Teneinde een dataset te genereren die aan deze eisen voldoet is in het PSHW-project gebruik gemaakt van een drietal bronnen:



Vergelijkbare documenten
RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. U I T S P R A A K Nr. 2000/126 Mo. i n d e k l a c h t nr hierna te noemen 'klager',

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] mevrouw [naam klaagster], hierna te noemen klaagster,

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. U I T S P R A A K Nr. 2000/111 Mo. i n d e k l a c h t nr hierna te noemen 'klager',

De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp

-2- d. wanneer het object gewoonlijk buiten Nederland wordt gebruikt.

Zelfredzaamheid Persoonlijke verzorging en algemene dagelijkse levensverrichtingen. De zelfredzaamheid valt niet onder de norm huishoudelijke hulp.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

PERSONENSCHADE EN STANDAARDTIJDEN HUISHOUDELIJK WERK GITHA. Gestandaardiseerde Inventarisatie Taken Huishoudelijke Arbeid

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp

De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris)

GITHA: 10 jaar betrouwbare partner in het schatten van de tijdbesteding aan huishoudelijk werk

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: Juni 2014

mr. A. Rutten-Roos, mr. A. Bus, mr. C.A. Joustra, mr. F.J.H. Mijnssen en mr. F. Peijster.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Samenvatting. 1. Procedure

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Convenant loonregres

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Convenant verhaalsrecht BSA en Verbond 2015 Convenant verhaalsrecht BSA en Verbond

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Omdat u verder wilt met uw leven...

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer:

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Cijfers. Tatoeages. Een analyse van OBiN-gegevens

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

JURIDISCHE POSITIE WHIPLASH-PATIENT MET CLAIM STAND VAN ZAKEN 2015

Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, terwijl mr. R.A.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 6 mei 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. S.N.W. Karreman, secretaris)

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Rapport. Datum: 25 april 2001 Rapportnummer: 2001/115

1.2 Belanghebbende heeft een op 17 april 2014 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.C. Aarts, secretaris)

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 14 maart 2011.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, hierna te noemen Aangeslotene.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

/65 Med. 2004/65 Med

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Beschikking van de meervoudige kamer in de rechtbank Almelo op het verzoek van:

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. T. Boerman, secretaris)

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

: London General Insurance Cy. Ltd, gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Verzekeraar

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) Ombudsman Financiële Dienstverlening hierna te noemen: de Ombudsman,

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Indicatie's gesteld in uren/ week

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK [naam klager], wonende te [plaatsnaam], hierna te noemen klager,

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Samenvatting. 1. Procedure

Klaverblad Verzekeringen. Wat te doen bij letselschade?

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Verzekeraar.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

ANONIEM BINDEND ADVIES

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

ANONIEM BINDEND ADVIES

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

Jaarverslag 2017 Klachten

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Samenvatting. Consument, tegen. Assurantie Advies Commissaris B.V., gevestigd te Amstelveen, hierna te noemen Aangeslotene,

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. U I T S P R A A K Nr. 2000/95 Med. i n d e k l a c h t nr hierna te noemen 'klager',

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 16 juni 2016 (mr. C.E. du Perron, voorzitter en mr. E.C. Aarts, secretaris)

ANONIEM BINDEND ADVIES

Transcriptie:

Bulletin 2000, 2 Het project Personenschade en Standaardtijden Huishoudelijk Werk (PSHW) (2) (Bewerkt door Mevr. ir. T. van den Esschert/Mevr. dr.ir. Bulletin 2000, 2 Het project Personenschade en Standaardtijden Huishoudelijk Werk (PSHW) (2) (Bewerkt door Mevr. ir. T. van den Esschert/Mevr. dr.ir. Bulletin 2000, 2 Meewerken aan een medische expertise? (Bewerkt door Mr. A.J. Schoonen, Achmea Personenschade) Bulletin 2000, 2 Meewerken aan een medische expertise? (Bewerkt door Mr. A.J. Schoonen, Achmea Personenschade) Bulletin 2000, 2 Het project Personenschade en Standaardtijden Huishoudelijk Werk (PSHW) (2) (Bewerkt door Mevr. ir. T. van den Esschert/Mevr. dr.ir. Methode van dataverzameling In het vorige nummer van het PIV-Bulletin (2000/1) is ingegaan op het doel en de uitgangspunten van het PSHW-project. In het onderhavige artikel wordt de methode van onderzoek besproken; in ons derde artikel over dit onderwerp komen de opzet en systematiek van het computerprogramma aan de orde. Methode van onderzoek Als basis voor het te ontwikkelen computerprogramma dient een databestand te worden gegenereerd. Dit geheel van gegevens geeft een gedetailleerde beschrijving van de standaardtijden, die uiteenlopende personen en huishoudenstypen besteden aan huishoudelijke werkzaamheden. Dit gegevensbestand is zodanig gedetailleerd, dat een beeld kan worden gegeven van de tijd die een willekeurige gedupeerde voordat het letsel werd opgelopen aan huishoudelijke activiteiten besteedde. Teneinde een dataset te genereren die aan deze eisen voldoet is in het PSHW-project gebruik gemaakt van een drietal bronnen: Een groot landelijk tijdsbestedingsonderzoek (TBO '95); Een tijdsbestedingsonderzoek, uitgevoerd in het kader van het PSHW-project; en Richtlijnen van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). In het hierna volgende wordt ingegaan op de aard van de gegevens en de wijze waarop de drie bronnen in het PSHW-project gebruikt zijn in de uiteindelijke dataset. Het landelijk tijdsbestedingsonderzoek (TBO '95) Het landelijke tijdsbestedingsonderzoek wordt iedere vijf jaar uitgevoerd door bureau Intomart in opdracht van een aantal organisaties (CBS, SCP, SWOKA). In 1995 heeft het laatste onderzoek plaatsgevonden. Aan dit onderzoek hebben 3.227 Nederlanders van 12 jaar en ouder deelgenomen, één persoon per huishouden. De respondenten hebben gedurende zeven dagen met behulp van een dagboek geregistreerd wat per kwartier de hoofdactiviteit en de nevenactiviteit was. Daarnaast is zowel voor als na de responsweek een vragenlijst afgenomen. De uitkomst van dit onderzoek is een groot databestand, dat naast tijdgegevens een groot aantal variabelen bevat, verkregen op basis van de vragenlijsten. In het PSHW-project is van deze gegevens gebruik gemaakt voor twee doeleinden:

Het achterhalen van de factoren, die van invloed zijn op de variatie in tijdsbesteding aan verschillende huishoudelijke activiteiten; en Het berekenen van de gemiddelde tijdsbesteding aan verschillende huishoudelijke activiteiten, rekening houdend met de onder a) bedoelde factoren. Bij de opbouw van het gegevensbestand wordt uitgegaan van vier huishoudenstypen, die uit vooronderzoek als het meest zinvol naar voren kwamen: - éénpersoonshuishouden; - stel zonder kinderen; - stel met kinderen; en - éénoudergezin. Naast deze basis huishoudenstypen zijn factoren, zoals leeftijd en geslacht, sociaal-economische kenmerken, huishoudenssamenstelling, regio, kenmerken van woning en woonomgeving, huishoudelijke apparatuur en aanwezigheid van huisdieren in de analyses betrokken. Voor ieder huishoudenstype is per activiteit vastgesteld welke van deze factoren significante invloed hebben op de tijdsbesteding. Ten behoeve van de dataset wordt bij het berekenen van de gemiddelde tijdsbesteding aan de huishoudelijke activiteiten in een bepaald huishoudenstype rekening gehouden met deze factoren. De resultaten laten in grote lijnen zien dat de positie in het huishouden (hoofdkostwinner, partner van de hoofdkostwinner of kind), het aantal uren per week, dat betaald werk verricht wordt, het aantal kinderen en de leeftijd van het jongste kind de belangrijkste factoren zijn die invloed hebben op de tijdsbesteding aan huishoudelijke taken. De aanwezigheid van huishoudelijke apparatuur blijkt weinig invloed te hebben. De vaatwasmachine en de wasdroger beïnvloeden slechts in enkele huishoudenstypen de tijdsbesteding. Een andere opmerkelijke uitkomst van de analyse is dat het woningtype alleen van invloed is op de karweitjes buiten en niet op schoonmaakactiviteiten in de woning. Het uiteindelijke grove gegevensbestand bevat voor ieder huishoudenstype, per huishoudelijke taak en rekening houdend met beïnvloedende factoren, een gemiddelde tijdswaarde. Het PSHW-tijdsbestedingsonderzoek Naast de analyse op basis van TBO '95 is in het kader van het PSHW-project een aanvullend tijdsbestedingsonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is tweeledig: Meer gegevens verzamelen over huishoudelijke taken, die niet wekelijks voorkomen, ofwel niet iedere week even grondig gebeuren; Een onderscheid aan te brengen in taken die bij TBO '95 tot één activiteit worden gerekend, maar in verschillende mate belastend zijn en ook niet noodzakelijkerwijs als één taak worden uitgevoerd. Per huishoudenstype zijn 39 huishoudens geworven in de regio Breda, in totaal 156 huishoudens. Uit praktische overwegingen is gekozen voor één gebied in Nederland. Daarbij is er wel op gelet, dat zowel huishoudens uit stedelijke als plattelandsgemeenten in de steekproef aanwezig zijn. De regio Breda wordt vaak gebruikt in onderzoeken, omdat het een goede afspiegeling vormt van de Nederlandse bevolking.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de twee weken voor de herfstvakantie. In deze weken vindt ook om de vijf jaar het landelijke TBO plaats; dit zijn relatief neutrale weken zonder al te veel specifieke zomer- of winteractiviteiten. Om de huishoudens niet al te zeer te belasten met het tijdmeten werden de 39 huishoudens van ieder huishoudenstype verdeeld over drie groepen activiteiten. De huishoudens hebben gedurende één week met een stopwatch bijgehouden hoeveel tijd er besteed wordt aan de betreffende huishoudelijke activiteiten. Daarnaast zijn twee vragenlijsten afgenomen. In de vragenlijsten wordt de huishoudens gevraagd naar de frequentie, waarmee zij bepaalde huishoudelijke activiteiten uitvoeren en de tijd, die dit ongeveer kost. Het gaat daarbij om huishoudelijke taken, die over het algemeen niet wekelijks voorkomen, ofwel niet iedere week even grondig gebeuren. Met deze meer gedetailleerde gegevens wordt het grove databestand op basis van het landelijke TBO'95 verder aangevuld. Richtlijnen huishoudelijk werk in de thuiszorg NIZW Als derde bron is gebruik gemaakt van de publicatie 'Stof Genoeg' van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), met name de onderdelen: Werkwijzers voor schoonmaakwerkzaamheden, maaltijdverzorging en textielverzorging. Richtlijnen voor de frequentie waarmee schoonmaakwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Deze inmiddels landelijk geaccepteerde richtlijnen zijn tot stand gekomen tijdens een aantal consensusbijeenkomsten en uiteindelijk op een landelijke discussiedag in 1995, waaraan 380 functionarissen uit de verschillende geledingen van de thuiszorg hebben deelgenomen, vastgesteld. De gegevens van het NIZW worden voor twee doeleinden gebruikt: De werkwijzers worden gebruikt als globale werkmethodebeschrijving per activiteit. De richtlijnen voor de frequenties worden met de uitkomsten van het PSHW-tijdsbestedingsonderzoek vergeleken en op basis hiervan worden de uiteindelijke standaardtijden doorberekend. print pagina. Bulletin 2000, 2 Het project Personenschade en Standaardtijden Huishoudelijk Werk (PSHW) (2) (Bewerkt door Mevr. ir. T. van den Esschert/Mevr. dr.ir. Methode van dataverzameling In het vorige nummer van het PIV-Bulletin (2000/1) is ingegaan op het doel en de uitgangspunten van het PSHW-project. In het onderhavige artikel wordt de methode van onderzoek besproken; in ons derde artikel over dit onderwerp komen de opzet en systematiek van het computerprogramma aan de orde. Methode van onderzoek Als basis voor het te ontwikkelen computerprogramma dient een databestand te worden gegenereerd. Dit geheel van gegevens geeft een gedetailleerde beschrijving van de standaardtijden, die uiteenlopende personen en huishoudenstypen besteden aan huishoudelijke werkzaamheden. Dit gegevensbestand is zodanig gedetailleerd, dat een beeld kan worden gegeven van de tijd die een willekeurige gedupeerde voordat het letsel werd opgelopen aan huishoudelijke activiteiten besteedde. Teneinde een dataset te genereren die aan deze eisen voldoet is in het PSHW-project gebruik gemaakt van een drietal bronnen:

Een groot landelijk tijdsbestedingsonderzoek (TBO '95); Een tijdsbestedingsonderzoek, uitgevoerd in het kader van het PSHW-project; en Richtlijnen van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). In het hierna volgende wordt ingegaan op de aard van de gegevens en de wijze waarop de drie bronnen in het PSHW-project gebruikt zijn in de uiteindelijke dataset. Het landelijk tijdsbestedingsonderzoek (TBO '95) Het landelijke tijdsbestedingsonderzoek wordt iedere vijf jaar uitgevoerd door bureau Intomart in opdracht van een aantal organisaties (CBS, SCP, SWOKA). In 1995 heeft het laatste onderzoek plaatsgevonden. Aan dit onderzoek hebben 3.227 Nederlanders van 12 jaar en ouder deelgenomen, één persoon per huishouden. De respondenten hebben gedurende zeven dagen met behulp van een dagboek geregistreerd wat per kwartier de hoofdactiviteit en de nevenactiviteit was. Daarnaast is zowel voor als na de responsweek een vragenlijst afgenomen. De uitkomst van dit onderzoek is een groot databestand, dat naast tijdgegevens een groot aantal variabelen bevat, verkregen op basis van de vragenlijsten. In het PSHW-project is van deze gegevens gebruik gemaakt voor twee doeleinden: Het achterhalen van de factoren, die van invloed zijn op de variatie in tijdsbesteding aan verschillende huishoudelijke activiteiten; en Het berekenen van de gemiddelde tijdsbesteding aan verschillende huishoudelijke activiteiten, rekening houdend met de onder a) bedoelde factoren. Bij de opbouw van het gegevensbestand wordt uitgegaan van vier huishoudenstypen, die uit vooronderzoek als het meest zinvol naar voren kwamen: - éénpersoonshuishouden; - stel zonder kinderen; - stel met kinderen; en - éénoudergezin. Naast deze basis huishoudenstypen zijn factoren, zoals leeftijd en geslacht, sociaal-economische kenmerken, huishoudenssamenstelling, regio, kenmerken van woning en woonomgeving, huishoudelijke apparatuur en aanwezigheid van huisdieren in de analyses betrokken. Voor ieder huishoudenstype is per activiteit vastgesteld welke van deze factoren significante invloed hebben op de tijdsbesteding. Ten behoeve van de dataset wordt bij het berekenen van de gemiddelde tijdsbesteding aan de huishoudelijke activiteiten in een bepaald huishoudenstype rekening gehouden met deze factoren. De resultaten laten in grote lijnen zien dat de positie in het huishouden (hoofdkostwinner, partner van de hoofdkostwinner of kind), het aantal uren per week, dat betaald werk verricht wordt, het aantal kinderen en de leeftijd van het jongste kind de belangrijkste factoren zijn die invloed hebben op de tijdsbesteding aan huishoudelijke taken. De aanwezigheid van huishoudelijke apparatuur blijkt weinig invloed te hebben. De vaatwasmachine en de wasdroger beïnvloeden slechts in enkele huishoudenstypen de tijdsbesteding. Een andere opmerkelijke uitkomst van de analyse is dat het

