TOEGANG TOT HET PROCESDOSSIER VOOR DE VERDACHTE

Vergelijkbare documenten
Aan de minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Opstelten,

Strijd om stukken: de Wet processtukken

Advies Conceptwetsvoorstel implementatie EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers van strafbare feiten

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

Worden de (proces)stukken in het strafproces voor de verdachte toegankelijker?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz. enz. enz.

De nuances tussen zwart en wit

Graag worden wij op de hoogte gehouden over de verdere voortgang van dit wetgevingsp roces.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leidraad voor het nakijken van de toets

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

De verdachte belasting- plichtige en het einde van de jacht op zijn verklaring?

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Parketnummers : 13/ , 13/ , 13/ Pleitnotities Onthouding (maar wel willen voorhouden op zitting) van processtukken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Aanwijzing. Slachtofferzorg. Parket Curaçao

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorts heeft de Nationale ombudsman uit eigen beweging onderzoek gedaan naar de volgende gedraging:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Recht en bijstand bij juridische procedures

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Preadvies. van de. Adviescommissie Strafrecht. inzake

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

==================================================================== Artikel 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Door: Karen Maessen ANR

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

De rechter-commissaris in het strafrechtelijk vooronderzoek

Klacht over de verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de ambtshalve toegevoegde raadsman

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor

Aan de Demissionair minister van Veiligheid en Justitie Drs. S.A. Blok Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Algemene gang van zaken ten aanzien van de aanlevering van dossiers bij de griffie en het verstrekken van afschriften

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van Justitie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet van 15 januari 1921

Het opschrift van de Eerste afdeling van Titel IIIA van het Eerste Boek komt te luiden: EERSTE AFDELING Definities

Tweede Kamer der Staten-Generaal

WKPV I Lesboek 2018/2019

Regeling toezicht verwerking persoonsgegevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad 1

Gehoord de gerechten heeft de Raad de eer u als volgt te berichten.

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

Wetboek van Strafvordering Maart Wet van 15 januari 1921

opleiding BOA Wetboek van Strafvordering

Ministerie van Veiligheid en Justitie

UITLEVEREN OF VERVOLGEN IN NEDERLAND?

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

Wet van 15 januari 1921 Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz..

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Het Nederlandse strafprocesrecht. Prof. mr. G.J.M. Corstens hoogleraar in het straf- en strafprocesrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen

De positie van het slachtoffer in het strafproces Definitie slachtoffer Correcte bejegening. 2. De rechten van het slachtoffer

Wet van 15 januari 1921

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Wet van 15 januari 1921

Hoofdstukken strafprocesrecht. mr. LE.M. Hendriks mr. J.H. Klifman prof. mr. G.P.M.F. Mols prof.mr. Th.A. de Roos mr. J.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

Inhoud. Lijst van enige afkortingen. Lijst van verkort aangehaalde werken. Lijst van websites. Deel I Inleidende beschouwingen

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Aanvulling discussienota VPS-wetgevingsprogramma onderdeel RC en Raadkamer

Werkwijze (rolreglement) Rekestenkamer Strafsector. Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 januari 2018

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

TOEGANG TOT HET PROCESDOSSIER VOOR DE VERDACHTE Een onderzoek naar de rechtpositie van de verdachte onder de Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken Miquel van Koolwijk ANR 157981 Scriptie in de strafrechtswetenschappen Universiteit van Tilburg Faculteit der Rechtsgeleerdheid Master Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht Onder begeleiding van: mevr. mr. M.E.W Muskens

2

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding 6 1.1 Aanleiding 6 1.2 Probleemstelling 7 1.3 Afbakening onderzoek 8 1.4 Opzet van het onderzoek 8 Hoofdstuk 2: Inzagerecht en processtukken 10 2.1 Algemene beginselen 10 2.2 De regeling voor de inwerkingtreding van de nieuwe Wet processtukken 11 2.2.1 Weigering van inzage in de stukken 12 2.2.2 Wijze van kennisneming 13 2.3 Processtukken in strafzaken 13 2.4 Rol voor de rechter 15 2.5 Tussenconclusie 16 Hoofdstuk 3: Inzagerecht sinds de inwerkingtreding van de Wet processtukken 17 3.1 Doel van de nieuwe wet processtukken 17 3.2 Wet versterking positie rechter-commissaris 19 3.3 Wijzigingen in de Wet processtukken 20 3.3.1 Definitie van processtukken 21 3.3.2 Soorten processtukken 22 3.3.3 Moment van kennisneming 23 3.3.4 Verstrekking van processtukken 25 3.3.5 Voeging van stukken door de verdediging 27 3.4 Tussenconclusie 29 Hoofdstuk 4: Processtukken en het EVRM 30 4.1 Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens 30 4.2 Eerlijk proces 31 4.3 Art. 6 lid 3 sub b EVRM 33 4.3.1 Lamy tegen België 34 4.3.2 Edwards tegen het Verenigd Koninkrijk 35 4.3.3 Bendenoun tegen Frankrijk 35 4.3.4 De disclosure procedure zaken 36 4.3.4.1 Jasper tegen het Verenigd Koninkrijk 36 4.3.4.2 Fitt tegen het Verenigd Koninkrijk 37 4.3.4.3 Rowe en Davis tegen het Verenigd Koninkrijk 39 4.3.5 Schöps tegen Duitsland 39 4.3.6 Mirilashvili tegen Rusland 40 4.3.7 Natunen tegen Finland 41 4.3.8 Janatuinen tegen Finland 42 4.3.9 McKeown tegen het Verenigd Koninkrijk 43 4.4 Tussenconclusie 45 3

Hoofdstuk 5: Verbeterde rechtspositie voor de verdachte 46 5.1 Kritiek op de Wet processtukken 46 5.1.1 Interpretatievraagstuk definitie processtukken 46 5.1.2 Rol van de R-C 50 5.1.3 Mogelijkheid tot termijnstelling aan de OvJ door de R-C 51 5.1.4 Bezwaarschriftprocedure bij de R-C 53 5.1.5 Afschriftverstrekking van processtukken 54 5.1.6 Afscherming van relevante stukken 54 5.1.7 Voeging van stukken door de verdediging 56 5.2 Toetsing aan het EVRM 57 5.2.1 Inzage in de processtukken 58 5.2.2 Afschrift van processtukken 58 5.2.3 Voegen van processtukken 59 5.3 Tussenconclusie 59 Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbevelingen 62 6.1 Conclusie 62 6.2 Aanbevelingen 65 Lijst met afkortingen 5 Literatuurlijst 67 Jurisprudentielijst 69 4

