

VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

Publicatieblad van de Europese Unie. (Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wereldwijde uitstoot CO2 dit jaar

NNV-bestuursstandpunt over de samenhang tussen klimaatverandering en energiegebruik

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

MAATSCHAPPIJ ONDERSCHAT ERNST EN TAAIHEID KLIMAATPROBLEEM

VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

*** ONTWERPAANBEVELING

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Boodschap uit Gent voor Biodiversiteit na 2010

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

*** ONTWERPAANBEVELING

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

TYPES INSTRUMENTEN OVERZICHT

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum 13 november 2013 Betreft Motie Sjoerdsma (33625, nr. 8) inzet private sector bij klimaatfinanciering

... /... van de voorwaarden voor vraag en aanbod ; hij is voorts van mening

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 november 2007 (04.12) (OR. en) 14449/07 JUSTCIV 281

VOORSTEL VAN WET. Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

De vakbonden en de Klimaattop in Kopenhagen

Emissie broeikasgassen in Europa (EU-15),

PUBLIC. Brussel, 2 juli 2004 (06.07) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE /04 Interinstitutioneel dossier: 2002/0254 (COD) LIMITE

Onze energievoorziening in feiten: mythes, nieuwtjes en kansen

BBL DOSSIER. KlimaatBELEID The basics

Overzicht. Bevoegdheden inzake milieu. Internationaal: België:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Onze energievoorziening in feiten: mythes, nieuwtjes en kansen. Heleen de Coninck, 13 september 2011

Mislukken is geen optie voor Bali

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Eindexamen aardrijkskunde vwo 2006-I

Verslag van mijn deelname aan de voorbereidende klimaatonderhandelingen in het kader van de UNFCCC, doorgegaan van 6-17 juni 2011 in Bonn (Duitsland)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

NL In verscheidenheid verenigd NL B8-1043/8. Amendement. Giovanni La Via, Peter Liese namens de PPE-Fractie

HOOFDSTUK I DE KLIMAATPROBLEMATIEK

Klimaatverandering en klimaatscenario s in Nederland

Stand van zaken onderhandelingen COP21

Raad van de Europese Unie Brussel, 21 april 2017 (OR. en)

Zittingsdocument B7-0000/2011 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2011

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 januari 2015 (OR. en)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. betreffende de sluiting van de Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven

Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector

Commissie ontwikkelingssamenwerking ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-0000/2016

Factsheet klimaatverandering

KLIMAATVERANDERING EN ZESDE STAATSHERVORMING. Prof. Dr. Luc LAVRYSEN. Rechter in het Grondwettelijk Hof Hoogleraar Universiteit Gent

NATIONAAL KLIMAATPLAN

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG. Datum 4 december 2013 Betreft Uitkomst Klimaatconferentie Warschau

Klimaatbeleid na Kyoto

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie

Geologische tijdschaal. AK 4vwo vrijdag 31 oktober. 11 Het klimaat door de tijd. inhoud

Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Bijlage 1: klimaatdoelstellingen & ambities

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol?

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board SWD(2017) 30 (NL) SWD(2017) 31 (EN)

Transcriptie:

Masterproef Master Milieurecht Academiejaar 2008 2009 Post-Kyoto: onderhandelingen en juridische verwachtingen Promotor: Prof. Dr. Frank Maes Frederik Vanparys 20024258 15 mei 2009

Afkortingenlijst AAU Assigned Amount Unit AGBM Ad Hoc Group on the Berlin Mandate AOSIS Alliantie van Kleine Eiland Staten Alliance of Small Island States ASEAN Associatie van Zuid-Oost-Aziatische Naties AU Afrikaanse Unie CER Certified Emission Reductions CDM Clean Development Mechanism COP/MOP Conference of the Parties serving as the Meeting of the Parties ERU Emission Reduction Units ET Emission Trading EU Europese Unie GDR Greenhouse Development Rights GMD Geneva Ministerial Declaration IPCC Intergovernmental Panel on Climate Change JI Joint Implementation LULUCF Land Use, Land-Use Change and Forestry NAMA Nationally appropriate mitigation actions OAS Organisatie van Amerikaanse Staten QELRO Quantified Emission Limitation and Reduction Objective RCI Responsibility and Capacity Index REDD Reducing Emissions from Deforestation and Forest degradation UNCED VN Conferentie over Milieu en ontwikkeling, Rio de Janeiro, 1992 UN Conference on Environment and Development UNFCCC VN Kaderverdrag Klimaatverandering UN Framework Convention on Climate Change VN Verenigde Naties 2

Afkortingenlijst... 2 Hoofstuk I. Inleiding... 4 Probleemstelling... 4 Hoofdstuk II: Klimaatverandering... 6 Afdeling I. Begrip... 6 Afdeling II. Ontstaan... 7 Afdeling III. Gevolgen... 8 Hoofdstuk III: Internationale Klimaatbeleid: ontwikkelingen vanaf UNFCC tot Bonn. (april 2009)... 9 Afdeling I. De Klimaatconventie... 10 1. Ontstaan en doelstelling van de Klimaatconventie... 10 2. Institutionele bepalingen... 11 3. Inhoudelijke bepalingen... 12 Afdeling II. De post-rio-ontwikkelingen en de aanloop naar het Kyoto-protocol... 13 Afdeling III. Het protocol van Kyoto... 14 1. Verloop van de onderhandelingen... 14 2. De Flexibiliteitsmechanismen... 16 3. Financieel Mechansime (art.11)... 17 Afdeling IV. De Post-Kyoto ontwikkelingen... 18 1. Internationaal : de verdere Conferenties van Partijen.... 18 2. Recentste evoluties omtrent het EU-beleid inzake klimaatverandering... 21 3. Huidige toestand: Analyse van de laatste bijeenkomst van de Ad Hoc Working Groups (Bonn, april 2009)... 22 4. Klimaatbeleid EU internationaal klimaat beleid: vergelijking... 25 Hoofdstuk IV. Implementatie: Emissiehandel binnen de Europese Gemeenschap.... 27 Afdeling I. VER-richtlijn... 27 Afdeling II. Wat is VER-handel?... 28 Afdeling III. Interne Besluitvorming: Groenboek... 29 Afdeling IV. Juridische hoofdlijnen van de VER-Richtlijn... 30 Afdeling V. Analyse van de emissiehandel: geslaagd systeem?... 32 Afdeling VI. Mogelijke alternatieven... 37 Hoofdstuk IV: Verzoening tussen rechtvaardigheid, (economische) ontwikkeling en klimaatverandering.... 38 Afdeling I. Onderlinge raakvlakken tussen rechtvaardigheid, klimaatverandering en economische ontwikkeling... 38 Afdeling II. Bestaande middelen om rechtvaardigheid, ontwikkeling en klimaatverandering (mitigatie) te verzoenen.... 41 Afdeling III. Mogelijkheden in een post-kyoto overeenkomst... 43 Hoofdstuk V. Post- Kyoto: verdere acties?... 45 Hoofdstuk VI. Besluit... 46 3

