kindercentra Inleiding Bij staat kwaliteit voorop. biedt op alle centra kwalitatief goede opvang waardoor kinderen zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen. GGD-inspecties en HKZcontroles maken deze kwaliteit zichtbaar, maar geven niet een uitgebreid beeld van de pedagogische kwaliteit. Het Nederlands Consortium voor Kinderopvang Onderzoek (NCKO) heeft een meetinstrument (NCKOkwaliteitsmonitor) ontwikkeld waarmee kinderopvangorganisaties de pedagogische kwaliteit in kaart kunnen brengen. startte in november 2011, als eerste kinderopvangorganisatie in de regio Haaglanden, met een nulmeting op alle dagopvang- en peuterspeelzaalgroepen met behulp van dit meetinstrument. De is ontwikkeld vanuit wetenschappelijk onderzoek als een instrument dat kinderopvangorganisaties zelf kunnen gebruiken om hun pedagogische kwaliteit te meten. Door het inzetten van de in alle dagopvang- en peuterspeelzaalgroepen kan gericht aan de slag om datgene wat goed gaat te behouden en datgene wat beter kan te verbeteren. Achtergrond Het NCKO deed verscheidene jaren wetenschappelijk onderzoek naar de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. In de Wet Kinderopvang zijn vier pedagogische basisdoelen vastgelegd welke ertoe bijdragen dat kinderopvang zorgt voor het bevorderen van het welzijn van kinderen en hun ontwikkeling. De vier pedagogische basisdoelen uit de Wet Kinderopvang: 1. Het bieden van fysieke en emotionele veiligheid; 2. Het bevorderen van de persoonlijke competenties van kinderen; 3. Het bevorderen van de sociale competenties van kinderen; 4. Het overdragen van waarden en normen zodat kinderen kunnen opgroeien in de maatschappij. Om deze vier basisdoelen zo goed mogelijk te bereiken, beschreef het NCKO het begrip pedagogische kwaliteit, met daarbij een aantal kwaliteitskenmerken die van invloed zijn op deze kwaliteit. De groepsgrootte en pedagogisch medewerker-kind ratio bijvoorbeeld, maar ook hoe een groepsruimte is ingericht en welk speelgoed er aanwezig is. De wisselwerkingen, ook wel interacties genoemd, die pedagogisch medewerkers hebben met kinderen zijn daarnaast een belangrijk onderdeel van de pedagogische kwaliteit. Meten is weten mat de pedagogische kwaliteit om zichtbaar te maken hoe het gesteld is met de pedagogische kwaliteit. wil laten zien dat zij kinderen een veilige omgeving biedt waarin kinderen zich goed kunnen ontwikkelen. Wat is er dan precies gemeten? De bestaat uit drie onderdelen: 1. De kwaliteit van de leefomgeving; 2. De interactie van pedagogisch medewerkers met kinderen; 3. De stabiliteit van de samenstelling van de groepen.
Pagina 2/5 Door deze drie dingen gezamenlijk te meten, bracht de pedagogische kwaliteit in kaart. De universiteit van Amsterdam analyseerde alle gegevens en stelde een eindrapport op. Hieronder staat beschreven hoe de onderdelen van de inzette en wat de resultaten van de nulmeting waren. De unitmanager van elke unit biedt ouders inzicht in de unit-specifieke resultaten die zij door middel van een plan van aanpak presenteren. In elk plan van aanpak staat beschreven hoe een unit de pedagogische kwaliteit nog meer kan verhogen. De kwaliteit van de leefomgeving Met een observatielijst is in elke dagopvang- en peuterspeelzaalgroep gekeken naar een aantal onderwerpen, zoals: de indeling van de ruimte; de aanwezigheid van het spelmateriaal; het dagschema. De onderwerpen zijn onderverdeeld in vijf verschillende categorieën en uitgelegd op pagina 4: 1. Ruimte en inrichting; 2. Activiteiten; 3. Taal; 4. Omgang met het kind; 5. Programma. Speciaal hiervoor opgeleide medewerkers van voerden de observaties uit. Studenten van de Universiteit van Amsterdam verwerkten alle geobserveerde lijsten. De interactie van pedagogisch medewerkers met kinderen Kinderen doen op de dagopvang en de peuterspeelzaal dagelijks ervaringen op in hun omgang met de pedagogisch medewerker en de andere kinderen. Pedagogisch medewerkers hebben dan ook een grote invloed op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. Pedagogisch medewerkers zetten daarvoor vaardigheden in, gericht op de omgang met alle kinderen in de groep. Het NCKO beschreef hiervoor zes interactievaardigheden. 