Lijst met afkortingen AMvB EVRM DD GPS GVO GW Hof HR MvT NJ NJB NOvA NVvR OM OvJ Rb. R-C Rvdr WvSv Algemene Maatregel van Bestuur Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden Delikt en Delinquent Geïntegreerd processysteem strafrecht Gerechtelijk Vooronderzoek Grondwet Europese Hof voor de Rechten van de Mens Hoge Raad memorie van toelichting Nederlandse Jurisprudentie Nederlands Juristenblad Nederlandse Orde van Advocaten Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak Openbaar Ministerie Officier van Justitie rechtbank rechter-commissaris Raad voor de rechtspraak Wetboek van Strafvordering 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Het vooronderzoek staat in het Nederlandse strafproces centraal. Het is het dossier dat het vertrekpunt vormt voor het onderzoek ter terechtzitting en het dient dan ook de gegevens te bevatten die benodigd zijn om na te gaan of een strafbaar feit begaan is. Het dossier is de uitwerking van het voorbereidend onderzoek in een strafzaak. Op 1 januari 2013 is de nieuwe Wet processtukken in werking getreden. Deze wet zou aan de bezwaren die aan de oude regeling omtrent de processtukken kleefden een einde moeten maken. Omdat er geen definitie in de wet neergelegd was, bestond er lange tijd discussie over welke stukken er onder de term processtukken dienden te vallen. 1 De nieuwe Wet Processtukken zou aan deze discussie voorgoed een einde moeten maken. 2 De regeling omtrent de processtukken was in ons land ernstig verouderd. Deze was al neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (Verder: WvSv) van 1926 en was tot de recente wetswijziging niet meer gewijzigd. 3 Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat deze regeling niet geheel recht meer deed aan de ontwikkelingen die zich de afgelopen eeuw voorgedaan hebben. De Wet processtukken dient er samen met een aantal andere wetten voor te zorgen dat het vooronderzoek in strafzaken naar de 21 e eeuw getild wordt. De wetswijziging is geschied naar aanleiding van het Onderzoeksproject Strafvordering 2001. 4 Ook andere wetten vinden hun oorsprong in dit onderzoeksproject. Een belangrijk voorbeeld is de Wet versterking positie rechter-commissaris, die een sterke verbondenheid kent met de nieuwe Wet processtukken. Het onderzoeksproject wees erop dat er behoefte was aan een nieuwe, heldere regeling. De Wet processtukken dient een duidelijk kader te bieden voor de afweging van de belangen van de verschillende procesdeelnemers. Bovendien moeten zorgvuldigheid en voortvarendheid van het onderzoek zoveel mogelijk in balans worden gebracht. De Wet dient er daarnaast voor te zorgen dat het strafproces soepeler zal verlopen en dat recht wordt gedaan aan de belangen van alle procesdeelnemers. De wijziging is noodzakelijk omdat het Nederlandse strafproces de afgelopen eeuw een ontwikkeling doorgemaakt heeft waardoor er 1 Van Kampen & Hein 2013, p. 76. 2 Voluit: Wet van 1 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken), Staatsblad 2011, 601. 3 Hermans 2012, p. 198. 4 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3. 6

in toenemende mate belang toekomt aan het voorbereidend onderzoek. 5 Daarnaast dient de nieuwe wet ervoor te zorgen dat de regeling omtrent de processtukken beter aansluit bij de technische ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Zo worden gegevensdragers en videoopnamen steeds belangrijker. 6 De centrale figuur in het Nederlandse strafproces is de verdachte. Vooral voor de verdachte is het van belang dat alle relevante stukken zich in het dossier bevinden. Wanneer dat niet het geval zou zijn, wordt het voor de verdachte vrijwel onmogelijk een gedegen verdediging tot stand te brengen. 7 Kennis van de processtukken is daarvoor benodigd. De Wet processtukken dient er onder andere voor te zorgen dat de rechtspositie van de verdachte in het vooronderzoek wordt verbeterd. De regeling met de wijzigingen in het WvSv lijkt volgens van Kampen en Hein nadelig voor de verdachte uit te pakken door de opgenomen beperkingen. 8 Het wordt gemakkelijker om de processtukken aan de verdachte te onthouden en hiertegen zijn de beroepsmogelijkheden beperkt. De vraag is dan ook of de rechtspositie van de verdachte wel daadwerkelijk verbeterd is. De positie van de verdachte lijkt in het gedrang te komen door de vele beperkingen die in de nieuwe regeling opgenomen zijn. Dit onderzoek richt zich dan ook op de positie van de verdachte met betrekking tot de processtukken. 1.2 Probleemstelling De Wet processtukken dient ervoor te zorgen dat de positie van de verdachte in het vooronderzoek verbeterd wordt. De regeling lijkt te worden uitgebreid, maar er worden beperkingen in het leven geroepen die verder gaan dan mogelijk was onder de oude regeling. Ik ben daarom tot de volgende probleemstelling gekomen: Hebben de wijzigingen in het Wetboek van Strafvordering ingevolge de inwerkingtreding van de nieuwe Wet herziening regels processtukken in strafzaken van 1 januari 2013 de rechtpositie van de verdachte met betrekking tot de processtukken verbeterd? 5 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p 1. 6 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p 3. 7 Corstens 2011, p. 235. 8 Van Kampen & Hein 2013, p. 76. 7

Om tot beantwoording van deze hoofdvraag te komen, zijn de volgende deelvragen geformuleerd die als leidraad gelden voor dit onderzoek: 1. Hoe was voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe Wet processtukken het inzagerecht voor de verdachte geregeld? 2. Welke wijzigingen heeft de nieuwe regeling teweeg gebracht voor het inzagerecht van de verdachte? 3. Hoe is het inzagerecht voor de verdachte vervat in het EVRM? 4. Is de rechtspositie van de verdachte met de inwerkingtreding van de Wet processtukken verbeterd? 1.3 Afbakening onderzoek Omdat dit onderzoek zich richt op de positie van de verdachte, is het niet mogelijk om alle aspecten van de nieuwe wet processtukken te behandelen. In de wet wordt ook de verbaliseringsplicht gewijzigd (art. 152 WvSv). Het wordt voor de opsporingsambtenaar mogelijk op bepaalde gronden en in enkele gevallen af te zien van het opmaken van een proces-verbaal. 9 Omdat dit onderzoek zich richt op de positie van de verdachte, is de verbaliseringsplicht niet relevant. Deze zal in het vervolg dan ook niet ter sprake komen. Daarnaast blijft de Wet versterking positie rechter-commissaris zoveel mogelijk buiten beschouwing. Door de sterke samenhang tussen beide wetten zal deze wel kort ter sprake komen voor zover deze voor de Wet processtukken van belang is. Omdat de rechtercommissaris (Verder: R-C) onder de Wet processtukken ook een nieuwe rol toebedeeld gekregen heeft, is het onmogelijk deze helemaal buiten beschouwing te laten. Voor zover ik meen dat het mogelijk is, zal ik dat echter wel trachten te doen. 1.4 Opzet van het onderzoek Dit onderzoek bespreekt de wijzigingen in de nieuwe Wet processtukken. Daarbij wordt ook gekeken naar de oude regeling zodat duidelijk wordt welke wijzigingen doorgevoerd zijn per 1 januari 2013. Bestudeerd zal worden of de wijzigingen een verbetering van de rechtspositie van de verdachte inhouden. 9 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 6. 8

