Alliantietoets Laatst geactualiseerd 05/11/09 Vraag: Wat doet een alliantie? Antwoord: Een alliantie in de zin zoals bedoeld in het MFS II subsidiebeleidskader is een samenwerkingsverband van één penvoerder en minimaal één mede-indiener en voert een gezamenlijk voorstel uit. Alle partijen leveren een bijdrage aan het totaal, waartoe zij een samenwerkingsovereenkomst sluiten. Indien de alliantie een MFS II subsidie wil verkrijgen dient de penvoerder namens en voor de alliantie één gezamenlijke aanvraag in, in de vorm van een gezamenlijk voorstel dat uit één of meerdere programma s bestaat. Vraag: Ik ga als penvoerder een alliantie aan met een aantal mede-indieners. Moet ik met iedere mede-indiener apart een samenwerkingsovereenkomst afsluiten? Antwoord: In de subsidieaanvraag wordt de penvoerder geacht één samenwerkingsovereenkomst te overleggen die door alle mede-indieners van de alliantie is ondertekend. Dit is ook de samenwerkingsovereenkomst die zal worden getoetst bij de alliantietoets. Het kan voor de penvoerder wenselijk zijn om daarnaast met iedere medeindiener een aparte samenwerkingsovereenkomst af te sluiten. Het is aan de penvoerder om dit te beslissen. Aparte samenwerkingsovereenkomsten met iedere mede-indiener zijn geen verplicht onderdeel van de aanvraag en blijven bij de beoordeling buiten beschouwing. Vraag: Moeten alle mede-indieners bij alle programma s betrokken zijn? Antwoord: Nee. Alle partijen in een alliantie dienen een bijdrage te leveren aan het voorstel van de alliantie. Mede-indieners dienen dan ook bij minimaal één programma betrokken te zijn. De alliantie bepaalt zelf waar en op welke wijze iedere mede-indiener een bijdrage levert aan het voorstel. Het is aan de alliantie om de strategische meerwaarde van de alliantie aan te tonen onder criterium 4.3.2a. Het is niet de bedoeling dat een voorstel een optelsom is van een aantal losse programma s zonder inhoudelijke meerwaarde. Vraag: Kunnen (nieuwe) rechtspersonen die zijn opgericht door verschillende maatschappelijke organisaties kwalificeren als alliantie onder de alliantietoets? Antwoord: In het MFS II beleidskader is met betrekking tot allianties gekozen voor een systematiek die uitgaat van een penvoerder met mede-indieners. Dit betekent dat een aanvrager zonder mede-indieners, ook indien de aanvrager een nieuwe rechtspersoon is die is opgericht door een aantal bestaande organisaties, als een zelfstandige aanvrager zal worden beschouwd. Een dergelijke rechtspersoon kan niet kwalificeren voor de A-toets, tenzij hij een alliantie als bedoeld in het subsidiebeleidskader aangaat met ten minste één andere organisatie. "Daarnaast zal het voor een nieuwe rechtspersoon afhankelijk van zijn leeftijd moeilijk kunnen zijn punten te behalen bij het onderdeel track record van de O-toets." Verwacht het ministerie dat alliantiepartners een nieuwe rechtspersoon oprichten? Antwoord: Nee. Het subsidiebeleidskader beoogt samenwerking bij de uitvoering van gezamenlijke programma s te stimuleren. Het gaat derhalve om inhoudelijke samenwerking. Daarom is gekozen voor de systematiek van één penvoerder met één of meerdere medeindieners die om de samenwerking te verankeren een overeenkomst sluiten. 1
Vraag: Kunnen samenwerkingsverbanden met internationale organisaties kwalificeren voor punten van de alliantietoets? Antwoord: Nee, alleen samenwerkingsverbanden van Nederlandse maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk die zijn gericht op structurele armoedebestrijding door versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden kwalificeren als alliantie onder de alliantietoets. Wel kunnen internationale organisaties als samenwerkingspartner binnen een programma optreden. Vraag: Kan een netwerkorganisatie in aanmerking komen voor de alliantietoets? Antwoord: Om in aanmerking te komen voor de toekenning van punten in de alliantietoets dient er sprake te zijn van een samenwerkingsovereenkomst van een penvoerder en medeindieners die aan de drempelcriteria voldoen (zie Annex II voor de definitie). Voor netwerkorganisaties gelden dezelfde criteria als voor andere organisaties. Een netwerkorganisatie die zonder mede-indieners een aanvraag indient kwalificeert niet als alliantie. Kan een organisatie mede-indiener zijn in meerdere allianties? Antwoord: Ja. Vraag: In hoeverre dient de samenwerking binnen allianties op 1 december 2009 al te zijn uitgekristalliseerd? Antwoord: Op 1 december 2009 zal tenminste een samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerder en de mede-indieners moeten worden overlegd. In criterium 4.3.1 is aangegeven welke elementen deze overeenkomst dient te