Hoofstuk I. Inleiding Probleemstelling 1. De opwarming van de aarde en het daarmee vaak in verband gebrachte Kyoto-protocol zijn vandaag de dag alomtegenwoordig in de media. De klimaatverandering beroert de publieke opinie steeds meer en maakt ze bewust van de mogelijke gevolgen dat dit kan hebben op ons leven op aarde en op dat van toekomstige generaties. 2. Het Kyoto-protocol is één van de meest ambitieuze verdragen die ooit werd gesloten, en is tegelijk één van de meest dubbelzinnige juridische instrumenten. Veel van de inhoud kan men dan ook omschrijven als unfinished business en vraagt dus een verdere precisering van de behandelde materie in de toekomst. In december 2009 zal er in Kopenhagen onderhandeld worden over een nieuw Kyoto-protocol, want de verbintenissen door de partijen gemaakt in het Kyoto- protocol lopen af in 2012. 3. Het Kyoto Protocol is echter slechts een eerste bescheiden stap om de doelstellingen van het Klimaatverdrag te realiseren. De huidige verbintenissen onder het Kyoto Protocol zijn onvoldoende om de klimaatverandering te voorkomen nochtans is dit het ultieme doel van het klimaatregime, ingeschreven in Art. 2 van het UNFCCC - of om aanpassing aan de onvermijdbare klimaatverandering mogelijk te maken. Bovendien is sinds Kyoto bijna alle aandacht gegaan naar het ratificatieproces van de zogenaamde Annex I-landen. De kritiek van ontwikkelingslanden is dat daarbij zowel de doelstellingen op langere termijn als de belangen van ontwikkelingslanden op de achtergrond geraakt zijn. Het is dan ook zo dat er om verschillende redenen een nieuw mondiaal verdrag moet komen. Ten eerste is dit noodzakelijk om een regeling af te spreken voor na 2012, want het Kyotoprotocol handelt maar over de periode die loopt van 2008 tot 2012. Daarnaast is er het 4 de beoordelingsrapport (AR4) van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat in november 2007 werd afgesloten en stelt dat het zonder twijfel vaststaat dat de opwarming van de aarde te wijten is aan de mens en dat dit een serieuze impact zal hebben op onze leefomstandigheden en onze economie. Het is de bedoeling om dit mondiaal actie plan klaar te hebben tegen de komende VN-klimaat conferentie in 2009 te Kopenhagen. 4

Dat akkoord zal nieuwe en vergaande verbintenissen vergen, o.a. verdere emissiereducties in industrielanden, een uitbreiding van een vorm van reductieverbintenissen naar bepaalde ontwikkelingslanden en meer middelen om de gevolgen van klimaatverandering in het Zuiden op te vangen. Daardoor zal in de onderhandelingen een centrale rol weggelegd zijn voor de vraag naar de rechtvaardigheid van een akkoord vanuit Noord-Zuidperspectief en voor de verbinding van het klimaatproces met duurzame ontwikkeling. 1 In deze verhandeling zullen we nagaan wat de mogelijkheden zijn om in de post-kyoto periode tot een werkbaar en eenduidig protocol te komen. Dat dit geen sinecure zal zijn is een vaststaand feit gezien de complexiteit van het onderwerp, de gevoeligheid van de thema s en de diversiteit in meningen. 4. Klimaatbeleid vinden we op elk niveau terug zowel internationaal, communautair als nationaal worden er beslissingen genomen. In deze verhandeling gaan we enkel het internationale en communautaire aspect belichten. Het grootste deel van het nationale milieubeleid wordt dan ook beheerst door communautaire regelgeving. We starten dit werk met de ontwikkelingen die er geweest zijn in het internationaal klimaatbeleid. Een evolutie wordt weergegeven van de Klimaatconventie (UNFCCC) over het Kyoto-protocol tot waar we medio 2009 aanbeland zijn. Dit laatste gebeurt met een korte weergave van wat er op de Ad Hoc Working Groups is overeengekomen in april 2009 te Bonn. Daarnaast besteden we een hoofdstuk aan het communautaire niveau en de relatie tussen de Europese Unie en het Kyoto-protocol. We gaan daarbij dieper in op uitwerking van een van de flexibiliteitsmechansimen (nl.emissiehandel) en hoe dit geïmplementeerd werd binnen de Europese Unie en of dit wel geleid heeft tot het verhoopte resultaat. Het Europees niveau en de Europese regelgeving is immers hetgeen waar wij het vaakst mee worden geconfronteerd. Tot slot wordt ook een hoofdstuk gewijd aan de relatie tussen (economische) ontwikkeling en klimaatverandering en rechtvaardigheid en waarom het voor ontwikkelingslanden van belang is om tot een daadkrachtige en duidelijk omkaderde overeenkomst in Kopenhagen te komen. 1 E. PAREDIS, G. GOEMINNE, F. MAES & J. LAMBRECHT, Rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling in een post-2012 klimaatregime. Belangen en bekommernissen van ontwikkelingslanden. www.yabasta.be/rechtvaardigheid-en-duurzame 5

Hoofdstuk II: Klimaatverandering Afdeling I. Begrip 5. De klimaatverandering is één van de grootste uitdagingen van de komende jaren voor de mensheid. De uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2, zijn de hoofdoorzaak van de klimaatverandering. Een bijkomend probleem is dat de afbreekbaarheid van de broeikasgassen vaak heel traag verloopt. Als we het voorbeeld nemen van de levensduur van CO2 gas komen we tot een periode die loopt van 5 tot 200 jaar. 2 Als we het worst case scenario volgen is het zo dat de koolstofdioxide die vandaag verbrand wordt, pas volledig zal afgebroken en verdwenen zijn in 2209. De opwarming van de aarde zal zich veruitwendigen in temperatuurstijgingen met als gevolg: smeltende (Alpen) gletsjers, langdurige droogtes in het zuiden en vaker voorkomende overstromingen in het noorden, zouden de gevolgen zijn voor de Europese Unie (hierna geciteerd als: EU). Naast verwoestijning en overstromingen is er ook het probleem van de stijgende zeespiegels, zoals in Polynesië en andere eilanden in de Stille oceaan, waar de bevolking door de stijging van het waterniveau genoodzaakt zijn te vluchten en te verhuizen. Deze zogenaamde ecologische vluchtelingen brengen een enorme volksverhuizing teweeg die zeer grote economische implicaties tot gevolg zal hebben. Door langdurige droogtes zullen ook de voedselprijzen stijgen in het zuiden en dit zal leiden tot voedseltekorten. De grootste impact van de opwarming van de aarde zou dus in de Derde wereld landen tot uitdrukking komen. Cynisch is het als je weet dat de verantwoordelijkheid voor de opwarming van de aarde voor een groot stuk te wijten is aan de rijke Westerse landen met hun vervuilende industrieën en zij vervolgens dan nog het best gewapend zijn om zich er tegen beschermen. De Derde wereld landen hebben veel minder verantwoordelijkheid te dragen voor de opwarming en daar bij komend kunnen zij zich er veel minder goed tegen beschermen. Uit studies blijkt dat in Afrika en Azië 75 tot 250 miljoen mensen in de toekomst blootgesteld worden aan waterbevoorradingsproblemen en zou 30 % van de 2 www.ipcc.ch (third assessment report) 6

