Summary pointed out that first-degree relatives of panic disorder patients were more anxiety sensitive than control participants, suggesting that anxi

Vergelijkbare documenten
Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

(SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1

Summary 124

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

OPVOEDING EN ANGST EN DE INVLOED VAN EEN PREVENTIEVE TRAINING 1. Opvoeding en Angst en de Invloed van een Preventieve Training

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Samenvatting Tussen januari 2002 en december 2005 is er een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de kosten-effectiviteit van gezins cognitieve gedra

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

en een Licht Verstandelijke Beperking Linda M. van Mourik

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Tahnee Anne Jeanne Snelder. Open Universiteit

Adherence aan HWO en meer bewegen

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Kwaliteit van Leven en Depressieve Symptomen van Mensen met Multiple Sclerose: De Modererende Invloed van Coping en Doelaanpassing

Modererende Rol van Seksuele Gedachten. Moderating Role of Sexual Thoughts. C. Iftekaralikhan-Raghubardayal

MENTALE VEERKRACHT, COPINGSTRATEGIEËN EN EETPROBLEMATIEK 1

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed

Academisch schrijven Inleiding

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers.

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking

University of Groningen

Ontremd Dement. Seksueel Ontremd Gedrag in Verpleeghuizen bij Mensen met Dementie. Een Verstoorde Impulscontrole? Inhibited in Dementia

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

Het modererend effect van de moeder kind relatie op de effecten van prenatale blootstelling aan PCB s op de cognitieve ontwikkeling van het kind

Running head: BREAKFAST, CONSCIENTIOUSNESS AND MENTAL HEALTH 1. The Role of Breakfast Diversity and Conscientiousness in Depression and Anxiety

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Invloed van Bewegen op Depressieve Klachten in de. Fysiotherapie Praktijk. Influence of Movement on Depression in the. Physiotherapy Practice

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving

Kinderen met Internaliserende Problemen. The Effectiveness of Psychodynamic Play Group Therapy for Children. with Internalizing Problems.

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie.

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children

De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en. proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

Sociale Cognitie bij Psychisch Gezonde Volwassenen

Stress en Psychose 59 Noord. Stress and Psychosis 59 North. A.N.M. Busch

De Invloed van Cognitieve Stimulatie in de Vorm van Actief Leren op de Geestelijke Gezondheid van Vijftigplussers

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden

Verschillen in het Gebruik van Geheugenstrategieën en Leerstijlen. Differences in the Use of Memory Strategies and Learning Styles

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering

The Effect of Gender, Sex Drive and Autonomy. on Sociosexuality. Invloed van Sekse, Seksdrive en Autonomie. op Sociosexualiteit

De Relatie tussen het Adaptief en Cognitief Functioneren van Dak- en Thuisloze Jongeren en het Wel of Niet Hebben van een Psychiatrische Diagnose

Academisch schrijven Inleiding

Hechting en Psychose: Attachment and Psychosis:

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

De Invloed van Familie op

Falende Interpretatie? De Samenhang van Faalangst met Interpretatiebias

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

Vormen Premorbide Persoonlijkheidskenmerken die Samenhangen met Neuroticisme een Kwetsbaarheid voor Depressie en Apathie bij Verpleeghuisbewoners?

Mentaal Weerbaar Blauw

Running Head: IDENTIFICATIE MET SOCIAAL-ECONOMISCHE STATUS 1. Sociaal-economische Status en Gezondheid:

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen

Summary Chapter one chapter two chapter three

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

De Invloed van Werkeisen en Hulpbronnen op de. Psychische Vermoeidheid en het Plezier in het Werk bij Werknemers. and Work Satisfaction of Employees

Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie. I feel nothing though in essence everything:

Chapter 3 Chapter 4 Chapter 5

Het Effect van Voortgangsfeedback aan Behandelaars op de Uitkomsten van Psychologische Behandelingen; een Pilot Onderzoek

The Influence of Video Interaction Guidance on the. G.F. van Haaften

Angstige Vader, Angstig Kind? Angstige Vader, Angstig Kind?

Persoonlijkheidskenmerken en cyberpesten onder jongeren van 11 tot 16 jaar:

Summary 136

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en

MASTER SCRIPTIE GEZONDHEIDSPSYCHOLOGIE CEES KOSTER OPEN UNIVERSITEIT

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata

De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Stemming met Modererende Invloed van Coping stijl

Het Effect van Cliëntgerichte Speltherapie op Internaliserende Problematiek bij. Kinderen: Affect als Moderator

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

Verwevenheid van Temperament en Hechtingsstijl: verbanden tussen de temperamentkenmerken negatief affect, extraversie/energie en

De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht

Transcriptie:

Summary Individuals suffering from panic disorder experience recurrent and unexpected panic attacks. Panic attacks are marked by fear and symptoms such as palpitations and dyspnea. It has been established that genetic and familial influences play an important role in the development of panic disorder. The objective of the present thesis was to investigate a number of vulnerability factors in panic disorder patients and their first-degree relatives. The factor COi sensitivity may identify subjects with a predisposition to develop a panic disorder. Hence, we examined whether COT sensitivity is a marker of a vulnerability to panic disorder. Furthermore, cognitive as well as physiological factors may play a role in explaining the COi sensitivity. They were hypothesized to be important factors that might be transmitted in panic disorder families. Accordingly, the role of anxiety sensitivity and respiratory pathophysiology as vulnerability factors were investigated. The 35% CO2 challenge is used to provoke panic-like symptoms in the laboratory. A considerable amount of previous research has shown that panic disorder patients are more vulnerable to 35% COT than other populations (see Introduction Chapter 1). In Chapter 2, results showed that first-degree relatives of panic disorder patients, who had never experienced a panic attack, were also more reactive to the 35% CO2 challenge than healthy control participants. This suggests that CO2 hypersensitivity may be a marker of a familial vulnerability to panic disorder. The nature of the CO2 vulnerability, however, remains unclear. The cognitive factor anxiety sensitivity may explain this vulnerability to CO2. Anxiety sensitivity refers to individual differences in the fear of anxiety-related sensations and the expectations that such sensations can have harmful consequences. The CO2 challenge may provoke sensations, feared by highly anxiety sensitive first-degree relatives of panic disorder patients. Hence, it would be important to establish if these first-degree relatives have elevated AS levels at all (Chapter 4). The results 99

Summary pointed out that first-degree relatives of panic disorder patients were more anxiety sensitive than control participants, suggesting that anxiety sensitivity runs in families. As a methodological side issue, the influence of age and sex on anxiety sensitivity levels was examined in Chapter 3. We found that neither age nor sex has a clear influence on anxiety sensitivity in this particular sample of panic disorder patients. In Chapter 5, a study on a sub sample of first-degree relatives of panic disorder patients, namely children, was presented. Children of panic disorder patients are most likely to be more at risk of developing panic disorder than older firstdegree relatives. Under the assumption that anxiety sensitivity is a risk factor for the development of panic disorder, we studied whether they display higher levels of anxiety sensitivity than control children. Somewhat unexpectedly, children of panic disorder patients did not differ in anxiety sensitivity from control children. Nevertheless, the possibility remains that anxiety sensitivity might be a developing vulnerability factor in children of panic disorder patients, that may increase towards late adolescence or early adulthood. We further elaborated on the theme of anxiety sensitivity in Chapter 6. Results of this study showed a significant reduction of anxiety sensitivity levels in panic disorder patients after treatment of a SSRI. Research has repeatedly demonstrated an association between respiratory disorders and panic. In Chapter 7, a study was presented on the prevalence of respiratory disorders in panic disorder families. We found that first-degree relatives of panic disorder patients reported significantly more chronic obstructive pulmonary diseases in general and asthma in particular, than those of other anxiety disorder patients. Given the fact that both asthma and panic disorder run in families, our findings may suggest a specific association between the two disorders. The link between respiratory pathology and panic disorder has been further investigated in Chapter 8. The increased COT vulnerability displayed by panic disorder patients may be related to lifetime respiratory pathology. Our results revealed that panic disorder patients with a history of respiratory disorders were not more anxious, did not show more panic symptoms, and did not have more panic attacks after the CO: challenge than panic disorder patients without such a history. It was concluded that a history of respiratory disorders is not a crucial factor in CO2 vulnerability in panic disorder patients. This supports the idea that having a 100

Summary panic disorder is in itself an important factor in CO2 vulnerability. The results of the studies in the present thesis indicate that COT sensitivity seems to be a marker of a vulnerability to panic disorder. Furthermore, anxiety sensitivity as well as respiratory pathology appear to be vulnerability factors in risk for panic disorder. Apparently, all these factors interact in complex ways over time (see Concluding remarks Chapter 9). 101

Samenvatting Mensen die lijden aan een paniekstoornis ervaren terugkerende en onverwachte paniekaanvallen. Angst en Symptomen, zoals palpitaties en dyspneu zijn kenmerken van een paniekaanval. Het is aangetoond dat genetische en familiale invloeden een belangrijke rol speien in de ontwikkeling van een paniekstoornis. Het doel van dit proefschrift was om een aantal kwetsbaarheidsfactoren in paniekpatienten en hun eerstegraads familieleden te onderzoeken. De factor COi-gevoeligheid kan mogelijk personen met een predispositie om een paniekstoornis te ontwikkelen, identificeren. Vandaar dat we onderzocht hebben of CO2-sensitiviteit een marker is van een kwetsbaarheid voor een paniekstoornis. Verder kunnen zowel cognitieve als fysiologische factoren een rol speien in het verklaren van deze CCh-gevoeligheid. Deze factoren worden verondersfeld belangrijke elementen te zijn die doorgegeven kunnen worden in families waarin paniekstoornissen voorkomen. Hiermee in overeenstemming werden de rol van angstgevoe- Iigheid (anxiety sensitivity) en respiratoire pathofysiologie als kwetsbaarheidsfactoren onderzocht. De 35% CO2-provocatietest wordt gebruikt om paniekachtige Symptomen in het laboratorium op te wekken. Een aanzienlijke hoeveelheid aan onderzoek heeft aangetoond dat paniekpatienten gevoeliger zijn voor 35% COT dan andere populaties (zie Introductie Hoofdstuk 1). In Hoofdstuk 2 laten resultaten van een experiment zien dat eerstegraads verwanten van paniekpatienten, die nooit een paniekaanval hebben ervaren, ook meer reageren op de 35% CO2-provocatietest dan gezonde controledeelnemers. Dit suggereert dat het zeer gevoelig zijn voor 35% CO2 een marker kan zijn voor een familiale kwetsbaarheid voor een paniekstoornis. Echter de aard van de COi-gevoeligheid blijft onduidelijk. De cognitieve factor angstgevoeligheid kan deze kwetsbaarheid voor COT misschien verklaren. 103