In hoofdstuk twee zal de oude regeling voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet besproken worden. Daarbij zullen enkele beginselen die ook gelden voor de huidige regeling ter sprake komen. Onder andere het beginsel van interne openbaarheid is daarbij van belang. Voornamelijk de oude wetgeving en enkele standpunten uit de literatuur zijn hiervoor bestudeerd. Ook wordt hierbij gebruik gemaakt van relevante jurisprudentie. In hoofdstuk drie worden de wijzigingen in de wetgeving uiteengezet. In het bijzonder van belang is de nieuwe wettelijke definitie van processtukken en de nieuwe regeling waaronder voeging van stukken door de verdachte mogelijk is. Daarnaast wordt ook het doel van de wet processtukken en de samenhang met de Wet versterking positie rechter-commissaris verklaard. Dit geschiedt door het bestuderen van de nieuwe wetgeving en de parlementaire geschiedenis. In hoofdstuk vier wordt uiteengezet hoe het inzagerecht in de processtukken in het EVRM vervat is. Daarbij is voornamelijk de jurisprudentie van het Hof van belang. De jurisprudentiestudie staat in dit hoofdstuk dan ook centraal. In het vijfde hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de vraag of de rechtspositie van de verdachte met betrekking tot de processtukken is verbeterd. Daarbij wordt de nieuwe regeling ook getoetst aan het EVRM. De beantwoording van deze laatste deelvraag geschiedt door middel van een analyse van de nieuwe Wet processtukken. Daarbij komen verschillende standpunten uit de literatuur aan bod. Het laatste hoofdstuk van dit onderzoek bevat de conclusie en daarmee de beantwoording van de centrale vraag. Daarnaast zal ik hier enkele aanbevelingen voor de wetgever doen. 9

Hoofdstuk 2 Inzagerecht en processtukken In dit hoofdstuk zal de eerste deelvraag worden besproken. Hoe was voorafgaand aan de inwerkingtreding van nieuwe Wet processtukken het inzagerecht voor de verdachte geregeld? Allereerst zullen wat algemene beginselen worden uiteengezet. Vervolgens zal de oude regeling voor de wetswijziging van 1 januari 2013 besproken worden. Daarbij zal in worden gegaan op de vraag wanneer stukken als processtukken aangemerkt kunnen worden. 2.1 Algemene beginselen De centrale figuur in het Nederlandse strafproces is de verdachte. Het is niet wenselijk dat een burger zomaar als tegenpartij van het openbaar ministerie (Verder: OM) in een strafzaak wordt betrokken. 10 Als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit, aldus art. 27 lid 1 WvSv. Het tweede lid van artikel 27 WvSv bepaalt dat de verdachte degene is waartegen de vervolging is gericht nadat de vervolging is aangevangen. Wanneer iemand als verdachte wordt aangemerkt, zijn daar vergaande consequenties aan verbonden. Een kwalitatief hoogstaand en effectief onderzoek moet dan ook het uitgangspunt van het strafproces zijn. In ons strafprocesrecht vormt het dossier het vertrekpunt voor het onderzoek ter terechtzitting in strafzaken. 11 Dit is te verklaren aangezien het dossier de uitwerking is van het voorbereidende onderzoek in de strafzaak. Het is daarom van groot belang dat de verdachte zicht heeft op de inhoud van het procesdossier. Slechts met de kennis van de inhoud van het dossier is het immers mogelijk om een goede verdediging tot stand te brengen. Het recht op de inzage in de processtukken behoort daarom tot een van de belangrijkste processuele waarborgen voor de verdachte. In beginsel is het dossier tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk vooronderzoek (Verder: GVO), dat inmiddels niet meer in deze vorm bestaat, intern openbaar. Dit houdt in dat alle procesdeelnemers toegang moeten hebben tot de resultaten van het onderzoek. De verdachte behoort te weten waarop het tegen hem ingestelde onderzoek berust. De verdachte kan immers in grote spanning verkeren en deze spanning kan verminderd worden wanneer 10 Corstens 2011, p. 75. 11 Hermans 2009, p. 501. 10

voor hem duidelijk is waarop de verdenking berust. Daarnaast is kennis van het dossier van belang om een deugdelijke verdediging tot stand te kunnen brengen. 12 De verdachte kan gebruik maken van zijn verdedigingsrechten en daarmee deelnemen aan het onderzoek naar de waarheidsvinding. Hij kan de R-C bijvoorbeeld na de inzage van de stukken verzoeken onderzoekshandelingen te verrichten. Op die manier kan worden voorkomen dat de zaak ter terechtzitting wordt aangehouden voor nader onderzoek. De interne openbaarheid kent echter zijn beperkingen en is daarmee niet absoluut. 13 Het recht om kennis te nemen van de stukken, bestaat volledig vanaf het moment van betekening van de dagvaarding. 14 2.2 De regeling voor de inwerkingtreding van de nieuwe Wet processtukken De regeling betreffende het inzagerecht in het strafdossier, is al sinds 1926 in het WvSv verankerd. Tot aan de recente wetswijziging was deze regeling niet meer gewijzigd. 15 De oude regeling betreffende het inzagerecht was door de wetgever neergelegd in art. 30 tot en met 34 WvSv. Art. 51 WvSv verklaarde deze artikelen van overeenkomstige toepassing voor de raadsman. Aan de regeling kleefden in de praktijk nogal wat bezwaren. Deze zou te onduidelijk zijn. Er ontbrak een wettelijk definitie van het begrip processtukken, waardoor niet geheel duidelijk was wat er onder deze term geschaard kon worden. 16 Daarnaast duurde het vaak erg lang voordat een bezwaarschrift tegen het onthouden van processtukken door de raadkamer werd behandeld. 17 Art. 30 WvSv oud bepaalde dat de R-C. in het GVO, dat sinds de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris niet meer in deze vorm bestaat, en de officier van justitie (hierna: OvJ) in het verdere vooronderzoek, aan de verdachte kon toestaan het procesdossier in te zien. In de regel zou het moeten gaan om een onbeperkte kennisneming van de processtukken. 18 Het dossier behoorde alle gegevens te bevatten die maar enigszins relevant waren voor de zaak. Dit was van belang voor het inzagerecht. Dit inzagerecht zou worden uitgehold wanneer de autoriteiten vrij zouden kunnen bepalen welke stukken er toegevoegd dan wel weggelaten zouden kunnen worden uit het dossier. 19 Volgens Corstens moest het inzagerecht dan ook worden toegelaten voor het gehele dossier, met inbegrip van 12 Corstens 2011, p. 235 en Rb. Rotterdam 24 mei 1983, NJ 1983, 577. 13 Van Bemmelen e.a.2010, p. 225. 14 Van Bemmelen e.a.2010, p. 225. 15 Hermans 2012, p. 198. 16 Van Kampen & Hein 2013, p. 72. 17 Van Kampen 2013, p. 201. 18 Hermans 2012, p 200. 19 Corstens 2011, p. 235. 11