gekende diersoorten met uitsterven bedreigd zijn, indien de opwarming zich verder manifesteert in de 21 ste eeuw. Tegen 2050 zouden zelfs 150 miljoen mensen op de vlucht zijn door de gevolgen van klimaatverandering, zoals de stijging van de zeespiegel. 3 Maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan (mitigatie) moeten worden aangevuld met maatregelen om zich aan de klimaatverandering aan te passen (adaptatie). Afdeling II. Ontstaan 6. Laten we eerst even kort uitleggen hoe de opwarming van de aarde tot stand komt. Leven op aarde is mogelijk door de energie die komt van de zon. Door de zonnestralen wordt het aardoppervlak verwarmt en is er dus leven mogelijk op aarde. De zonnestralen worden door de aarde teruggekaatst in de atmosfeer door infrarood straling. In die atmosfeer zitten er een aantal gassen, broeikasgassen genaamd, waarvan waterdamp de belangrijkste is. Daarnaast heb je ook nog kool(stof )dioxide (CO2), methaan (CH4), ozon (O3), Deze gassen absorberen de warmte die teruggekaatst wordt door het aardoppervlak en zorgen ervoor dat het op aarde gemiddeld +15C is. Waren die gassen er niet, dan zou het op aarde -18C zijn. 4 Er kan dus gesproken worden van een natuurlijk broeikaseffect of een deken die over de aarde gelegd wordt en voor een constante temperatuur zorgt. Door menselijke activiteiten, vnl. door het verbranden van fossiele brandstoffen in industrie en transport, komen er nu bijkomende broeikasgassen terecht in de atmosfeer, die de warmte langer vasthouden en zo de temperatuur op aarde doen stijgen. Koolstofdioxide (CO2) wordt ook opgenomen door planten, bomen en oceanen, Maar ook door het intensief kappen van bomen en het verminderen van algen uit oceanen die beiden CO2 opnemen zal dit leiden tot een toenemende temperatuur op onze blauwe planeet. Tot slot moeten we een andere steeds dreigendere oorzaak van opwarming van de aarde aanhalen die zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, met name het verdere smelten van de Arctische pool en Antartica. Het probleem hierbij is dat zonnestralen normaal door de witte kleur van het ijs teruggekaatst worden in de atmosfeer. Door het steeds verder smelten van het ijs komen er steeds grotere massa s van het aardoppervlak vrij die de zonnestralen niet terugkaatsen maar juist absorberen waardoor het proces van het smelten van de polen nog versneld wordt. Daarbij komend bevinden zich onder de ijslaag enorme hoeveelheden gassen, zoals methaan, die dan op hun beurt vrij gaan komen 3 N. STERN, The economics of climate change: The Stern Review, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 65. 4 www.ipcc.ch (third assessment report) 7

en een irreversibel proces in werking gaan zetten waardoor er enorme hoeveelheden broeikasgassen bijkomend in de atmosfeer gaan terechtkomen met de gekende desastreuze gevolgen voor mens en dier. Om het even samen te vatten zetten we hier de grootste gevolgen van klimaatverandering op een rijtje. Afdeling III. Gevolgen 5 Zeespiegelstijging 7. Bij de huidige stijging van het zeewaterniveau zal volgens voorspellingen het aantal mensen dat getroffen wordt door overstromingen toenemen van 13 naar 94 miljoen per jaar. IPCC meldt dat de zeespiegel gedurende de 21ste eeuw zal stijgen met 9 tot 88 centimeter. Aantasting van ecosystemen 8. Klimaatverandering gaat gepaard met de verschuiving van klimaatzones. Sommige planten en dieren kunnen zich hieraan niet snel genoeg aanpassen en worden met uitsterven bedreigd. Klimaatverandering zal op een aantal plaatsen leiden tot meer droogte, met meer bosbranden en woestijnvorming als gevolg. Zoetwatertekort 9. Een groot gedeelte van de wereldbevolking leeft in landen waar een tekort is aan schoon zoetwater. Dit wordt, naarmate de wereldbevolking groeit, alleen maar een groter probleem. Klimaatverandering zal het watertekort in diverse regio's, zoals het Midden Oosten en Australië, alleen maar groter maken. Afname van landbouwproductiviteit 10. Zeker in gebieden waar droogte door klimaatverandering toeneemt, zoals het Midden Oosten en India. Afdeling IV. Discussie : Wetenschappelijke onzekerheid of zekerheid? 11. Lange tijd waren er wetenschappers die poneerden dat de stijging van de temperatuur op aarde door de eeuwen heen altijd heeft geschommeld en wij nu dus gewoon in een opwaartse 5 www.ipcc.ch (third assessment report) 8

beweging zitten. Maar uit recent onderzoek kan afgeleid worden dat het voor bijna 100% vaststaat dat de mens bijdraagt tot de opwarming van de aarde. Het is namelijk zo dat de jaren 90 van vorige eeuw, het warmste decennium vormden en het jaar 1998 het warmste jaar was sedert de metingen van de temperaturen in 1861. Het IPCC, (Intergovernmental Panel on Climate Change) dat bestaat uit zo ongeveer 2500 wetenschappers en deskundigen kwamen tot die vaststelling in hun 4 de beoordelingsrapport (AR4) op hun bijeenkomst in 2007. Je kan dan ook zeggen dat er een verandering van visie is om actie te ondernemen is tegen de klimaat verandering. Waar vroeger nog gesproken werd over het voorzorgsbeginsel, zoals ook in de preambule van het klimaatverdrag van 1992, lijkt dat vandaag dus niet meer van toepassing. Het is derhalve dan ook eerder het preventie beginsel dat nu dwingt tot actie om verdere klimaatverandering tegen te gaan. Hoofdstuk III: Internationale Klimaatbeleid: ontwikkelingen vanaf UNFCC tot Bonn. (april 2009) Het vertrekpunt voor de bestrijding van de opwarming van de aarde vormt de Kaderconventie van de Verenigde Naties van 9 mei 1992. 6 12. De ondertekenende partijen stelden zich tot doel om de broeikasgasconcentraties in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat klimaatsbedreigende menselijke interventie uitsluit. Maar het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering legde de geïndustrialiseerde landen geen duidelijke verplichting op om hun uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren of te verminderen. Dit Raamverdrag beperkte zich er toe een juridisch kader vast te stellen voor de geleidelijke ontwikkeling van een meer operationeel en internationale regeling. 7 In eerste instantie hebben de EG 8 en haar lidstaten dat Verdrag geratificeerd zonder te voorzien in een concreet intern communautair beleid. Door deze ruime formulering, is het normaal dat de klimaatpolitiek raakvlakken vertoont met andere milieuovereenkomsten. De EG is partij bij een hele reeks milieuovereenkomsten met als voorbeelden : het verdrag van 6 Kaderverdrag van New York van 9 mei 1992 inzake klimaatverandering (UNFCCC), Goedgekeurd bij Beschikking (EG) 94/69 van de Raad van 15 december 1993, P.B. L 33 van 7 februari 1994, 11-12. 7 M. PALLEMAERTS, De Europese Gemeenschap als Verdragsluitende Partij bij het Protocol van Kyoto, T.M.R. 2004, 122-137. 8 Besluit Raad E.G. nr. 94/69, 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, P.B. L 7 februari 1994, afl. 33, 11. 9