Samenvatting Angstgevoeligheid venvijst naar individuele verschillen in de vrees voor angstgerelateerde sensaties en de verwachtingen dat zulke sensaties schadelijke consequenties hebben. De CO2-provocatietest kan sensaties opwekken die hoogangstige eerstegraads familieleden van paniekpatienten vrezen. Daarom is het belangrijk om eerst vast te stellen of eerstegraads verwanten überhaupt een verhoogd niveau van angstgevoeligheid hebben (Hoofdstuk 4). De resultaten tonen aan dat eerstegraads verwanten van paniekpatienten angstgevoeliger zijn dan controledeelnemers. Dit suggereert dat angstgevoeligheid in de familie zit. In Hoofdstuk 3 wordt de invloed van leeftijd en geslacht op angstgevoeligheid onderzocht in een methodologisch georienteerde Studie. In deze steekproef van paniekpatienten werd gevonden dat noch leeftijd, noch geslacht een duidelijke invloed op angstgevoeligheid heeft. In Hoofdstuk 5 wordt een studie beschreven over een subgroep van eerstegraads familieleden van paniekpatienten, namelijk kinderen. Kinderen van paniekpatienten hebben waarschijnlijk een hoger risico op het ontwikkelen van een paniekstoornis dan oudere eerstegraads familieleden. Uitgaande van de assumptie dat angstgevoeligheid een risicofactor is voor de ontwikkeling van een paniekstoornis, onderzochten we of deze kinderen angstgevoeliger waren dan controlekinderen. Enigszins onverwacht verschilden de kinderen van paniekpatienten niet in angstgevoeligheid van de controlekinderen. Desondanks blijft de mogelijkheid bestaan dat angstgevoeligheid een kwetsbaarheidsfactor is die zieh nog ten voile kan ontwikkelen in de late adolescentie en vroege volwassenheid bij kinderen van paniekpatienten. De factor angstgevoeligheid wordt verder bestudeerd in Hoofdstuk 6. Resultaten van deze studie laten zien dat de angstgevoeligheid reduceert bij paniekpatienten na behandeling met een SSRI. Het is al herhaaldelijk aangetoond dat er een associatie bestaat tussen respiratoire aandoeningen en paniek. Een studie over de prevalence van respiratoire aandoeningen in families met een paniekstoornis wordt in Hoofdstuk 7 beschreven. We hebben gevonden dat eerstegraads verwanten van paniekpatienten in het algemeen significant meer chronisch obstruetieve longaandoeningen, en specifiek astma, hebben dan familieleden van patienten met een andere angststoornis. Gegeven het feit dat zowel astma als de paniekstoornis familiaal is. suggereren deze bevindingen een specifieke associatie tussen beide aandoeningen. De relatie tussen respiratoire pathologie en de paniekstoornis wordt verder on- 104

Samenvatting derzocht in Hoofdstuk 8. De verhoogde CCh-gevoeligheid die paniekpatienten vertonen kan gerelateerd zijn aan de respiratoire pathologie gedurende hun leven. Onze resultaten laten zien dat paniekpatienten met een geschiedenis van respiratoire aandoeningen niet angstiger reageren, niet meer panieksymptomen rapporteren, en niet meer paniekaanvallen hebben na een CO2~provocatietest dan paniekpatienten zonder dergelijke geschiedenis. We kunnen hieruit concluderen dat een geschiedenis van respiratoire aandoeningen geen cruciale factor is in de CC>2-gevoeligheid van paniekpatienten. Dit ondersteunt het idee dat het hebben van een paniekstoornis op zichzelf een belangrijke factor is in CCb-gevoeligheid. De resultaten van de studies in dit proefschrift tonen dat CC>2-gevoeligheid een marker kan zijn van een kwetsbaarheid voor een paniekstoornis. Daarenboven lijken zowel angstgevoeligheid als respiratoire aandoeningen kwetsbaarheidsfactoren te zijn voor het risico op een paniekstoornis. Echter, alle eerdergenoemde factoren staan vermoedelijk op complexe wijze met elkaar in wisselwerking (zie Afsluitende opmerkingen Hoofdstuk 9). 105