ECLI:NL:GHSHE:2017:493

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

/ Belastingrecht. Hoger beroep

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHARL:2017:613

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW)

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHSHE:2017:360

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBZWB:2015:7034

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

/ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHSHE:2015:1934

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHSHE:2017:3230

<p>geen verlaagd tarief overdrachtsbelasting voor onroerende zaak die naar haar aard niet bestemd is voor bewoning.</p>

ECLI:NL:GHSHE:2017:3071

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5163

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHARL:2015:536

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHSHE:2016:2731

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

Uitspraak. Viditax (FutD), FutD GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN. locatie Arnhem nummer: 16/00615 uitspraakdatum: 8 augustus 2017

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:GHSHE:2015:300

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8213

ECLI:NL:RBZWB:2015:306

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/00054

ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7050


ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1256

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2017:493 Instantie Datum uitspraak 10-02-2017 Datum publicatie 06-04-2017 Zaaknummer 15/01058 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:8938, Bekrachtiging/bevestiging Belastingrecht Hoger beroep Belanghebbende koopt in 2013 een schoolgebouw van de Gemeente. Tot 2008 was het gebouw in gebruik als school. Daarna is het met enkele kleine aanpassingen door de gemeente tot de verkoop anti-kraak verhuurd. Bij wijziging van het bestemmingsplan in 2012 is het mogelijk gemaakt lofts (gestapelde woningbouw) in het schoolgebouw te realiseren. Het gebouw is bij de overdracht leeg opgeleverd waarna belanghebbende direct lofts bestemd voor de verhuur heeft gerealiseerd in de bestaande ruimten. Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak op grond van artikel 14, lid 2, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV) 2% overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Heeft de Inspecteur terecht op de voet van artikel 14, lid 1, Wet BRV een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd? Het Hof is van oordeel dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door belanghebbende naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning. Derhalve is het tarief van zes procent van toepassing. Het gelijk is aan de Inspecteur. Wetsverwijzingen Wet op belastingen van rechtsverkeer 14, geldigheid: 2013-01-01 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2017/798 FutD 2017-0864 Mr. D.C. Simonis annotatie in NTFR 2017/1119 GERECHTSHOF s-hertogenbosch Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 15/001058 Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende],

wonende in [woonplaats], hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2015, nummer AWB 14/5493 in het geding tussen belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur, betreffende de hierna vermelde aanslag. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 14 augustus 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, berekend naar een te betalen bedrag van 12.700. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op [datum 2] 2016 te s-hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord zijn gemachtigde de heer [A], tot bijstand vergezeld van de heer [B] alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D]. 1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. 1.6. Het Hof heeft vervolgens aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan. 2.1. Belanghebbende heeft, samen met [B], op [datum 1] 2013 ieder de onverdeelde helft verkregen