bevatten. Voorts geeft de penvoerder bij het onderdeel capaciteit van de alliantie inzicht in de beoogde capaciteit van de alliantie per 1 januari 2011 als de gezamenlijke programma s van start gaan. Van allianties wordt niet verwacht dat zij op 1 december 2009 hun samenwerking en programma( s) al uitputtend hebben vormgegeven. In de aanvraag dient beschreven te worden hoe de samenwerking binnen de alliantie in de periode tot 1 januari 2011 gestalte zal krijgen. Voor wat betreft het programma is het niet nodig voor een alliantie om een volledig geïntegreerd programma te hebben. Wel dient er sprake te zijn van een gezamenlijk uit te voeren voorstel dat meer is dan een verzameling losse programma s. Vraag: Kunnen meerdere organisaties die zich bezig houden met verschillende thema's als één alliantie onder één penvoerder een aanvraag indienen? Antwoord: Ja. Een penvoerder die met een aantal mede-indieners een aanvraag indient, wordt beschouwd als één alliantie. In één alliantie kunnen organisaties participeren die zich bezig houden met verschillende thema s. Het is aan de alliantie zelf om de samenhang en meerwaarde van zowel de alliantie als het voorstel aan te tonen. Vraag: Indien in een alliantie de penvoerder en/of één of meerdere mede-indieners een programma heeft in een land waar de andere alliantieleden niet actief zijn is het dan mogelijk het programma in dit land te continueren? Antwoord: Het is niet de bedoeling dat een voorstel een optelsom is van een aantal losse programma s zonder inhoudelijke meerwaarde. Uit het voorstel moet blijken waarom en wat de meerwaarde is van de samenwerking. 2
Vraag: Zijn er punten te behalen als de penvoerder en/of één (van de) mede-indiener(s) een migrantenorganisatie en/of een jong en vernieuwende organisatie is? Antwoord: Ja, indien de penvoerder en/of één (van de) mede-indiener(s) beho(o)r(t)en tot één van deze categorieën dan worden punten toegekend. Er worden géén punten toegekend als organisaties behorend tot deze categorieën samenwerkingspartner zijn in het programma. Zie annex II voor de definities van deze begrippen. Vraag: Indien organisaties op een andere wijze samenwerken dan gebruikelijk wordt hier dan rekening mee gehouden bij toepassing van de alliantietoets? Antwoord: De criteria zoals beschreven in de alliantietoets worden voor alle organisaties op eenzelfde wijze getoetst. Het is aan de alliantie zelf om aan te tonen dat zij aan de criteria voldoet. Vraag: Bij de alliantietoets (criterium 4.3.1c) worden een aantal elementen benoemd waaruit een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst dient te bestaan. Dient hierin ook te worden opgenomen wat de gang van zaken is als er wijzigingen in de alliantie optreden (toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van het samenwerkingsverband)? Antwoord: Criterium 4.3.1c geeft aan welke elementen de samenwerkingsovereenkomst van een alliantie dient te bevatten. Elementen die in dit verband van belang zijn, zijn de wijze van besluitvorming binnen de alliantie, het vereiste commitment, de financiële afspraken, de geschillenregeling en de exit-strategie (zie criterium 4.3.1c). In het geval van wijzigingen in de alliantie, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener de penvoerder altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De penvoerder dient wijzigingen in de alliantie aan de minister voor te leggen ter goedkeuring. De minister behoudt zich het recht voor om subsidiegelden geheel of gedeeltelijk terug te vorderen op de penvoerder. Vraag: Welke nadere voorschriften zijn er als een penvoerder en/of meerdere medeindieners van dezelfde alliantie fuseren na 1 december 2009, gedurende de looptijd van de beoordeling van aanvragen? Antwoord: Indien de fusie voltrokken is nog voordat de resultaten van de beoordeling in de eerste fase bekend zijn gemaakt (1 april 2010) zal dit een effect hebben op de beoordeling in de eerste fase. De juridische statuswijziging zal terstond moeten worden doorgegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, vergezeld van een opnieuw, en op basis van de nieuw ontstane situatie, ingevuld aanvraagstramien voor wat betreft de drempeltoets (paragraaf 4.1), de organisatietoets (paragraaf 4.2), en het administratief/financiële gedeelte van de alliantietoets (onderdeel 4.3.1). Het Ministerie zal vervolgens de beoordeling van de stukken die op 1 december 2009 werden ingeleverd vergelijken met de beoordeling van de stukken die op basis van de nieuwe situatie werden ingeleverd. Is de score van de nieuwe stukken gelijk of hoger dan die van de oude, dan geldt de oude score (men mag immers niet ten koste van de positie van andere indieners de eigen kansen verbeteren na 1 december 2009). Is de score op basis van de nieuwe stukken slechter, dan geldt het slechtere resultaat. Dit is immers een indicatie van toegenomen beheer- en financiële risico s die relevant zijn voor goede uitvoering van het ingediende voorstel. Het is ook mogelijk dat een statusverandering ten gevolge van een fusie zich pas voltrekt nadat bekend is welke organisaties op grond van de uitkomst van de beoordeling in de eerste fase in de gelegenheid zijn gesteld een uitgebreid programmavoorstel ten behoeve van de tweede fase van de beoordeling in te dienen. Ook in een dergelijke situatie is de fusie een 3