Aarhus inzake toegang tot milieuinformatie 9, de bescherming van de ozonlaag 10, aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen 11, Afrikaans-Euraziatische Overeenkomst over watervogels 12, het verdrag ter bestrijding van de luchtverontreiniging op lange afstand 13, Een gedetailleerde bespreking van deze overeenkomsten is hier evenwel niet mogelijk en zou ons te ver af leiden. 14 Het Kyoto-protocol 15 behoort dus ook bij deze internationale milieuovereenkomsten. Afdeling I. De Klimaatconventie 1. Ontstaan en doelstelling van de Klimaatconventie 13. Zoals hierboven reeds meegedeeld, is het Kyoto-protocol de uitgewerkte versie van het Klimaatverdrag dat gesloten werd te Rio de Janeiro in juni 1992. Deze conferentie was een monumentale inspanning van de internationale gemeenschap om een consensus te bereiken over een lange termijnplan voor globale duurzame ontwikkeling. 16 In Rio zijn drie verschillende klimaatverdragen ondertekend. Het algemene verdrag is vrij zwak. Dit heeft verscheidene oorzaken. Saoedi-Arabië en Koeweit bleven zich verzetten tegen het zoeken naar nieuwe energievormen en tegen alle verminderingen van uitstoot waarbij hun bestaansmiddelen bedreigd konden worden. De VS waren niet bereid zich te binden aan normen en tijdschema's voor drastische reductie van CO2-uitstoot en eisten dat de ontwikkelingslanden ook hun uitstoot moesten beperken. Andere grote CO2-uitstoters zoals Canada, Japan en Australië konden zich hierdoor achter de VS verschuilen. 9 Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998, B.S. 24 april 2003, goedgekeurd bij Besluit 2005/370 EG van de Raad van 17 februari 2005, P.B. L 124 van 17 mei 2005. 10 Procotol van Montreal van 16 september 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, P.B. L 297 31 oktober 1998, 21-28. 11 Verdrag van London van 3 mei 1996, PB L 337 van 13 decemeber 2002, 57 81. 12 Overeenkomst van Den Haag van 16 juni 1995, PB L 345 van 8 december 2006, 26 72. 13 Verdrag van 11 juni 1981 betreffende luchtverontreiniging over lange afstand, P.B. L 171 van 27 juni 1981, 13-24. 14 H. SELIN en S.D. VANDEVEER, Mapping Institutional Linkages in European Air Pollution Politics, Global Environmental Politics 2003, 3, 14-46. 15 Protocol van Kyoto van 11 december 1997, PB L 130 van 15 mei 2002, 4 20. 16 G. PORTER, J. BROWN, P. CHASEK, Global Environmental Politics, Boulder, Westview Press, Dilemmas in World Politics 2000, 118. 10

14. De VN-Klimaatconventie had tot doel: 'Het stabiliseren van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een zodanig niveau, dat een gevaarlijke menselijke invloed op het klimaat wordt voorkomen ( ) binnen een tijdsbestek dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan klimaatverandering, te verzekeren dat de voedselproductie niet in gevaar komt en de economische ontwikkeling op duurzame wijze te doen voortgaan. 17 2. Institutionele bepalingen 15. Maar het Klimaatverdrag stelde hoofdzakelijk slechts een institutionele structuur in. Het was eerder vaag en in algemene bewoordingen opgesteld en gaf geen concrete maatregelen weer. Vanuit een wettelijk en een institutioneel standpunt kunnen we echter wel stellen dat de Klimaatconventie belangrijke akkoorden heeft voortgebracht: nl. het Klimaatverdrag en het Biodiversiteitsverdrag. Beide instrumenten vestigen de creatie van een juridisch kader en benadrukken de voortdurende relatie tussen economische ontwikkeling en bescherming van het leefmilieu. Het formuleren van duidelijke juridische beginselen is belangrijk in een materie die voorheen enkel behandeld werd via het internationaal gewoonterecht waarbij het komen tot een consensus geen evidentie is. De problematiek van klimaatverandering werd zo erkend als een globaal rechtsgebied en buiten de jurisdictie van de nationale wetgever geplaatst. 18 16. Deze instellingen zijn ook vandaag nog relevant, aangezien ze de verdere uitwerking van het Kyoto-protocol nog steeds beheersen. Artikel 7 van het Klimaatverdrag stelt een conferentie van partijen in (COP) en omschrijft haar taak als volgt : De Conferentie van de Partijen, als hoogste orgaan van dit Verdrag, toetst regelmatig de toepassing van het Verdrag en daarmee verband houdende rechtskracht hebbende akten die de Conferentie van de Partijen aanneemt en neemt, binnen haar mandaat, de besluiten die nodig zijn ter bevordering van de toepassing van het Verdrag. 17. Structurele bijstand aan de COP wordt geleverd door het secretariaat (Art.8 Klimaatverdrag), die ook zorgt voor het verzamelen van rapporten en het door zenden ervan. 17 Art. 2 Klimaatverdrag 18 M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Gent, Mys & Breesch, 2003, 181. 11

Daarnaast moet ze zorgen voor de praktische organisatie van de zittingen van de COP. Tot slot zijn er nog een aantal hulporganen, zoals het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies (Art. 9 Klimaatverdrag) en een Hulporgaan inzake uitvoering (implementatie) (Art.10 Klimaatverdrag) van de overeengekomen maatregelen. 3. Inhoudelijke bepalingen 18. In overeenstemming met artikel 4, eerste lid, deelt elke Partij via het secretariaat aan de Conferentie van de Partijen de volgende informatie mee: - a. Een nationale inventarislijst van antropogene emissies per bron, van alle broeikasgassen die niet worden beheerst door het Protocol van Montreal van 16 september 1987. 19 (Ozonverdrag) - b. Een algemene beschrijving van door haar ondernomen of voorgenomen stappen ter toepassing van het Verdrag. - c. alle andere informatie die zij relevant acht voor de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag. 20 Artikel 4 Klimaatverdrag maakt een onderscheid tussen bijlage I en bijlage II-landen, waarbij met de eerste groep de geïndustrialiseerde en met de tweede de geïndustrialiseerde landen, met uitsluiting van die staten die een ontwikkeling naar markteconomie doormaken, worden aangeduid. Staten die niét in een transitiefase verkeren (of: de bijlage II-landen), staan in voor financiële bijstand aan ontwikkelingslanden, om dezelfde verplichtingen te halen. 21 19 Procotol van Montreal van 16 september 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, P.B. L 297 31 oktober 1998, 21-28. 20 Art.12 Klimaatverdrag 21 M.J. MACE, Funding for Adaptation to Climate Change: UNFCCC and GEF Developments since COP-7, Review of European Community & International Environmental Law 2005, 225-230. 12