alle stukken die daarin zouden moeten worden opgenomen. De inhoud van de processtukken was daarom niet beperkt tot de stukken die daadwerkelijk in het dossier opgenomen zijn, maar ook tot de stukken die daarin opgenomen behoorden te zijn. 20 2.2.1 Weigering van inzage in de stukken Voorafgaande aan de betekening van de dagvaarding konden de stukken aan de verdachte worden onthouden. De onthouding van stukken was enkel mogelijk wanneer dit in het belang van het onderzoek gebeurde. Dat belang is gelegen in de waarheidsvinding met het oog op het opleggen van sancties. 21 Het kan onwenselijk zijn voor de waarheidsvinding dat de verdachte te vroeg van de precieze stand van het onderzoek op de hoogte raakt. 22 Het kan bijvoorbeeld gaan om een getuigenverklaring waar de verdachte geen kennis van mag nemen wanneer deze verklaring een aanleiding kan zijn tot het horen van andere getuigen. Het is onwenselijk dat de verdachte zou proberen de andere getuigen te beïnvloeden. 23 Uit art. 30 lid 1 WvSv oud blijkt dat de R-C tijdens het vooronderzoek besliste over de onthouding van kennisneming van processtukken. Na het vooronderzoek was het aan de OvJ om hierover te beslissen. Dat het ging om een uitzondering op de interne openbaarheid wordt benadrukt doordat er enkele waarborgen aan de ontzegging van de stukken kleven. Zo bepaalde art. 30 lid 2 WvSv oud dat de incompleetheid van het dossier schriftelijk aan de verdachte moest worden medegedeeld. Dit wordt ook wel de notificatieplicht genoemd. 24 Het was mogelijk voor de verdachte om tegen de weigering van de verstrekking binnen 14 dagen een bezwaarschrift in te dienen ex art. 32 WvSv oud. Hierna werd door de raadkamer de beslissing genomen om de stukken al dan niet te openbaren. Hierbij werd gekeken naar het onderzoeksbelang. Deze beslissing was een beschikking en uit art. 455 en art. 456 WvSv oud bleek dat hiertegen geen rechtsmiddel open stond. 25 Bovendien waren er enkele processen-verbaal waar de verdachte altijd kennis van mocht nemen. 26 In art. 31 WvSv oud was een aantal categorieën van processtukken opgenomen. Het gaat dan om processen-verbaal van verhoren van de verdachte zelf (art. 31 sub a WvSv oud), processen-verbaal waarvan de inhoud mondeling aan de verdachte is medegedeeld (art. 31 sub 20 Corstens 2011, p. 235. 21 Corstens 2011, p. 80. 22 Van Bemmelen e.a.2010, p. 225. 23 Corstens 2011, p 80. 24 Hermans 2009, p.501. 25 Hermans 2009, p. 502. 26 Van Bemmelen e.a.2010, p. 225. 12

c WvSv oud) en van processen-verbaal waarbij de raadsman of verdachte het recht hebben gehad verhoren of onderzoekshandelingen bij te wonen. (art. 31 sub b WvSv oud) Op deze laatste situatie is een uitzondering gemaakt in art. 50 jo. 31 sub b WvSv. 27 Art. 31 WvSv is met de wetswijziging per 1 januari 2013 inhoudelijk niet veranderd. Vanaf een bepaald moment was er volledige openbaarheid met betrekking tot de processtukken. De kennisneming daarvan mocht dan niet meer beperkt worden voor de verdachte en zijn raadsman. 28 Deze fase ving aan op het moment dat het vooronderzoek afgerond of gesloten was. Wanneer er geen vooronderzoek plaatsgevonden had, konden geen beperkingen meer worden opgelegd vanaf het moment van de kennisgeving van geen verdere vervolging of vanaf het moment van dagtekening van de dagvaarding in eerste aanleg. 29 In de rechtspraak doen zich echter voorbeelden voor waar er na de betekening van de dagvaarding toch nog sprake is van beperkingen van kennisneming. 30 2.2.2 Wijze van kennisneming De wijze waarop van processtukken kennis genomen mocht worden, was geregeld in art. 34 WvSv. Bij algemene maatregel van bestuur (Verder: AMvB) werd vastgesteld op welk wijze kennis genomen mocht worden van de stukken. Wanneer het onderzoek er niet door werd opgehouden, kon de verdachte de afschriften van de stukken bij de griffie verkrijgen. De regels hieromtrent dienden ook bij AMvB gesteld te worden. 2.3 Processtukken in strafzaken De OvJ was belast met de samenstelling van het procesdossier. Dit valt af te leiden uit het feit dat de OvJ inzage in de stukken kan verlenen, maar dit was niet uitdrukkelijk in de wet gedefinieerd. 31 De verdachte had vervolgens het recht kennis te nemen van alle stukken die aan het dossier waren toegevoegd. De OvJ bepaalde in beginsel welke stukken relevant waren voor de zaak. De mogelijkheid kon zich voordoen dat stukken die voor de verdachte van belang konden zijn buiten beschouwing gelaten werden. 32 Daarbij was het mogelijk dat belangrijk ontlastend materiaal niet in het dossier terechtkwam. Wat er wel en niet tot de processtukken behoorde, is dan ook geruime tijd het onderwerp van discussie geweest. De 27 Corstens 2011 p. 81. 28 Corstens 2011 p. 82. 29 Van Kampen 2013, p. 198. 30 Hermans 2009, p. 503. 31 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 407. 32 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 407. 13

term processtukken was voor inwerkingtreding van de nieuwe wet niet in het wetboek gedefinieerd. Om te bepalen of bepaalde stukken onder het dossier behoorden te vallen werd gebruik gemaakt van de redenering uit het Dev-Sol arrest. 33 De Hoge raad (Verder: HR) heeft in haar arrest de regel geformuleerd dat het dient te gaan om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs als de stukken behelzen de resultaten van het opsporingsonderzoek en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Deze stukken dienen aan het dossier te worden toegevoegd. 34 Dit ook wel als relevantiecriterium aangeduide criterium omschreef de HR als volgt: "Het begrip processtukken is in de wet niet gedefinieerd, noch is daarin geregeld welke functionaris beslist omtrent de samenstelling van het dossier. Voor zover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat behoudens de bevoegdheid van de verdediging om harerzijds stukken in het geding te brengen en het bepaalde in art. 414 WvSv de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. Indien een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld heeft de rechter-commissaris een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van het gerechtelijk vooronderzoek. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten. Kennisneming van de processtukken mag, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen voor beperkte duur, aan de verdachte en zijn raadsman niet worden onthouden. Van de processtukken worden ook afschriften verstrekt." 35 Ook van andere stukken dan processtukken mocht de inzage in beginsel niet worden onthouden. 36 Daarbij ging het om stukken die van belang zijn voor de vaststelling van de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van het bewijs. In een later arrest oordeelde de HR dat dergelijke stukken, in het geval dat deze de betwisting van de rechtmatigheid of de betrouwbaarheid door de verdediging zouden kunnen ondersteunen, aan de processtukken 33 HR 7 mei 1996, NJ 2006, 687 (Dev-Sol). 34 Borgers 2014, p 8. 35 HR 7 mei 1996, NJ 2006, 687 (Dev-Sol). 36 HR 7 mei 1996, NJ 2006, 687 (Dev-Sol). 14