1. De pedagogisch medewerker is een veilige haven voor de kinderen, ze zorgt ervoor dat ze signalen van kinderen oppikt en hier op een goede manier op reageert. Ze zorgt ervoor dat kinderen zich vanuit deze veilige basis (verder) kunnen ontwikkelen. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Sensitieve responsiviteit (SR). 2. De pedagogisch medewerker geeft kinderen de ruimte en stimuleert ze om op hun eigen manier zelf dingen te doen. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Respect voor autonomie (RA). 3. De pedagogisch medewerker maakt de kinderen duidelijk wat ze van hen verwacht en zorgt ervoor dat kinderen zich hieraan houden. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Structureren en grenzen stellen (SG). 4. De pedagogisch medewerker praat veel met de kinderen waardoor ze hun taalontwikkeling stimuleert. Daarnaast is de manier waarop de pedagogisch medewerker de dingen uitlegt, zodat ze
Pagina 3/5 voor kinderen begrijpelijk zijn, van groot belang. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Praten en uitleggen (PU). 5. De pedagogisch medewerker stimuleert de kinderen op diverse gebieden. Zij biedt kinderen de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld op motorisch en op cognitief gebied. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Ontwikkelingsstimulering (OS). 6. De pedagogisch medewerker besteedt aandacht aan de interacties die kinderen met elkaar hebben. Daarnaast bevordert zij ook actief de positieve interacties tussen kinderen. De pedagogisch medewerker doet dit door kinderen op elkaar te richten en het samenspel te stimuleren. De pedagogisch medewerker maakt hierbij gebruik van de interactievaardigheid: Begeleiden van interacties (BI). Door een video-opname te maken tijdens een vrij spel moment en een eetsituatie, bracht Dak kindercentra deze interactievaardigheden in beeld. Deze situaties zijn gekozen, omdat ze een goed beeld geven van een activiteit die kinderen elke dag meemaken en waarin zij veel contact met elkaar en met de pedagogisch medewerker hebben. De unitmanagers maakten de filmopnames. De studenten van de Universiteit van Amsterdam verwerkten de video-opnamen. Zij keken op een objectieve manier naar de beelden en beschreven daarna hoe de pedagogisch medewerkers de interactievaardigheden inzetten. garandeert een anonieme verwerking van de videobeelden. De beelden zijn vernietigd nadat ze zijn verwerkt. De stabiliteit van de samenstelling van de groepen Het laatste onderdeel van de is een verzameling van een aantal administratieve gegevens. Zo zijn onder andere de groepsgrootte en de pedagogisch medewerker-kind ratio gemeten. Het NCKO heeft een aantal kenmerken beschreven waarmee een kinderopvangorganisatie de stabiliteit in de groep kan berekenen. Dit betekent dat heeft gekeken naar de mate waarin de kinderen in de groep vaste vertrouwde pedagogisch medewerkers en bekende kinderen om zich heen hebben. Deze stabiliteit is namelijk erg belangrijk voor het welbevinden en de ontwikkeling van jonge kinderen. Een nulmeting, en dan? Nadat alle informatie is verzameld, is een analyse uitgevoerd met al deze gegevens. De wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam voerden deze analyse uit. presenteerde deze resultaten in juni 2012 aan de unitmanagers en de (pedagogisch) medewerkers. Resultaten De resultaten van de NCKO-nulmeting bij zijn onderverdeeld in de drie onderdelen van de. Hieronder staan deze afzonderlijk beschreven.