Afdeling II. De post-rio-ontwikkelingen en de aanloop naar het Kyotoprotocol 19. De eerste conferentie van de partijen van de UNFCCC (COP 1) werd gehouden in Berlijn in maart april 1995. Een van de doelstellingen van deze bijeenkomst was de herziening van de geschiktheid van de verbintenissen onder de Conventie. Men kwam tot de vaststelling dat de bestaande overeenkomsten ongeschikt waren en er werd een overeenkomst gesloten om een proces te beginnen dat gekwalificeerde uitstootlimieten en reductiedoelstellingen (QELRO s) zou opstellen binnen een bepaalde tijdslimiet. 22 De EU was hier een voorstander van, maar de JUSSCANZ-groep 23 was fel gekant tegen onderhandelingen over emissiereducties. COP 1 besliste om een comité op te richten om te onderhandelen over een protocol, dat tegen 1997 zou klaar zijn. Dit comité is beter gekend onder de naam van het Ad Hoc Group on the Berlin Mandate (AGBM). 24 De tweede conferentie van partijen (COP2) werd gehouden te Geneve en resulteerde in het aannemen van de Geneva Ministerial Declaration (GMD) op 2 juli 1996. Deze conferentie was een keerpunt omwille van twee redenen: -Ten eerste werden de afspraken van COP 1 herbevestigd en werd teruggekeerd naar de bindende gekwalificeerde uitstootlimieten en reductiedoelstellingen (QELRO s), dit kon enkel mits het akkoord van de VS. De VS gingen hier mee akkoord en dit door twee oorzaken, ten eerste was het economisch klimaat fel verbeterd en ten tweede de presidentsverkiezingen kwamen er aan en de publieke opinie wilde maatregelen zien in verband met het Klimaatverdrag. - Een tweede reden kan gezocht worden in het gegeven dat op de GMD de landen voor het eerst bereid waren om zonder consensus te handelen. Voordien was altijd unanimiteit vereist om tot een beslissing te komen wat wel een mooi democratisch principe is maar een 22 T. JACKSON, K. BEGG, S. PARKINSON, Beyond implementation: An overview and summary of the argument. In: T. JACKSON, K. BEGG, S. PARKINSON, Flexibility in Climate Policy. Making the Kyoto Mechanism Work, London, Earthscan, 2001, 2. 23 Japan, US, Zwitserland, Canada, Australië, Noorwegen, Nieuw-Zeeland. 24 G. PORTER, J. BROWN, P. CHASEK, Global Environmental Politics, Boulder, Westview Press, Dilemmas in World Politics 2000, 118. 13

onwerkbaar instrument is om tot een consensus te komen. De laatste hindernis naar Kyoto toe was hiermee omzeild. Afdeling III. Het protocol van Kyoto 25 1. Verloop van de onderhandelingen 20. Op 11 december 1997 werd het Kyoto-protocol goedgekeurd ter uitvoering van de Conventie van de klimaatverandering. Dit protocol zal verplichtingen invoeren inzake de verminderingen van emissies ter uitvoering van Artikel 2 van het Klimaatverdrag. Artikel 3,1 van het Kyoto-protocol is het belangrijkste artikel en behandelt zes soorten gassen. Het protocol vult het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aan met bijkomende verplichtingen, maar die wel slechts gelden voor de geïndustrialiseerde landen. 21. Toch verliepen de onderhandelingen uiterst moeizaam. Uiteindelijk is een totale uitstootreductie van 5,2% voor de periode van 2008-2012 overeengekomen. De EU heeft zich daarbij verbonden om de grootste vermindering te bewerkstelligen: 8%, de VS 7% en Japan 6%. Voor de ontwikkelingslanden zijn uiteindelijk geen doelstellingen vastgesteld, hoewel de VS hier wel op hadden aangedrongen. In het protocol wordt de wijze bepaald waarop die quota s zullen worden berekend en ook de wijze waarop de Verdragsluitende partijen zullen kunnen aantonen dat zij hun verplichtingen, inzake uitstoot van emissiegassen en hun respectieve quota s niet te overschrijden, hebben nageleefd.. Om deze doelstelling te bereiken beschikken de partijen over de mogelijkheid om binnenlandse- en buitenlandse maatregelen te nemen. 22. Een mogelijkheid is om een beroep te doen op de flexibiliteitsmechanismen 26, waardoor tussen partijen quota-aandelen kunnen worden overgedragen aan elkaar (Joint Implementation, JI, Art. 6) en ook door partijen die door een quota gebonden zijn, zelfs gecertificeerde emissiereducties kunnen worden verworven, door middel van de uitvoering van projecten voor emissiereductie in ontwikkelingslanden die zelf niet door een quota zijn gebonden (Clean Development Mechanist, CDM, Art.12). Daarnaast heb je nog het mechanisme van de emissiehandel tussen staten (Emission Trading, ET, Art. 17). 25 Protocol van Kyoto van 11 december 1997, PB L 130 van 15 mei 2002, 4 20. 26 F. MAES, Internationale Milieuverdragen, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu- en Energierecht, Brugge, die Keure, 2006, 152. 14

Wel is het zo dat deze mechanismen aanvullend zijn. Dit houdt in dat ze slechts in aanvulling op binnenlandsbeleid mogen worden toegepast voor de verwezenlijking van de gekwalificeerde verplichtingen. 27 De begrenzing van hun gebruik wordt wel telkens op een verschillende manier weergegeven in de omschrijving van de fleibiliteitsmechanismen. 23. Voor elk mechanisme wordt een subsidiair lichaam opgericht (Subsidiary Body, Art. 15). Deze instrumenten waren, op aandringen van de Verenigde Staten, opgenomen in het Kyoto- Protocol. De Europese Unie en de ontwikkelingslanden, zagen dit als een mogelijkheid voor de rijke industrielanden om te ontsnappen aan weinig populaire binnenlandse maatregelen. 28 De Europese Unie wou een beleid dat een verandering van levensstijl moest ontwikkelen en achtte een verregaande ontwikkeling van die flexibele mechanismen in strijd met de milieuintegriteit van het protocol. 29 24. Het protocol laat aan de partijen een totale vrijheid ten aanzien van de keuze van de middelen om aan hun verplichtingen te voldoen. Maar toch blijft het COP het belangrijkste orgaan om de doelstellingen van het Klimaatverdrag uit te werken. We zijn op heden al aangekomen aan COP- 14 die gehouden is te Poznan, Polen, van 1 tot 12 december 2008. 25. Het Kyoto Protocol is in werking getreden op 16 februari 2005 en heeft nu 184 partijen. Tegelijkertijd met de COP-11 in 2005 te Montreal, Canada, vond de eerste vergadering van de partijen bij het Kyoto Protocol, COP/MOP-1 plaats, de Conference of Parties, serving as the Meeting of the Parties to the Kyoto Protocol, het hoogste gezagsorgaan binnen het Kyoto Protocol. Daarnaast werden op COP-11 ook twee Ad Hoc Working Groups opgericht: nl. de Ad Hoc Working on Further Commitments for Annex I Parties under the Kyoto protocol (hierna : AWG KP) op basis van artikel 3, 9 van het Protocol. En de Ad Hoc Working Group on Longterm Cooperative Action under the United Nations framework Convention on Climate Change (hierna: AWG- LCA). Ook werd te Montreal een Convention Dialogue gestart, een open en niet-verbindende dialoog die moet toelaten om doeltreffende nationale en internationale oplossingen voor het klimaatprobleem te ontwikkelen met een zo breed mogelijke deelname van landen. De dialoog staat op zich los van de toekomstige 27 F. MAES, Internationaal milieurecht. Cursus academiejaar2008-2009, onuitg. cursus milieurecht UGent, 2008-2009, 399. 28 P.S. CHASEK, Earth negotiations. Analyzing thirty years of environmental diplomacy, Tokyo, UN University Press, 2001, 124-133. 29 X, EU goes back to the drawing board on climate. In : Environmental Daily, 17 december 1997. 15