dienden te worden toegevoegd. 37 Volgens Emmelkamp gebeurde dit in de praktijk slechts in het geval de verdediging de betrouwbaarheid van het bewijs aanvocht. 38 Hij geeft daarbij als voorbeeld de situatie waarin enkel stilstaande beelden van een video aan het dossier worden toegevoegd. Er kon door de verdediging gevorderd worden dat in een dergelijk geval de gehele video aan het procesdossier werd toegevoegd. De vordering tot voeging van stukken door de verdediging was neergelegd in art. 414 lid 1 WvSv oud. Of kennisneming en voeging werd toegestaan van deze niet-processtukken, werd beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van de verdediging bij kennisneming en de belangen die zich tegen die kennisneming verzetten, zoals opsporingsbelangen en privacybelangen, aldus Borgers. 39 Het was de taak van de OvJ om het strafdossier samen te stellen. Dit is te verklaren omdat het OM beschikt over het meest uitgebreide opsporingsapparaat en daarom het beste in staat is dit te doen. 40 Bij de samenstelling van het dossier was het OM niet vrij om te selecteren uit de ter beschikking staande stukken, slechts de niet-relevante stukken mochten weggelaten worden. Wanneer het OM volledig vrij zou zijn in de selectie van de stukken, zou er geen sprake kunnen zijn van een eerlijk proces. 41 Omdat voor de OvJ gedurende het onderzoek niet geheel duidelijk was welke stukken in de loop van het onderzoek relevant konden zijn, diende het relevantiecriterium ruim te worden uitgelegd. De HR heeft vastgesteld dat aan het relevantiecriterium wordt voldaan als een stuk van belang voor de zaak kan zijn. 42 Niet snel mocht aangenomen worden dat stukken niet relevant waren. Zo konden getuigenverklaringen waarin getuigen meldden niets gezien te hebben wel degelijk van waarde zijn voor de verdediging, terwijl de OvJ zou kunnen beslissen dat deze verklaringen niet van belang zijn voor het onderzoek. 43 2.4 Rol voor de rechter Zodra het onderzoek ter terechtzitting begint, komt het strafdossier onder de hoede van de zittingsrechter. De rechter is degene die toetst aan de inhoud, betrouwbaarheid en rechtmatigheid van het bewijs. Het is de rechter die beslist of de stukken voldoende grondslag 37 HR 21 oktober 1997, NJ 1998, 133 en Borgers 2014, p. 8. 38 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 408. 39 Borgers 2014, p. 9. 40 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 407. 41 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 408. 42 HR 7 mei 1996, NJ 2006, 687 (Dev-Sol). 43 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 407. 15

bieden om tot een verantwoorde eindbeslissing in de zaak te komen. 44 De rechter is geheel vrij in de beoordeling welke stukken uit het dossier relevant zijn. De OvJ heeft hier dan uiteindelijk ook niet het laatste woord. De rechter heeft de bevoegdheid om ambtshalve toevoeging van stukken aan het dossier te gelasten. 45 In ons strafrechtsstelsel mag de rechtbank niet over meer stukken beschikken dan de verdediging. De verdachte heeft daarom ook recht op inzicht in deze stukken. 46 Het was (en is) voor de verdediging mogelijk om te verzoeken bepaalde stukken aan het dossier toe te laten voegen. Dit was mogelijk op grond van art. 315 jo. 328 WvSv. Hoewel de noodzakelijkheid van de voeging aan de rechter moest blijken, kon hier al snel aan worden voldaan. De rechter kon het verzoek tot voeging afwijzen wanneer er sprake was van een verzoek dat compleet nutteloos of overbodig was. 47 Tegen deze weigering stond voor de verdachte geen rechtsmiddel open. 2.5 Tussenconclusie De oude regeling van het inzagerecht in de processtukken blonk niet uit in duidelijkheid. In de wet was niet opgenomen vanaf welk moment het inzagerecht bestond. Tegen onthouding van de inzage stond geen effectief rechtsmiddel open en daarnaast was er in de wet geen definitie gegeven van het begrip processtukken. De HR had deze leemte met het relevantiecriterium ingevuld. Alle stukken die relevant kunnen zijn, dienen aan het dossier te worden toegevoegd. Wanneer er geen sprake was van processtukken, ontbrak voor de verdachte ook het recht tot kennisneming. Of er sprake was van processtukken was daarom van groot belang voor de verdediging. Ondanks dat de OvJ het dossier samenstelde, speelde de zittingsrechter ook een rol bij de samenstelling van het procesdossier. De rechter kon echter pas invloed uitoefenen op de inhoud van het dossier vanaf het moment dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang had genomen. 44 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 410. 45 Van Bemmelen e.a.2010, p. 226. 46 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 410. 47 Emmelkamp & Meijer 2010, p. 411. 16

Hoofdstuk 3 Inzagerecht sinds de inwerkingtreding van de Wet processtukken In dit hoofdstuk zal de tweede deelvraag worden besproken: Welke wijzigingen heeft de nieuwe regeling teweeg gebracht voor het inzagerecht door de verdachte?. Hierbij zal de nieuwe Wet processtukken worden uitgelicht. Allereerst zal de doelstelling van de nieuwe wet worden besproken. Wegens het nauwe verband tussen beiden wetsvoorstellen zal hierbij ook de nieuwe Wet versterking positie rechter-commissaris ter sprake komen. Vervolgens zal dieper in worden gegaan op de wijzigingen die de Wet processtukken voort heeft gebracht met betrekking tot het inzagerecht van de verdachte. 3.1 Doel van de nieuwe wet processtukken De Wet processtukken maakt deel uit van een aantal wetten dat samen moet zorgen voor een grondige revisie van het Nederlandse strafprocesrecht. Deze grondige herziening van het strafproces is geschied naar aanleiding van het Onderzoeksproject Strafvordering 2001. 48 Als gevolg van dit onderzoeksproject worden er diverse wetten rondom het strafproces gewijzigd. Voorbeelden hiervan zijn de Wet processtukken en de Wet versterking positie rechter-commissaris. De inwerkingtreding van die nieuwe Wet processtukken heeft als gevolg dat de regeling omtrent de processtukken in het WvSv is gewijzigd. Volgens de memorie van toelichting (verder: MvT) is deze gewijzigd als onderdeel van de grondige herstructurering van het vooronderzoek in strafzaken. 49 De herziening van het wettelijk kader voor het inzagerecht is terug te voeren op een notitie van de minister van Justitie van 23 oktober 2003, waarin hij een algemeen kader schetst voor de herziening van onderdelen van het WvSv. 50 Uit een brief van de minister van 27 februari 2008 blijkt dat deze voornamelijk de positie van de R-C en de regeling van de processtukken zal betreffen. 51 De wet dient een duidelijk kader te bieden voor de afweging van de belangen van de verschillende procesdeelnemers. Bovendien moeten 48 Het onderzoeksproject Strafvordering stond onder leiding van Prof. mr. G. Knigge en Prof. mr. M.S. Groenhuijsen. 49 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3. 50 Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1. De aanleiding voor deze notitie kan worden gevonden in de bevindingen van de onderzoeksgroep Strafvordering 2001. Zie M.S, Groenhuijsen& G. Knigge (red.), Afronding en verantwoording. Eindrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2004. 51 Hermans 2012, p 201. 17

