ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

Vergelijkbare documenten
Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6728

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:30


ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3944 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N 2002/ V-N 2002/41.22

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHLEE:2008:BD1433 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459


de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

Rechtbank Den Haag AWB - 16 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHARL:2015:536

ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2814

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

ECLI:NL:GHARL:2014:7779

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691


ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

/ Belastingrecht. Hoger beroep

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1481

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

Transcriptie:

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-03-2005 Datum publicatie 30-03-2005 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK 381/03 Loonbelasting Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BB7763, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BB7763 Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht zijn opgelegd. Wetsverwijzingen Wet op de loonbelasting 1964 11, geldigheid: 2005-03-25 Wet op de loonbelasting 1964 15d, geldigheid: 2005-03-25 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 47, geldigheid: 2005-03-25 Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2005-0668 V-N 2005/32.3.8 Uitspraak BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 381/03 25 maart 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelastingen/premie volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2002. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.0 Op 24 april 2002 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen ten bedrage van 23.877, - aan enkelvoudige belasting opgelegd. Deze naheffingsaanslag betreft de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2002. Gelijktijdig is ten aanzien van belanghebbende een boete van 2.386, - vastgesteld. Ook is een beschikking heffingsrente ten bedrage van 353, - vastgesteld. 1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 21 maart 2003 de naheffingsaanslag verminderd tot op een bedrag aan enkelvoudige belasting van 20.889, -. De boete en de heffingsrente zijn bij die uitspraak verminderd tot op respectievelijk 2.088, - en 236, -. 1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro-forma beroepschrift (met

bijlage), hetwelk op 2 mei 2003 is ingekomen. Bij brief van 28 mei 2003 (met bijlagen), ingekomen op 2 juni 2003, heeft belanghebbende haar beroep gemotiveerd. 1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 1 juli 2003 heeft ingezonden, heeft belanghebbende op 2 september 2003 een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft daarop gereageerd door op 22 september 2003 een conclusie van dupliek in te dienen. 1.5 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden ter zitting van 13 december 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de heer mr. A als gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur, bijgestaan door de heer B. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota overgelegd. 1.6 Het hof heeft in deze zaak op 27 december 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 10 januari 2005, aan partijen is verzonden. 1.7 Bij brief, ingekomen op 22 februari 2005, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. 1.8 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1 Belanghebbende oefent een metselbedrijf uit, waarin af en toe timmerwerkzaamheden worden uitgevoerd. 2.2 De inspecteur stelt begin 2000 een boekenonderzoek in over de jaren 1995 tot en met 1998, waarbij is geconstateerd dat belanghebbende reeds jaren aan alle werknemers een vaste kostenvergoeding van ƒ 4, - uitbetaalt. De CAO-vergoeding voor werkkleding, laarzen en gereedschappen bedraagt vanaf 1 juli 1999 ƒ 4, - per dag. In de daaraan voorafgaande jaren is de CAO-vergoeding weliswaar lager, maar belanghebbende beschouwt het verschil als koffiegeld. De controleambtenaar constateert met betrekking tot het koffiegeld dat er niet altijd sprake is van vaste arbeidsplaatsen in fiscale zin doch laat het verleden rusten wegens gering fiscaal belang. Ook met betrekking tot de vaste vergoeding voor werkkleding etcetera en het verstrekken van kleding in natura corrigeert hij niets omdat er in het verleden geen opmerkingen over zijn gemaakt. Wel wordt met het oog op de toekomst een afspraak gemaakt over een kostentoets, neergelegd in een brief van 20 september 2000. In deze brief wijst de inspecteur een 14-tal werknemers aan, die vanaf 1 november 2000 gedurende een periode van 1 jaar de bonnen met betrekking tot de door hen aangeschafte werkkleding, schoenen en gereedschappen moeten bewaren. Tevens geeft hij aan dat de deelname verplicht is en dat indien een werknemer weigert mee te doen aan de toetsing dit een lagere uitkomst voor alle werknemers betekent: de deelfactor van het totaal van de ingeleverde bonnen blijft 14. 2.3 Na ommekomst van het jaar blijkt een 2-tal werknemers geen bonnen te hebben bewaard, terwijl één werknemer zonder bonnen in te leveren uit dienst is gegaan. Het totaal van de ingeleverde bonnen ter zake van werkkleding, schoenen en gereedschappen bedraagt ƒ 5079, -, waarvan een bedrag van ƒ 2593, - door de inspecteur is geaccepteerd als bestemd voor werkkleding, schoenen en gereedschappen. Dit totaal heeft hij gedeeld door 13, hetgeen een gemiddelde vergoeding per werknemer van ƒ 199,45 oplevert. 2.4 De inspecteur berekent de bovenmatige vergoeding waarover nageheven moet worden als volgt:

Gemiddelde vergoeding per werknemer ƒ 737,80 Gemiddeld besteed (ƒ 2593: 13=) - 199,45-583,35 gekocht van werkgever via inhouding op salaris (ƒ 1040 :13=) - 80,00-458,35 wasvergoeding (ƒ 5 x 12 maanden) - 60,00 bovenmatig per werknemer ƒ 398,35 alsnog nader geaccepteerd over 2001 en 2002-8,44 bovenmatig per werknemer in 2001 en 2002 ƒ 389,91 Dit leidt tot de volgende na te heffen bedragen op basis van een gebruteerd eindheffingtarief: 2000: ( 2/12 x ƒ 398,35 x 140 werknemers x 70,10 %) = ƒ 6516,67 2001: (ƒ 389,91 x 140 x 72,4%) = - 39521,27 2002: ( 2/12 x ƒ 389,91 x 140 x 72,4% ) = - 6586,87 ƒ 52624,81 De inspecteur legt op 24 april 2002 een naheffingsaanslag op ten bedrage van 23.877, - aan enkelvoudige belasting en een verzuimboete van 10%, zijnde 2.386, -, en 353, - aan heffingsrente, welke naheffingsaanslag, na ingediend bezwaar, bij uitspraak van 21 maart 2003 wordt verlaagd, door de correctie over 2002 te laten vallen, tot op 20.889, -, aan enkelvoudige belasting. De verzuimboete wordt daarbij vastgesteld op 2.088, - en de heffingsrente op 236, -. 2.5 De hoogte van de vaste vergoeding over 2000 en 2001 is gerelateerd aan het CAO-bedrag van ƒ 4, -. De vergoeding is zonder enige nadere voorafgaande specificatie (naar het personeel toe) verstrekt. 3. Het geschil en standpunten van partijen 3.1 Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht zijn opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt. 3.2 Standpunt belanghebbende: - het getoetste bedrag dient te worden gedeeld door 11 in plaats van 13 werknemers; - spijkerbroeken dienen te worden aangemerkt als werkkleding; - in de vaste vergoeding is een bedrag aan koffiegeld begrepen; - de wasvergoeding dient ƒ 10, - in plaats van ƒ 5, - per maand te bedragen; - het onderzoek is op het punt van de gereedschappen niet representatief; - aan de controleonderzoeken in 1992 en 2000 is het vertrouwen te ontlenen dat de vergoeding niet bovenmatig is; - wegens een zeer pleitbaar standpunt dient de boete te vervallen. 3.3 Standpunt inspecteur: - de vaste vergoeding van ƒ 4, - voldoet niet aan artikel 11, lid 1, letter j, onder 3e Wet op de loonbelasting 1964 (: Wet LB 64) jo artikel 5a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (: URLB 90), geldend voor het jaar 2000, alsmede niet aan artikel 15d Wet LB 64 jo artikel 47 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 ( URLB 01), geldend voor de jaren 2001 en volgende, zodat in beginsel geen sprake is van een vrije vergoeding;

- de argumenten van belanghebbende, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel, geven geen aanleiding tot vermindering van de naheffingsaanslag; - er is geen afwezigheid van alle schuld en derhalve is de verzuimboete terecht opgelegd. 4. De rechtsoverwegingen 4.1 Ingevolge artikel 11, lid 1, letter j onder 3e Wet LB 64 jo artikel 5a URLB 90 geldend voor het jaar 2000 respectievelijk artikel 15d Wet LB 64 jo artikel 47 URLB 01 geldend voor het jaar 2001 behoren vaste vergoedingen niet tot het loon voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd. Nu feitelijk vaststaat dat de vaste vergoeding van ƒ 4, -, waarvan de hoogte weliswaar is gerelateerd aan de CAO-vergoeding, niet voorafgaande aan de verstrekking per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten is gespecificeerd kan naar het oordeel van het hof in beginsel geen sprake zijn van een vrije vergoeding. 4.2 Voor zover de CAO-vergoeding heeft te gelden als een specificatie per kostencategorie naar aard en omvang - waarvan ook in de steekproef is uitgegaan -, merkt het hof het volgende op. Uit het gehouden onderzoek is aannemelijk geworden dat een deel van de verstrekte vergoeding als bovenmatig moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft niet onjuist gehandeld door de uitkomsten van de steekproef te delen door 13. In de brief van 20 september 2000 is de belanghebbende gewezen op de negatieve gevolgen ingeval een aangewezen werknemer niet deelneemt aan de steekproef. Ook heeft de inspecteur niet onjuist gehandeld door spijkerbroeken niet als werkkleding aan te merken en ten aanzien van de gereedschappen geen correctie op de steekproef toe te passen, nu niet aannemelijk is geworden dat deze laatste kostencategorie op onjuiste wijze in die steekproef is betrokken. Omdat ten tijde van de controle in 2000 noch nadien aannemelijk is geworden dat er door de belanghebbende sinds juli 1999 (toen de verstrekte vaste vergoeding gelijk was aan de CAOvergoeding en het verschil dus niet meer als koffiegeld kon worden aangemerkt) koffiegeld aan haar werknemers werd verstrekt, kan een deel van de vaste vergoeding achteraf niet meer als zodanig worden geduid. Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur de wasvergoeding op een te laag bedrag heeft vastgesteld nu uit de toets blijkt dat slechts in 40% van de gevallen sprake was van werkkleding. Gelet op vorenoverwogene is het hof dan ook van oordeel dat de correcties terecht zijn aangebracht. 4.3 Ook het beroep op opgewekt vertrouwen kan belanghebbende niet baten. Immers zo er al tot en met 1999 ter zake van de verstrekte vergoeding van ƒ 4, - per dag geen correcties wegens bovenmatigheid zijn aangebracht op grond van een afspraak, dan is deze afspraak blijkens de onder 2.2 genoemde brief van 20 september 2000 met ingang van 1 november 2000 opgezegd. 4.4 Op grond van de omstandigheid dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de onder 4.1 genoemde wettelijke bepalingen en overigens van enige begeleiding van de toets door belanghebbende niet is gebleken, is het hof van oordeel dat belanghebbende geen feiten aannemelijk heeft gemaakt die erop wijzen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het hof acht een boete van 10% gepast en geboden en is van oordeel dat er geen omstandigheden aanwezig zijn om die boete wegens wanverhouding te matigen. 4.5 Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het beroep ongegrond is. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 25 maart 2005 door mr. G. M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, leden van de tweede meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Leeuwarden en ondertekend door voormelde voorzitter. De griffier mr. K. de Jong-Braaksma is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Op 30 maart 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen en de Hoge Raad.