onderhandelingen en verplichtingen onder het Klimaatverdrag. Het doel van die dialoog is het bevorderen van ontwikkelingsdoelen op een duurzame wijze en ervaringen uit te wisselen om zo tot een betere tenuitvoerlegging van de het Klimaatverdrag te komen. 2. De Flexibiliteitsmechanismen A. INTERNATIONALE EMISSIEHANDEL (artikel 17) 26. Handel in emissierechten op nationaal of internationaal niveau is gestoeld op een systeem waarbij entiteiten zoals bedrijven een vergunning krijgen toegewezen om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. Bedrijven die hun emissies terugdringen tot onder het niveau van hun vergunning, kunnen hun overschot verkopen aan ondernemingen die hun doelstelling minder gemakkelijk halen. Voor het milieu heeft dit geen negatieve gevolgen, aangezien het totaal aan emissierechten vastligt. Verhandelbare emissierechten bieden een kosteneffectieve manier om de totale taakstelling te verwezenlijken, en stimuleert bedrijven om te investeren in milieuvriendelijke technologie. B. GEZAMENLIJKE UITVOERING (JOINT IMPLEMENTATION JI) (artikel 6) 27. Gezamenlijke uitvoering houdt in dat geïndustrialiseerde landen kunnen investeren in projecten die de netto-emissies in andere geïndustrialiseerde landen verlagen. In ruil voor de investering mogen deze eersten dan (een deel van) de resulterende netto-emissiereductie (uitgedrukt in emissiereductie-eenheden (ERU)) op eigen rekening schrijven door deze af te trekken van de eigen nationale doelstelling. Deze investeringen in projecten kunnen ook koolstofputten betreffen. Samen met het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling is Joint Implementation (JI) zoals gezamenlijke uitvoering over het algemeen wordt genoemd een zgn. projectgebonden mechanisme. Dit betekent dat het verkrijgen van bijkomende emissiekredieten telkens gebonden is aan de uitvoering van een bepaald project. Behalve Partijen kunnen ook rechtspersonen participeren in projecten die emissiereductieeenheden opbrengen en in de ver- en aankoop van emissiereductie-eenheden. Ze moeten hiervoor evenwel de toestemming krijgen van de betrokken landen. De betrokken staten 16

dragen de eindverantwoordelijkheid. Artikel 5 bepaalt dat de Partijen een nationaal systeem voor inventarissen van broeikasgassen moeten hebben, daarnaast legt artikel 7 de plicht om voldoende informatie mee te delen, als door de Partijen hier niet wordt aan voldaan mogen ze geen emissiereductie eenheden kopen. (art.3,(1)(c)) C. MECHANISME VOOR SCHONE ONTWIKKELING (artikel 12) 28. Het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling ( Clean Development Mechanism of CDM) is een systeem waarbij geïndustrialiseerde landen of entiteiten in ontwikkelingslanden investeren. Wanneer deze investeringen leiden tot het verminderen van emissies tot niveaus lager dan wat het geval zou zijn zonder de investering, genereert dit net als bij JI emissierechten, die in dit geval gecertificeerde emissie reducties worden genoemd (Certified Emission Reductions of CER). De doelstelling van het CDM is enerzijds landen die niet opgenomen zijn in Bijlage I van de UNFCCC (hoofdzakelijk ontwikkelingslanden) bij te staan in het nastreven van duurzame ontwikkeling, en anderzijds landen opgenomen in bijlage I (geïndustrialiseerde landen en landen in overgang naar een markteconomie) te helpen bij het halen van de reductiedoelstellingen zoals vastgelegd in Bijlage B van het Protocol van Kyoto. Ook hier kunnen behalve Partijen ook publieke of particuliere instellingen participeren in projecten die emissiereducties opleveren evenals in de aan- en verkoop van gecertificeerde emissiereducties. (art. 12,9) 29. Waar ERU s slechts kunnen worden gegenereerd vanaf 2008 kon dat voor CER s in principe reeds vanaf 2000, maar in de praktijk heeft men moeten wachten op het afronden van de uitvoeringsmodaliteiten voor het CDM. Deelname aan CDM en de bijhorende verwerving van gecertificeerde emissiereducties, kan net als bij JI niet alleen door Staten,maar ook door particuliere en openbare rechtspersonen gebeuren. 3. Financieel Mechansime (art.11) 30. Zoals artikel 11 van het Klimaatverdrag voorziet ook artikel 11 van het Kyoto-protocol in de oprichting van een mechanisme voor de financiële ondersteuning van ontwikkelingslanden. 17

Artikel 11, lid 1 van het Kyoto-protocol verwijst daarbij expliciet naar de bepalingen van artikel 4 (3)-(5) en (7)-(9) van het Klimaatverdrag. In dat artikel worden de financiële en andere verplichtingen van de geïndustrialiseerde landen ten opzichte van de ontwikkelingslanden beschreven. Verder moeten deze financiële middelen nieuw en aanvullend zijn, zodat ze niet uit de middelen die gebruikt worden voor de normale ontwikkelingssamenwerking mogen komen. Het beheer van het financieel mechanisme van het Klimaatverdrag en van het Kyoto-protocol wordt aan het Global Environment Facility (GEF) gegeven. Het GEF staat daarbij onder toezicht van de Conferentie van de Partijen, waarop ook de regels van het Klimaatverdrag van toepassing zijn. Tot slot moet ook nog opgemerkt worden dat net zoals onder het Klimaatverdrag de ontwikkelde landen naast het GEF ook andere multilaterale als ook bilaterale overeenkomsten gebruiken voor de financiële ondersteuning aan de ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld het LIFE + instrument van de EU. 30 Afdeling IV. De Post-Kyoto ontwikkelingen 1. Internationaal : de verdere Conferenties van Partijen. 31. De eerste Conferentie van Partijen na het Kyoto-protocol (COP 3) was die van Buenos Aires, die liep van 2 tot 13 november 1998, en trachtte de onafgewerkte zaken van het Kyoto-protocol af te handelen en de politieke vaart die in Kyoto is opgewekt, tracht te handhaven. 31 De partijen kwamen een tweejarig actieprogramma overeen om de Kyoto overeenkomst verder uit te werken. De verwachtingen voor deze COP waren hoog gespannen, om de implementatie van het Kyoto-verdrag verder te concretiseren, maar die heeft men niet kunnen inlossen. Het water tussen de EU en de paraplu-partijen, (VS + Canada, Australië, Japan, etc.) de vroegere JUSSCANZ-groep eigenlijk, maar met Rusland en Oekraïne erbij, was blijkbaar veel te diep. 30 Verordening (EG) Nr. 614/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het financieringsinstrument voor het Milieu (LIFE+) P.B. L 149/1, 9 juni 2007. 31 Resolutie over de resultaten van de vierde Conferentie van de partijen van het Kaderverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC), die van 2 tot 13 november 1998 is gehouden in Buenos Aires, PB C 313 van 12 oktober 1998, 169. 18