woningtype alleen van invloed is op de karweitjes buiten en niet op schoonmaakactiviteiten in de woning. Het uiteindelijke grove gegevensbestand bevat voor ieder huishoudenstype, per huishoudelijke taak en rekening houdend met beïnvloedende factoren, een gemiddelde tijdswaarde. Het PSHW-tijdsbestedingsonderzoek Naast de analyse op basis van TBO '95 is in het kader van het PSHW-project een aanvullend tijdsbestedingsonderzoek uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is tweeledig: Meer gegevens verzamelen over huishoudelijke taken, die niet wekelijks voorkomen, ofwel niet iedere week even grondig gebeuren; Een onderscheid aan te brengen in taken die bij TBO '95 tot één activiteit worden gerekend, maar in verschillende mate belastend zijn en ook niet noodzakelijkerwijs als één taak worden uitgevoerd. Per huishoudenstype zijn 39 huishoudens geworven in de regio Breda, in totaal 156 huishoudens. Uit praktische overwegingen is gekozen voor één gebied in Nederland. Daarbij is er wel op gelet, dat zowel huishoudens uit stedelijke als plattelandsgemeenten in de steekproef aanwezig zijn. De regio Breda wordt vaak gebruikt in onderzoeken, omdat het een goede afspiegeling vormt van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de twee weken voor de herfstvakantie. In deze weken vindt ook om de vijf jaar het landelijke TBO plaats; dit zijn relatief neutrale weken zonder al te veel specifieke zomer- of winteractiviteiten. Om de huishoudens niet al te zeer te belasten met het tijdmeten werden de 39 huishoudens van ieder huishoudenstype verdeeld over drie groepen activiteiten. De huishoudens hebben gedurende één week met een stopwatch bijgehouden hoeveel tijd er besteed wordt aan de betreffende huishoudelijke activiteiten. Daarnaast zijn twee vragenlijsten afgenomen. In de vragenlijsten wordt de huishoudens gevraagd naar de frequentie, waarmee zij bepaalde huishoudelijke activiteiten uitvoeren en de tijd, die dit ongeveer kost. Het gaat daarbij om huishoudelijke taken, die over het algemeen niet wekelijks voorkomen, ofwel niet iedere week even grondig gebeuren. Met deze meer gedetailleerde gegevens wordt het grove databestand op basis van het landelijke TBO'95 verder aangevuld. Richtlijnen huishoudelijk werk in de thuiszorg NIZW Als derde bron is gebruik gemaakt van de publicatie 'Stof Genoeg' van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), met name de onderdelen: Werkwijzers voor schoonmaakwerkzaamheden, maaltijdverzorging en textielverzorging. Richtlijnen voor de frequentie waarmee schoonmaakwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Deze inmiddels landelijk geaccepteerde richtlijnen zijn tot stand gekomen tijdens een aantal consensusbijeenkomsten en uiteindelijk op een landelijke discussiedag in 1995, waaraan 380 functionarissen uit de verschillende geledingen van de thuiszorg hebben deelgenomen, vastgesteld. De gegevens van het NIZW worden voor twee doeleinden gebruikt: De werkwijzers worden gebruikt als globale werkmethodebeschrijving per activiteit. De richtlijnen voor de frequenties worden met de uitkomsten van het PSHW-tijdsbestedingsonderzoek vergeleken en op basis hiervan worden de uiteindelijke standaardtijden doorberekend. print pagina.