gewijzigde omstandigheid die tot een heroverweging van de uitkomsten van de beoordeling in de eerste fase moet leiden, in dit geval achteraf. Met het oog daarop dient de subsidieaanvrager alle hiervoor genoemde gegevens ingevuld aanvraagstramien voor wat betreft de drempeltoets (paragraaf 4.1), de organisatietoets (paragraaf 4.2), en het administratief/financiële gedeelte van de alliantietoets (onderdeel 4.3.1) opnieuw te verstrekken, op basis van de nieuw ontstane situatie. De aanvrager licht daarbij toe op welke wijze de statusverandering een impact heeft op administratieve en financiële capaciteit en andere aspecten die invloed kunnen hebben op de wijze waarop het ingediende programmavoorstel kan worden uitgevoerd. Het Ministerie zal aan de hand hiervan de uitkomsten van de beoordeling in de eerste fase heroverwegen. Ook in dit stadium geldt dat het slechtste resultaat van beide beoordelingen telt. In het ongunstigste geval kan dit tot de conclusie leiden dat de aanvrager in het licht van de nieuwe score ten onrechte in de gelegenheid is gesteld om een uitgebreid programmavoorstel ten behoeve van de tweede fase in te dienen en zal de aanvraag alsnog worden afgewezen. Vraag: In het aanvraagstramien wordt bij de alliantietoets (4.3.1) het aantal van 4 tot 8 A4 tjes genoemd. Is dit inclusief de toetsingsverslagen van de O-toets die de penvoerder op mede-indieners dient uit te voeren? Zo nee, kunt u een indicatie geven van de gewenste omvang van een toetsingsverslag per mede-indiener? Antwoord: Dit betreft het aantal pagina s zonder de toetsingsverslagen van de medeindiener(s) welke als bijlage meegestuurd dienen te worden. In de toetsingsverslagen moet de penvoerder voldoende aandacht besteden aan elk van de zeven onderdelen van de organisatietoets. De omvang van de toetsingsverslagen per mede-indiener bedraagt maximaal 10 pagina s. Vraag: Kan een kennisinstelling als mede-indiener en/of samenwerkingspartner optreden en kunnen hiervoor punten worden behaald? Antwoord: Een kennisinstelling kan niet als mede-indiener, maar wel als samenwerkingspartner optreden. Er kunnen punten verdiend worden indien bij de uitvoering van het programma wordt samengewerkt met bedrijfsleven en/of kennisinstellingen als samenwerkingspartners (criterium 4.4.3d). Vraag: Kan een organisatie kwalificeren als jong en vernieuwend op basis van een statutenwijziging in plaats van de notariële oprichtingsakte? Antwoord: Nee. Met betrekking tot het criterium jong en vernieuwend wordt gekeken naar de leeftijd van een organisatie. Deze kan alleen worden aangetoond op basis van de notariële oprichtingsakte van de organisatie. Een organisatie kwalificeert als jong en vernieuwend als deze op 1 december 2009 niet korter dan één jaar en niet langer dan 5 jaar bestaat. Vraag: Hoe gaat u om met beheersrisico s bij mede-indieners, zoals jonge & vernieuwende en/of migrantenorganisaties (criterium 4.3.2b)? Antwoord: De organisatie van de mede-indieners dient in het kader van de alliantietoets door de penvoerder te worden beoordeeld aan de hand van de onderdelen van de O-toets waarop de organisatie van de penvoerder zelf wordt beoordeeld. Aan de hand van het verslag van de bevindingen van de penvoerder wordt de capaciteit van de alliantie getoetst (criterium 4.3.1a). De wijze waarop eventuele beheersrisico s bij mede-indieners worden aangepakt wordt eveneens beoordeeld in het kader van de alliantietoets; dit heeft invloed op het oordeel over de haalbaarheid van de alliantie.. In de alliantietoets dient in de haalbaarheidsanalyse (criterium 4.3.1b) in ieder geval aandacht te worden besteed aan de beoogde strategische en inhoudelijke meerwaarde van de alliantie, de succes- en risicofactoren dan wel de 4
zwakke/sterke punten van de alliantie. Als u beheersrisico s signaleert bij een van de medeindieners dient u in de haalbaarheidsanalyse concrete maatregelen aan te geven waarmee deze risico s binnen de alliantie worden ondervangen. 5