32. De EU hamerde er op om tot een akkoord te komen, met als voorwaarde dat dit over een minimum aan milieu integriteit zou beschikken. De EU herhaalde haar eis dat het gebruik van flexibele mechanismen supplementair moet zijn aan haar nationale acties en dat zij deze niet mogen vervangen. Daarnaast hield ze ook vast aan haar kwantitatieve limiet op het gebruik van Kyoto- mechanismen. 32 Dit was in schril contrast met de eisen die de VS vooropstelde: absolute prioriteit voor marktmechanismen zoals emission trading, CDM en JI, inclusie van koolstofputten zowel nationaal als in CDM- projecten en de incorporatie van nucleaire energieopwekking in CDM. 33. De mislukking van COP6 in Den Haag had uiteindelijk minder te maken met de discussie over flexibele mechanismen maar meer met de onenigheid over het al dan niet opnemen van koolstofputten (carbon sinks). 33 34. Bij de volgende Conferentie van Partijen in oktober november 2001 te Marrakech (COP7) werd wel een akkoord bereikt en werd het actieplan van COP4 te Buenos Aires voltooid. Ook werd op deze COP7 afgesproken dat de deelnemende landen regels en richtsnoeren zouden maken met betrekking tot activiteiten als bebossing, herbebossing, ontbossing en bosheer, dit tot uitwerking van de carbon sinks. Bossen zijn een vorm van koolstofputten, bomen slorpen immers CO2 op en houden dit vast door fotosynthese, waardoor de CO2 uitstoot op natuurlijke wijze wordt verminderd zonder dat de uitstoot aan de bron moet verminderen. 35. Daarna zijn er nog een aantal Conferenties van Partijen geweest zoals in november 2002 te New-Delphi, waar vooral aandacht werd besteed aan de steun en samenwerking van de ontwikkelingslanden. Op COP-13 te Bali, 3-14 december 2007, werd overeengekomen om een nieuw mondiaal verdrag op te stellen om klimaatverandering tegen te gaan. Daar werd ook door de 192 partijen van het UNFCCC beslist om een stappenplan, Bali Action Plan, voor de onderhandelingen uit te werken, waarin de belangrijkste kwesties worden beschreven die aangepakt moeten worden. 32 X, Council Conclusion on EU-position COP6. In : Agence Europe, 7 november 2000. 33 P.G. HARRIS, Europe and the politics and foreign policy of global climate change, in P.G. HARRIS (ed.), Europe and Global Climate Change: Foreign policy and regional cooperation, Cheltenham, Edward Elgar, 2007, 8. 19

36. De ambitieuze deadline voor het sluiten van een overeenkomst werd vastgesteld op het einde van 2009. De Europese Unie speelde een hoofdrol tijdens deze conferentie en bereikte de doorbraak waarop was gehoopt. Voor het eerst hebben ook de ontwikkelingslanden hun verantwoordelijkheid onder ogen willen zien en weten ze dat ook zij hun steentje zullen moeten bijdragen tot de wereldwijde inspanning om de uitstoot van schadelijke gassen te verminderen. 37. Een concreet te behalen streefniveau werd niet vermeld in het Bali-stappenplan en dit vanwege het verzet van enkele ontwikkelde landen toch werd wel erkend dat het wel degelijk nodig zal zijn dat de mondiale uitstoot drastisch zal moeten verminderd worden. De nadruk van de conferentie te Bali lag op de lange termijn kwesties. Deze onderhandelingen resulteerden in het aannemen van het Bali Action Plan, wat tot gevolg had dat de AWG- LCA zich focuste op vier sleutel elementen van lange termijn samenwerking, nl. mitigatie, adaptatie, financiën en technologie. De conferentie te Bali had als bijkomend resultaat ook dat partijen tot een overeenkomst kwamen over een twee jarig proces genaamd de Bali Roadmap, die zoals hierboven reeds gesteld een deadline vooropstelde om tot een overeenkomst te komen. Die deadline loopt af op de COP 15/ MOP 5, die in Kopenhagen zal gehouden worden in december 2009. Hierbij kan ook worden vermeld dat de VS participeerden bij deze onderhandelingen. 38. Tijdens de COP 14 te Poznan werd door de AWG- LCA 4 verder discussie gevoerd over de vier sleutel elementen van het Bali actie plan en werd een workshop en ministeriële ronde tafelbijeenkomst gehouden over het uitwerken van een gemeenschappelijke visie over samenwerking op lange termijn. AWG KP 6 hield een discussie over alle elementen van hun werkprogramma en kwam tot het besluit dat verdere verplichtingen noodzakelijk zijn. De elementen waarover discussie werd gevoerd zijn met name de flexibiliteitsmechanismen, Land Use, Land-Use Change and Forestry (LULUCF), broeikasgassen, beleidsmaatregelen en methodologie, brandstoffen van lucht en scheepvaart verkeer en juridische kwesties. 39. Recentelijk werd een vijfde sessie gehouden van de AWG-LCA en een zevende van de AWG-KP. Deze bijeenkomsten vonden plaats te Bonn en liepen van 29 maart tot 8 april 2009. De hoofddoelstelling van deze bijeenkomst was te werken naar een onderhandelingstekst voor beide AWG s. AWG-LCA concentreerde zich op de vier sleutel elementen van het Bali Action 20

Plan, nl. mitgatie, adaptatie, financiën en technologie, als ook op de gemeenschappelijke lange termijn visie om samen te werken voor de Conventie verplichtingen. Ze focuste zich op het verdere uitwerken van deze elementen om een ontwerp van onderhandelingstekst te hebben voor de volgende AWG-LCA bijeenkomst in juni 2009. 40. De nadruk bij de AWG-KP 7 lag bij de emissie reducties van de Annex I partijen voor het Post Kyoto Protocol (dus na 2012) en over juridische kwesties. 2. Recentste evoluties omtrent het EU-beleid inzake klimaatverandering 41. In 2007 heeft de Europese Unie haar ambities op het gebied van klimaatverandering bijgesteld. De Commissie heeft een geïntegreerd pakket voorstellen ingediend die hierop neerkomen dat de EU veel verder moet gaan wat haar verbintenissen betreft om veranderingen teweeg te brengen. 34 Dit zijn de zogenaamde 20-20-20 doelstellingen. Op de Europese Raad in het voorjaar van 2007 was een politieke consensus ontstaan ter ondersteuning van deze zienswijze, met steun van het Europees Parlement en de lidstaten. 35 De doelstelling was om het volgende te bereiken : - Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen tot een niveau dat 2020 ten minste 20% lager zal zijn dan in 1990. De EU heeft zich hiertoe eenzijdig verbonden en zij streeft er zelfs naar, maar alleen als er een alomvattende internationale overeenkomst inzake klimaatverandering wordt gesloten, het broeikasgasniveau tegen 2030 met 30% te verminderen. - Een aandeel in het totale energiegebruik van de EU in 2020 van 20% hernieuwbare energie en van 10% biobrandstoffen. Maar gezien de discussie die over de biobrandstoffen is gerezen, werd dit uitgebreid naar andere hernieuwbare energiebronnen, zoals (groene) elektriciteit of groen opgewekte waterstof. - Uiterlijk in 2020 20% minder energieverbruik in de EU o.a. via energie-efficiëntie 34 Een energiebeleid voor Europa" COM(2007) 1 definitief en "De wereldwijde klimaatverandering beperken tot 2 graden Celsius - het beleid tot 2020 en daarna" COM(2007) 2. 35 Resolutie van het Europees Parlement inzake klimaatverandering, aangenomen op 14 februari 2007, (P6_TA(2007)0038) 21