zorgvuldigheid en voortvarendheid van het onderzoek zoveel mogelijk in balans worden gebracht. De MvT stelt dit als volgt: Net als wetsvoorstel 32 177 (Wet versterking positie rechter-commissaris) maakt dit wetsvoorstel deel uit van de reeks van wetswijzigingen die tot uiteindelijk doel hebben te komen tot een volledige herstructurering van het vooronderzoek. Uitgangspunt is daarbij dat het wetboek uitdrukking moet geven aan een juiste afweging van de verschillende belangen van procesdeelnemers als de verdachte, getuigen, deskundigen en slachtoffers, zonder dat daardoor het belang van het onderzoek en dat van de waarheidsvinding in het gedrang komen. Daartoe moet steeds een nieuwe afweging van die belangen worden gemaakt. Dit wetsvoorstel vormt daarvan voor zover deze afweging de regeling inzake het processtukken betreft het resultaat. Het onderzoek in een strafzaak dient vanaf het begin zowel zorgvuldig als voortvarend plaats te vinden. Adequate regels voor een deugdelijke en transparante verwerking van gegevens, vergaard ten behoeve van het strafproces, dragen hieraan bij. 52 De Wet processtukken dient ervoor te zorgen dat het strafproces soepeler zal verlopen en dat recht wordt gedaan aan de belangen van alle procesdeelnemers. Voor dit onderzoek zijn voornamelijk de positie van de verdachte van belang. In de MvT van het wetsvoorstel van de Wet processtukken wordt gesteld dat het strafprocesrecht een ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij in toenemende mate gewicht toekomt aan het vooronderzoek. 53 In de praktijk staat het opsporingsonderzoek waarvan in processen-verbaal verslag wordt gedaan van alle verrichte onderzoekshandelingen het meest centraal. Ten tijde van het opstellen van de oude regeling speelde het vooronderzoek nog maar een geringe rol. De nadruk lag vooral op het onderzoek ter terechtzitting. De processtukken zijn een steeds belangrijker geworden tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Het dossier is daarom in de loop der tijd heel wat belangrijker geworden. 54 Het onderzoek ter terechtzitting blijft natuurlijk het sluitstuk van het onderzoek. Daarnaast strekt het wetsvoorstel ertoe de wettelijke voorzieningen betreffende de inzage in processtukken af te stemmen op de ontwikkelingen in de rechtspraktijk. Daarbij valt te denken aan de ontwikkelingen op gebied van toenemend gebruik van reconstructies of simulaties van feiten 52 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3. 53 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p 1. 54 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p 1. 18

met audiovisuele middelen. Ook is er rekening gehouden met de ontwikkelingen rond het E- dossier. 3.2 Wet versterking positie rechter-commissaris De Wet processtukken kent een sterke samenhang met de Wet versterking positie rechtercommissaris. 55 Beide wetten moeten er samen voor zorgen dat de verdedigingsrechten voor de verdachte worden aangescherpt en het onderzoek voortvarender zal verlopen. Daarbij heeft de R-C tijdens het vooronderzoek een andere rol heeft gekregen. De Wet processtukken is dan ook van invloed op de positie van de R-C bij de samenstelling van het dossier. De Wet versterking positie rechter-commissaris is eveneens op 1 januari 2013 in werking getreden. 56 De wet schept een nieuwe positie voor de R-C tijdens het vooronderzoek. De R-C speelt geen directe rol meer bij de verstrekking van de processtukken. Hij zal dan ook niet meer primair optreden als onderzoeksrechter, maar vooral als rechter die toezicht houdt op het verloop van het onderzoek. 57 In deze rol zal de R-C zelf onderzoekshandelingen kunnen verrichten op verzoek van de OvJ of de verdachte. 58 Met de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris is het GVO in zijn oude vorm afgeschaft. 59 De R-C neemt onder de nieuwe regeling als het ware de oude rol van de raadkamer over. 60 Dat houdt onder andere in dat hij toezicht houdt en dat bezwaarschriften bij de R-C ingediend zullen moeten worden. De samenstelling van het procesdossier ligt geheel in de handen van de OvJ. Deze heeft de leiding over het opsporingsonderzoek en daarmee de leiding over het gehele vooronderzoek. Voor de R-C blijft voornamelijk de toezichthoudende functie op het verloop van het onderzoek over. Daarbij wordt hij voorzien van passende bevoegdheden, zodat er zorg gedragen wordt voor voldoende rechterlijke betrokkenheid van de R-C bij het vooronderzoek. De toezichthoudende functie krijgt onder meer gestalte door een aanvullende rol bij het inzagerecht van de verdachte en de besluitvorming omtrent het al dan niet voegen van stukken aan het dossier. 61 Omdat de R-C onder de nieuwe regeling de raadkamer vervangt, heeft hij ook onder de Wet processtukken nieuwe bevoegdheden gekregen. Zo kan de R-C de 55 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p 3. 56 Kamerstukken II 2009/10, 32 177. 57 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 2-3. 58 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3. 59 Kamerstukken II 2009/10, 32 177. nr. 3, p. 2. 60 Van Kampen & Hein 2013, p. 75. 61 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3. 19