Pagina 4/5 1. De kwaliteit van de leefomgeving De kwaliteit van de leefomgeving telt vijf afzonderlijke categorieën. 1. Ruimte en inrichting. Deze categorie bevat aandachtspunten voor de aanwezigheid van geschikt materiaal voor verzorging, ontspanning, spel en ontwikkeling. 2. Activiteiten. Deze categorie gaat over de aanwezigheid, de toegankelijkheid en het gebruik van materialen voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld de fijne motoriek, knutselen, muziek, beweging, blokkenspel, rollenspel, zand- en waterspel, kennis van de natuur en tellen. 3. Taal. Deze categorie heeft betrekking op de stimulering van het begrijpen en gebruiken van taal en de aanwezigheid en het gebruik van bijbehorende materialen (boeken, poppenkast, lotto). 4. Omgang met het kind. Deze categorie bevat aandachtspunten voor toezicht, aansturing en structurering van de groep. 5. Programma. Deze aandachtspunten gaan over de dagindeling en spelactiviteiten gedurende de dag. De groepen zijn met behulp van een observatielijst beoordeeld. De scores kunnen liggen tussen - 64 en +190. De groepen van scoren gemiddeld +106. Hierbij scoren peutergroepen (2 tot 4 jaar) en verticale groepen (0 tot 4 jaar) gemiddeld iets hoger dan de babygroepen (0 tot 2 jaar). De groepen van scoren het hoogst in de categorieën ruimte en inrichting, taal en omgang met het kind, terwijl er in de categorieën activiteiten en programma nog ruimte voor verbetering is. 2. De interactie van pedagogisch medewerkers met kinderen De interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers zijn geobserveerd tijdens een vrij spel moment en een lunchsituatie. Elke vaardigheid is beoordeeld op een drie puntsschaal: laag, midden of hoog (gescoord met een 1, 2 of 3). De pedagogisch medewerkers bij scoren gemiddeld rond de 2. Op de interactievaardigheid sensitieve responsiviteit scoren de medewerkers het hoogst met een gemiddelde van een 2,5. De interactievaardigheid begeleiden van interacties laat de meeste ruimte voor verbetering zien. De scores tijdens het vrij spel moment en de lunchsituatie zijn vrijwel gelijk, dit betekent dat de kwaliteit van de interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers bij vrij constant is. De vaardigheid ontwikkelingsstimulering laat een hogere score zien dan het landelijk gemiddelde zoals dat door het NCKO is onderzocht. Dit is opvallend en een positief resultaat voor Dak kindercentra. SR: sensitieve responsiviteit RA: Respect voor autonomie SG: Structureren en grenzen stellen PU: Praten en uitleggen OS: Ontwikkelingsstimulering BI: Begeleiden van interacties Figuur 1: Interactievaardigheden bij vrij spel en lunch
Pagina 5/5 3. De stabiliteit van de samenstelling van de groepen Voor de structurele kwaliteit zijn onderstaande punten van belang: groepsgrootte pedagogisch medewerker-kind ratio groepsstabiliteit stabiliteit van de staf De groepsgrootte en pedagogisch medewerker-kind ratio zijn aan wettelijke bepalingen gebonden. De groepsstabiliteit drukt de kans uit dat een kind een ander kind in dezelfde week op het kindercentrum terugziet. De stafstabiliteit geeft aan wat de kans is dat een kind een pedagogisch medewerker opnieuw in dezelfde week ziet. Bij is de stafstabiliteit 53%. Dit betekent dat de kans dat een kind een pedagogisch medewerker opnieuw in dezelfde week ziet, 53% is. De groepsstabiliteit is 50%. Dit betekent dat de kans dat een kind een ander kind opnieuw tegenkomt in de week, 50% is. Met name de groepsstabiliteit bij is hoog ten opzichte van het landelijke resultaat, welke op 33% uitkomt. Landelijke NCKO meting Stafstabiliteit 53,4 % 50% Groepsstabiliteit 49,9% 33% Figuur 2: Structurele kenmerken Conclusie zette de in om een nulmeting naar de pedagogische kwaliteit uit te voeren. In alle dagopvang- en peuterspeelzaalgroepen zijn de resultaten een aanknopingspunt om gericht aan de slag te gaan door te behouden wat goed gaat en te verbeteren wat beter kan. Dak kindercentra is tevreden met de uitkomsten van dit omvangrijke onderzoek naar de pedagogische kwaliteit en streeft ernaar om deze nog verder te verhogen. De unitmanager van elke unit biedt ouders inzicht in de unit-specifieke resultaten waarvoor zij een plan van aanpak schreven. In elk plan van aanpak is te lezen hoe een unit de pedagogische kwaliteit nog meer kan verhogen.