42. Op 23 januari 2008 heeft de Europese Commissie dan ook een pakket uitvoeringsmaatregelen uitgevaardigd die moeten helpen bij het verwezenlijken van de EUdoelstellingen op het gebied van klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020. 36 Op 18 december 2008 heeft het Europees parlement de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen goedgekeurd, waarmee de 20-20-20 doelstellingen bindend worden opgelegd, verduidelijkt per staat en indien nodig worden aangepast. Hieruit is duidelijk dat de EU een voortrekkersrol wil blijven spelen op het gebied van klimaatverandering. 3. Huidige toestand: Analyse van de laatste bijeenkomst van de Ad Hoc Working Groups 37 (Bonn, april 2009) A. AWG-LCA 43. Op het eerste zicht leek het of de AWG-LCA zich zou beperken tot het draaien van dezelfde gekende plaat, met name algemene verklaringen en welgekende uitgangspunten van partijen. Maar als de bijeenkomst vorderde werd meer duidelijkheid geschept over een aantal zaken. Dit was vooral zo rond discussies over adaptatie en rond het concept van Nationally appropriate mitigation actions (NAMA s) door ontwikkelingslanden. Sommigen zagen ook meer overeenstemming in discussies rond het verminderen van emissies door ontbossing en verlies van bos, beter gekend onder de Engelstalige benaming, nl. Reducing Emissions from Deforestation and Forest degradation (REDD). 44. Het lijkt me opportuun om hier even duiding over te geven. Het is namelijk zo dat bomen CO2 uit de lucht halen en opslaan in hun bladeren, hout en wortelen. Bomen vormen dus een opslagplaats voor CO2 en door die bomen te kappen komt dit broeikasgas dus opnieuw vrij. Als je weet dat 17 tot 18% van de globale uitstoot van CO2 rechtstreeks het gevolg is van die ontbossing is dat een niet te verwaarlozen probleem. Het verminderen van ontbossing is dan ook een logische manier om klimaatverandering tegen te gaan. In het politiek jargon wordt dit dus het REDD genoemd. Het is dan ook meer dan 36 COM (2008) 16, 17, 19. 37 X, Earth Negotiations Bulletin, www.iisd.ca/climate/ccwg5/ 22

waarschijnlijk dat REDD een belangrijk onderdeel gaat vormen van het toekomstige Klimaatverdrag dat afgesloten zal worden in december 2009 te Kopenhagen. Hoe dit REDD principe precies zal werken is nog onduidelijk. Het algemene principe zal zijn dat landen die hun bossen laten staan hiervoor beloond dienen te worden, want zo lopen ze immers inkomsten mis, bv. door het exporteren van hout. Die beloning zou zich moeten manifesteren in een compensatie. Hierover moet dus nog onderhandeld worden wat die compensatie zal in houden en over hoeveel bomen er nog mogen verdwijnen. Dit zal gebeuren in december 2009 te Kopenhagen. 45. Maar na deze kleine omweg gemaakt te hebben keren we terug naar de korte analyse van wat besproken is te Bonn in april 2009. Hierboven konden we lezen dat er een aantal klein aantal doorbraken geweest zijn in deze moeilijke materie. Nochtans werd na de bijeenkomst ook duidelijk dat hoewel er een stap voorwaarts is gezet door het consolideren van ideeën om tot een onderhandelingstekst te komen, er toch nog een verschil in visie is omtrent de financiering en transfers van technologie. In Bonn maakte ook de VS hun terugkeer in de onderhandelingen omtrent de klimaatverandering. De VS erkende hun positie van grootste historische vervuiler en dat ze een land zijn dat veel mogelijkheden heeft, maar benadrukte ook dat ze niet alleen de klimaatproblematiek kunnen oplossen. Het is wel zo dat president Obama een voorstander is van emissiehandel (cap-and-trade) maar het enthousiasme van toetreden van de VS werd al vlug getemperd door hun beperkte ambitie. De VS streeft maar naar een reductie van 15% van huidige emissie-uitstoot en een reductie van 80% tegen 2050. B. AWG-KP 46. Voor het over de resultaten van deze bijeenkomst te hebben kunnen we toch niet rond twee uitdagingen die moeten opgelost worden. Een eerste uitdaging handelt over de interpretatie die aan de onderhandelingstekst moet gegeven worden. De meeste ontwikkelingslanden benadrukken dat het nodig is om nieuwe doelstellingen voor de hoeveelheid van uitstoot voor Annex-II landen moet vastgelegd worden en willen het huidige protocol dan ook amenderen. De ontwikkelde landen daarentegen hebben juist de bedoeling om een zo breed mogelijke interpretatie van de tekst te bekomen zodat de 23

flexibiliteitsmechanismen daar ook onder vallen. Velen hadden dan ook het gevoel dat er niet echt schot in de zaak kwam en dat de zelfde twistpunten opnieuw zullen verschijnen in juni. 46. bis De tweede uitdaging draaide rond de gezamenlijke schaal van emissies die de Annex I landen moesten bereiken. Doordat dit geen duidelijke percentages opgeleverd heeft in de slotovereenkomst, waren veel ontwikkelingslanden teleurgesteld met als reden dat de AWG- KP de laatste drie jaren aan onderzoek gespendeerd heeft om de beschikbare middelen voor de Annex-I landen te bekijken en hen zo te helpen om aan hun verplichtingen te voldoen en dit werk dus niet beloond werd. Ze verklaren dat de nadruk op de huidige cijfers getuigt van weinig ambitie. Sommige landen van de Umbrella-Groep waren zoals vaker afwachtend voor vergaande maatregelen. Japan en Rusland maakten zelfs duidelijk dat ze niet bereid waren om over cijfers te onderhandelen voor Annex-I partijen zolang Amerika en moderne ontwikkelingslanden, zoals India en China, niet tot verplichtingen bereid waren omtrent uitstoot van broeikasgassen. Er is dan ook een sterke terughoudendheid bij de onderhandelingen doordat er een gebrek aan vertrouwen is tussen de arme en rijke landen. De arme landen- verenigd in de zogenaamde G77 en China- in de praktijk vandaag 130 ontwikkelingslanden- vinden dat de rijke landen te weinig inspanningen doen om hun emissies te beperken. Ze vinden dat de rijke landen hun emissies tegen 2020 tot 40 procent moeten inkrimpen en dat ze 0,5 tot 1 procent van het BNP (Bruto Nationaal Product) beschikbaar moeten maken voor klimaatmaatregelen in het Zuiden. Maar ook in de groep van ontwikkelingslanden onderling tekenen zich verschillen af. Zo is er de groep Aosis, van de Kleine Eilandstaten. Die zijn heel concreet met ondergang bedreigd, door de stijging van de zeespiegel, en vragen een emissiereductie van 45 procent. India dan weer vraagt een beperking van de emissies per capita, wat eigenlijk zou betekenen dat het land nog jaren kan doorgaan met het uitstoten van broeikasgassen. 24