OvJ op verzoek van de verdachte een termijn stellen voor het verstrekken van stukken (art. 30 lid 2 WvSv) en beslist hij onder meer op bezwaar van de verdachte indien de OvJ de kennisneming van de stukken onthoudt (art. 30 lid 4 WvSv). 62 De nieuwe bevoegdheden van de R-C komen in het vervolg nog ter sprake. In de MvT van de Wet versterking positie rechter-commissaris wordt gesteld dat deze het fundament vormt voor andere wetsvoorstellen in het kader van herziening van het vooronderzoek. 63 De nieuwe positie van de R-C is immers van invloed op alle procesdeelnemers. 64 In de MvT bij de Wet processtukken wordt gesteld dat de Wet versterking positie rechter-commissaris ziet op een actiever optreden van de R-C bij de voorbereiding van het onderzoek ter terechtzitting. De Wet processtukken regelt daarentegen de bemoeienis van de R-C bij de samenstelling van het dossier. Hieruit blijkt de nauwe samenhang tussen beide wetten. 65 3.3 Wijzigingen in de Wet processtukken Met de inwerkingtreding van de Wet processtukken is de wetgeving hieromtrent inhoudelijk gewijzigd. Hierbij is een aantal artikelen enkel taalkundig gewijzigd. 66 Daarnaast is de inhoud van een aantal artikelen aangepast. De inhoudelijke wijzigingen van belang voor dit onderzoek zijn: Art. 30 lid 1 WvSv: Het ontstaansmoment van het recht op kennisneming van de processtukken in de strafzaak. Art. 30 lid 2 WvSv: De mogelijkheid voor de R-C een beslistermijn te stellen voor de OvJ indien de kennisneming van de processtukken in gebreke blijft. Art. 30 lid 4 WvSv: De bezwaarschriftprocedure bij de R-C na onthouding van bepaalde stukken door de OvJ. Art. 32 lid 1 WvSv: De weigering verstrekking van bepaalde stukken te verschaffen door de OvJ op grond van zwaarwegende belangen, waarvan voor de verdachte de kennisneming wel is toegestaan. Art. 32 lid 3 WvSv: De mededeling dat van bepaalde stukken geen afschrift wordt verstrekt. 62 Van Kampen & Hein 2013, p. 76. 63 Kamerstukken II 2009/10, 32 177. nr. 3, p. 3. 64 Kamerstukken II 2009/10, 32 177. nr. 3, p. 3. 65 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 8. 66 Zie o.a. art. 27 en art. 28 WvSv. 20

Art. 32 lid 4 WvSv: De bezwaarschriftprocedure bij de R-C tegen deze beslissing van de OvJ. Art. 34 lid 1 WvSv: De bevoegdheid van de verdachte aan de OvJ te verzoeken specifieke stukken aan het dossier toe te voegen. Art. 34 lid 2 WvSv: Het verzoek van de verdachte aan de OvJ kennis te kunnen nemen van de te voegen stukken die het OM onder zich heeft. Art. 34 lid 3 WvSv: De mogelijkheid voor de R-C een beslistermijn te stellen voor de OvJ indien deze in gebreke blijft te beslissen op het verzoek. Art. 34 lid 4 WvSv: De bevoegdheid tot weigering van voeging of kennisneming van de stukken door de OvJ wanneer hij dit onverenigbaar acht met de belangen in art. 187d lid 1 WvSv. Art. 149a WvSv: De definitie van de term processtukken. Art. 149b WvSv: De bevoegdheid tot weigering van voeging of kennisneming van de stukken door de OvJ wanneer hij dit onverenigbaar acht met de belangen in art. 187d lid 1 WvSv. Deze gewijzigde artikelen zullen in het vervolg ter sprake komen. 3.3.1 Definitie van processtukken Waar de term processtukken voor de inwerkingtreding van de Wet processtukken niet in de wet gedefinieerd was, is dat sinds 1 januari 2013 wel het geval. In art. 149a lid 1 WvSv is bepaald dat enkel de OvJ is belast met de samenstelling van het dossier. Tot de processtukken behoren volgens lid 2 van dit artikel alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b. Met deze definitie is deels vastgehouden aan wat de HR heeft bepaald in de uitspraak Dev-Sol en er wordt daarom nog steeds gebruik gemaakt van het relevantiecriterium. Er is echter sprake van een meer beperkte definitie. Volgens de definitie gaat het namelijk om de stukken die ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen van belang kunnen zijn. 67 De wetgever heeft daarmee een beperking aangebracht aan het criterium uit het Dev- Sol arrest. Hierin werd namelijk gesteld dat stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn, worden geschaard onder de processtukken. Hierbij was het voorbehoud, dat nu wel in de wet 67 Van Kampen & Hein 2013, p. 74. 21

gedefinieerd is, niet opgenomen. 68 Er is echter nog steeds geen sprake van een duidelijke afgebakende definitie van processtukken. Een strengere definitie lijkt echter onmogelijk en ruimte voor interpretatie is hier geboden. Hoe dit wettelijke criterium zal worden uitgelegd, zal nog uit de jurisprudentie moeten blijken. 69 Er is inmiddels wel een uitspraak van de R-C Rotterdam waaruit blijkt dat de verdachte ook bij gelegenheid van een toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling kennis dient te kunnen nemen van de processtukken. 70 In de Wet processtukken wordt niet gesproken van de term procesdossier. Dit berust op een uitdrukkelijke keuze van de minister omdat deze term nergens in het WvSv opgenomen is. 71 Toch is deze term volgens Borgers onmisbaar in het strafprocesrecht. Hij gaat ervan uit dat het dossier bestaat uit de processtukken en stukken die als zodanig bij de processtukken worden gevoegd. 72 In de praktijk zal volgens Spronken worden uitgegaan van de flexibele betekenis die aan het begrip procesdossier gegeven wordt. Het omvat dan ook alle stukken die tijdens het voorbereidend onderzoek, de buitengerechtelijke vervolging en de uiteindelijke berechting worden toegevoegd. 73 3.3.2 Soorten processtukken Stukken worden niet pas processtukken wanneer deze door de OvJ aan het procesdossier zijn toegevoegd. Op grond van het relevantiecriterium kunnen ook stukken die nog niet gevoegd zijn als processtukken gelden. 74 Deze stukken dienen dan ook aan het procesdossier te worden toegevoegd. Hiermee wordt aangesloten bij lagere rechtspraak waarin lagere rechtbanken het relevantiecriterium gebruikten ter beoordeling van wat processtukken moeten zijn. 75 Het belangrijkste voorbeeld van processtukken zijn de processen-verbaal opgemaakt door opsporingsambtenaren tijdens het opsporingsonderzoek. Daarnaast valt te denken aan verhoren van verdachten en getuigen, (technische) onderzoeksrapporten, fotoreportages, video-opnamen, telefoontaps en processen-verbaal van fotoconfrontaties 76, maar ook processen-verbaal van opsporingsverrichtingen, correspondentie tussen procesdeelnemers, het persoonsdossier, rapportages over onderzoekshandelingen van de R-C en de stukken 68 Van Hoorn 2013 (T&C Sv), art. 149 a WvSv, aant. 2. 69 Van Kampen & Hein 2013, p. 74. 70 Rb. Rotterdam 8 januari 2013, LJN BY8836. 71 Kamerstukken II 2010/11, 32 468, nr. 6, p. 16: 72 Borgers 2014, p. 5. 73 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 2a en Staatsblad 2011, 602, p. 5-6. 74 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 19. 75 Rb. Rotterdam 13 september 1995, NJ 1996/343 en Rb. Breda 16 december 1997, NJ 1998/61. 76 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 2c. 22