van de eigendom van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] nummer 27, [postcode] te [E] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een voormalig schoolgebouw. De koopsom voor de onroerende zaak bedroeg 635.000. Bij de levering is overdrachtsbelasting voldaan onder toepassing van het verlaagde tarief voor woningen conform artikel 14, tweede lid Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV), oftewel 12.700 in totaal (2%). 2.2. De betreffende onroerende zaak heeft tot 2009 dienst gedaan als schoolgebouw. Op [datum 2] 2012 heeft de gemeente [E] de eigendom van het pand verkregen. Het perceel had op dat moment de bestemming maatschappelijke instelling. In 2012 is een verzoek ingediend tot wijziging van het bestemmingsplan. Op 2 oktober 2012 is door het college van burgemeester en wethouders van [E] het wijzigingsplan [adres] 27 vast gesteld. Bij deze wijziging is het mogelijk gemaakt lofts (gestapelde woningbouw) in het schoolgebouw te realiseren. Tot aan de levering aan belanghebbende op [datum 1] 2013 is de onroerende zaak, door tussenkomst van een leegstandsbeheerder, verhuurd en bewoond. 2.3. Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak op grond van artikel 14, lid 2, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV) 2% overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. 2.4. De Inspecteur is van mening dat het voormalig schoolgebouw geen woning is en dat er ten onrechte een beroep is gedaan op het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting. Met dagtekening 14 augustus 2013 is aan belanghebbende op de voet van artikel 14, lid 1, Wet BRV een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd voor de helft van het verschil tussen de afgedragen ( 12.700) en af te dragen overdrachtsbelasting ( 38.100), oftewel 12.700. 3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onroerende zaak kwalificeert als woning in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet BRV. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. De Inspecteur voegt hier ter zitting nog aan toe dat de functie die het gebouw vroeger had, niet van belang is; slechts de aard van het gebouw ten tijde van de levering is van belang. De aard was die van schoolgebouw. Een schoolgebouw, zijnde een niet-woning, met kleine aanpassingen maakt dat schoolgebouw nog niet tot woning. Er zijn slechts aanpassingen aangebracht met het oog op tijdelijk verblijf voor anti kraak. Deze aanpassingen maken de aard van het gebouw niet anders. Desgevraagd verklaart belanghebbende dat het gebouw door de gemeente anti-kraak is verhuurd, vervolgens bij de overdracht leeg is opgeleverd en men direct met de verbouwingen tot lofts is gestart. Het idee van een loft is een open ruimte met een keuken en een badkamer; de ruimte kan men verder zelf invullen. Er zijn geen appartementsrechten gevestigd. De lofts zijn bestemd voor de verhuur. Het uiterlijk van het gebouw is niet gewijzigd. Op het voormalige schoolplein zijn parkeerplaatsen aangebracht voor de bewoners. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden Ten aanzien van het geschil 4.1. In artikel 14 Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV) (tekst 2013) staat het volgende: 1. De belasting bedraagt 6 percent. 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen ( ) 4.2. In de Wet BRV is geen definitie van het begrip woningen opgenomen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot het onder 4.1 vermelde artikel 14, lid 2, Wet BRV is (voor zover hier van belang) het volgende opgemerkt: Artikel XVI, onderdeel C (artikelen 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer) Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning. De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel. Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken: -bedrijfsgebouwen en -ruimtes; -afzonderlijke garageboxen -hotels/pensions; -asielzoekerscentra; -een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis; -internaten; en -grond bestemd voor woningbouw. ( ) (Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, blz. 115). 4.3. Op basis van de tussen partijen vaststaande feiten, stelt het Hof het volgende vast. De onroerende zaak bestaat uit een voormalige school en was tot 2009 ook als school in gebruik. Daarna is de onroerende zaak, na de eigendomsoverdracht aan de Gemeente, door tussenkomst

van een leegstandsbeheerder tijdelijk in gebruik geweest als woonruimte. Hiertoe zijn enige voorzieningen aangebracht, zoals een douche en een badkamer. Ten tijde van de verkrijging door belanghebbende was de bestemming van de onroerende zaak gewijzigd waardoor gestapelde woningbouw (lofts) mogelijk was. 4.4. De vraag of de onroerende zaak naar zijn aard is bestemd voor bewoning, moet worden beoordeeld naar het moment van de verkrijging van deze onroerende zaak door belanghebbende. Het Hof acht het in dat kader van belang dat ten tijde van de verkrijging de werkzaamheden voor het realiseren van gestapelde woningen (lofts) nog moesten worden uitgevoerd. Hieruit leidt het Hof af dat de onroerende zaak op het moment van verkrijging door belanghebbende naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning. Daar doet niet aan af dat tot dat moment de onroerende zaak werd bewoond als voormeld en het bestemmingsplan was gewijzigd waardoor de realisatie van gestapelde woningbouw (lofts) mogelijk was geworden. De bedoeling van belanghebbende tot realisatie in de toekomst van gestapelde woningbouw (lofts) is in deze niet van belang. Van belang is de aard van de bestemming van de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door belanghebbende. 4.5. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door belanghebbende naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning. Derhalve is het tarief van zes procent van toepassing. Slotsom 4.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. Ten aanzien van het griffierecht 4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt. Ten aanzien van de proceskosten 4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5 Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Aldus gedaan op 10 februari 2017 door J.W.J. Huige, voorzitter, P. Fortuin en J.W. Verstraate in tegenwoordigheid A.A van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH s- Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen. 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. e gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.