betreffende de terechtzitting (dagvaarding, bezwaarschrift, pleitaantekeningen, het procesverbaal van de terechtzitting). 77 In art. 137 WvSv is bovendien bepaald dat onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken ook wordt begrepen de kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd. Dit is natuurlijk vastgesteld om de processtukken techniek onafhankelijk te maken. 78 Ervan uitgegaan kan worden dat alles wat aan het dossier kan worden toegevoegd en wat voor inzage vatbaar is, als processtuk aangemerkt kan worden. 79 De stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn in ontlastende dan wel belastende zin dienen te worden toegevoegd aan het dossier. 80 Het is de bedoeling dat het dossier in de toekomst volledig digitaal wordt in het kader van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS). 81 De mogelijkheid om processen-verbaal elektronisch op te maken is neergelegd in de Wet elektronische aangiften en processenverbaal. Art. 132 lid 2 van deze wet is per 1 februari 2011 gewijzigd en daarbij is het Besluit elektronisch proces-verbaal in werking getreden. 82 Sindsdien kunnen elektronische processenverbaal op grond van dit besluit worden voorzien van een elektronische handtekening. 3.3.3 Moment van kennisneming Ook na de wetswijziging dient het uitgangspunt te zijn dat de verdachte het recht heeft om kennis te nemen van alle processtukken. Met de inwerkingtreding is het aanvangsmoment van de kennisneming voor het eerst wettelijk bepaald (art. 30 lid 1 WvSv). De kennisneming van de stukken dient voor de verdachte in elk geval te worden toegestaan vanaf het eerste verhoor na de aanhouding. Dit recht wordt verleend door de OvJ op verzoek van de verdachte. De zinsnede in elk geval betekent dat het recht al eerder kan zijn ontstaan. 83 In de wet wordt aangeknoopt bij het verdachtenbegrip van art. 27 WvSv. 84 Dit impliceert dat de kennisneming in een eerder stadium ook niet achterwege mag worden gelaten wanneer de verdachte hierom verzoekt. 85 De wijziging van het ontstaansmoment ten opzichte van de oude situatie is van belang voor de positie van de verdachte, nu dit moment wettelijk vastgesteld is, kan de verdachte hier rechten aan ontlenen. De HR heeft verder bepaald dat er ook recht op 77 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 2. 78 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3 en p. 7. 79 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 2c. 80 HR 31 januari 2012, LJN BU4214. 81 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 3 en 4. 82 Staatsblad 2011, 15. 83 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 3a. 84 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 21. 85 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 3a. 23

kennisneming kan bestaan wanneer stukken of gegevensdragers niet als processtuk aangemerkt zijn. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen mee dat wanneer de kennisneming van video-opnamen die niet als processtukken aangemerkt worden, niet mogen worden onthouden aan de verdachte. 86 Dit houdt nog niet direct in dat deze opnamen als processtukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd. Onder de oude regeling was dit ook al het geval. In het tweede lid van dit artikel is de situatie geschetst indien de OvJ in gebreke blijft de kennisneming van de stukken toe te staan. De R-C kan in dat geval, op verzoek van de verdachte, een termijn stellen voor de verlening van de kennisneming van het dossier door de OvJ. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de R-C de OvJ. Art. 30 lid 3 WvSv bepaalt dat de OvJ de kennisneming van bepaalde stukken mag onthouden in het belang van het onderzoek. De invulling van dit belang is niet in de wet neergelegd. Het doel van de bepaling is de bescherming van de waarheidsvinding. 87 De OvJ dient in dat geval schriftelijk aan de verdediging mede te delen dat de stukken niet volledig zijn. Onder de oude regeling was dat ook al het geval. Onder de oude regeling was de schriftelijke kennisgeving echter geen ontvankelijkheidvoorwaarde voor bezwaar. Een bezwaarschrift kon immers ook worden opgemaakt naar aanleiding van het achterwege blijven van antwoord van de OvJ. 88 Omdat er met de Wet processtukken een specifieke regeling in het leven geroepen is (art. 30 lid 2 WvSv), waarbij de verdachte zich tot de R-C kan wenden met een verzoek een termijn te stellen, wordt de schriftelijke mededeling wel als voorwaarde gezien voor de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. 89 Daaruit blijkt dat de OvJ een beslissing dient te hebben genomen voordat er bezwaar ingediend kan worden. Wanneer aan de ontvankelijkheidsvoorwaarde wordt voldaan, staat voor de verdachte de mogelijkheid open om binnen 14 dagen - en daarna steeds per ommekomst van 30 dagen - een bezwaarschrift in te dienen bij de R-C (art 30 lid 4 WvSv). De R-C zal voordat hij hiertoe beslist de OvJ eerst horen en de verdachte in staat stellen opmerkingen te maken. 90 De rechtbank speelt hierin dus niet langer een rol. De termijnen sluiten aan bij de toetsingsperiodes van de voorlopige hechtenis en zijn bedoeld om 86 HR 31 januari 2012, LJN BU4214. 87 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 6a. 88 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 7a. 89 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 26 90 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 7b. 24

de vaart in het opsporingsonderzoek te houden. 91 Hoger beroep tegen de beslissing van de R- C is niet mogelijk. 92 In tegenstelling tot de bezwaarschriftprocedure bij de raadkamer onder de oude regeling is het de bedoeling dat de R-C onder de huidige regeling de toegang tot het gehele procesdossier heeft. In de oude situatie gold als uitgangspunt dat de raadkamer niet meer wist dan bij de behandeling van bezwaar besproken kon worden. De minister stelt dat de R-C niet aan deze beperking gebonden is en beter in staat is mogelijke beperkingen van het recht op kennisneming te beoordelen. De R-C kan steeds zelf kennis nemen van de inhoud van alle stukken waarvan nog geen inzage gegeven is. De R-C is daarom in staat een volle toetsing uit te voeren op de beperking van het inzagerecht. 93 Art. 31 WvSv is met de inwerkingtreding van de nieuwe regeling niet inhoudelijk gewijzigd en vermeldt van welke stukken de volledige kennisneming nooit onthouden mag worden. De verdachte heeft in ieder geval het recht om het volledige dossier in te zien wanneer hij ter terechtzitting is gedagvaard of wanneer er tegen hem een strafbeschikking uitgevaardigd is (art. 33 WvSv). 3.3.4 Verstrekking van processtukken In art. 32 lid 1 WvSv is bepaald dat de verdachte ten parkette of ter griffie afschrift kan verkrijgen van de stukken waarvan inzage is verleend. Het onderzoek mag daar echter niet door worden opgehouden. Dat de verdachte vanaf het moment dat de dagvaarding is betekend de onthouding van de kennisneming niet meer onthouden mag worden, houdt niet in dat de verdachte vanaf dat moment ook altijd recht heeft op verstrekking van alle stukken. 94 Er zijn sinds de wijziging enkele gronden opgenomen waarop de OvJ de verstrekking mag onthouden. Ook na de dagvaarding of betekening kunnen bepaalde stukken door de OvJ worden onthouden wanneer hij dat nodig acht. De gronden die hieraan ten grondslag kunnen liggen zijn de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van (andere) strafbare feiten en andere zwaarwegende gronden aan het algemeen belang ontleend (art. 32 lid 2 WvSv). 91 Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, p. 25. 92 Van Kampen & Hein 2013, p. 76. 93 Spronken 2013 (T&C Sv), art. 30 WvSv, aant. 7b. 94 Van Kampen & Hein 2013, p. 74. 25