Bulletin 2000, 2 Meewerken aan een medische expertise? (Bewerkt door Mr. A.J. Schoonen, Achmea Personenschade) Inleiding Regelmatig worden geschillen in de letselschaderegeling voorgelegd aan de Stichting Klachteninstituut Verzekeringen (de stichting waaronder de Raad van Toezicht Verzekeringen en de Ombudsman Schadeverzekeringen ressorteren). Zo ook in de hieronder geschetste situatie, waarin gelaedeerde en de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij het niet eens konden worden over een gemeenschappelijke aanvraag voor een medische expertise. Benadeelde wenste dit onderzoek maar de verzekeraar zag hier geen aanleiding toe. De klacht van gelaedeerde heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van Toezicht Verzekeringen nr. III - 99/34. De feiten Klager (hierna te noemen benadeelde) was op 25 februari 1992 betrokken bij een verkeersongeval, ten gevolge waarvan hij een whiplash-letsel opliep. De aansprakelijke verzekeraar had diverse malen contact met benadeelde, zowel telefonisch als via een letselschaderegelaar. Het dienstverband waarin benadeelde werkte werd in overleg met de werkgever in november 1993 beëindigd, waarna benadeelde zich vestigde als zelfstandig consultant. De klacht Benadeelde stelt dat de beëindiging van het dienstverband werd veroorzaakt door het ongevalsletsel en zijn advocaat stelt voor samen met de verzekeraar een neurologische en neuropsychologische expertise te arrangeren. De verzekeraar weigert dit. De belangenbehartiger acht dit in strijd met een actief schaderegelingsbeleid waarbij wordt verwezen naar het feit dat het gebruikelijk is om bij een whiplash-letsel een medische expertise te arrangeren. Ook een klacht bij de directie van de verzekeraar brengt geen verandering in diens standpunt. Het standpunt van de verzekeraar Bij de diverse contacten heeft benadeelde nimmer melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid, ook niet na beëindiging van het dienstverband. Pas in oktober 1994 kwam dit aan het licht. Op voorhand acht de verzekeraar een causale relatie met het ongeval niet aannemelijk. Naar aanleiding van het verzoek tot een medische expertise is er overleg geweest tussen beide medisch adviseurs, waarna de medisch adviseur aan de verzekeraar adviseerde, dat een medische expertise geen toegevoegde waarde heeft, omdat benadeelde geruime tijd niet onder behandeling van een arts heeft gestaan, er slechts summiere medische gegevens voorhanden zijn en het vooralsnog niet aannemelijk is dat het ongeval heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid. Dit standpunt blijft gehandhaafd, ook nadat er in januari 1996 een verklaring van de voormalige werkgever kwam waarin stond vermeld dat het dienstverband werd beëindigd vanwege verminderd presteren na het ongeval in februari 1992. Tussen partijen worden onderhandelingen gevoerd om tot een minnelijke regeling te komen. Benadeelde stelt door gemiste optierechten een schade van ruim f4 miljoen te lijden. Ter minnelijke regeling vordert benadeelde een bedrag ad f250.000. Verzekeraar gaat hier niet op in. Tijdens deze besprekingen komt ook de mogelijkheid aan de orde de situatie rond de beëindiging van het dienstverband te laten onderzoeken. Dit wordt niet verder geconcretiseerd. De raad van toezicht verzekeringen Na de eerste behandeling van de klacht wordt een letselschaderegelaar ingeschakeld. De letselschaderegelaar heeft in bijzijn van de advocaat en benadeelde een gesprek gehad met de voormalige werkgever. Verzekeraar en benadeelde verschillen van mening over de juistheid van de rapportage. Verzekeraar concludeert dat benadeelde na het ongeval uitstekend heeft gefunctioneerd en een nieuwe functie heeft aanvaard. In deze nieuwe functie werd niet aan de verwachtingen voldaan, waarna het dienstverband in onderling overleg werd beëindigd. Benadeelde geeft aan dat het verminderd presteren in verband staat met de zwaardere fysieke belasting waaraan hij door het ongevalsletsel niet kon voldoen en stelt dat dit in het rapport onvoldoende wordt weergegeven.

De raad is van mening dat er voor de verzekeraar voldoende grond is voor het standpunt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er een causale relatie bestaat tussen het ongeval en de beëindiging van het dienstverband. Verzekeraar mocht op de rapportage van de letselschaderegelaar afgaan. De klacht werd ongegrond verklaard. Commentaar De klachtenprocedure heeft ten principale betrekking op de stelplicht en bewijslast. Een feit dat zich voordoet ná het ongeval is nog niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt dóór het ongeval. De causale relatie zal door benadeelde moeten worden gesteld en bewezen. Veelal worden aan dit bewijs geen al te hoge eisen gesteld. In de regel kan de causale relatie worden afgeleid uit de feiten, zoals een adequaat ongeval, diagnose door een arts en een medische behandeling aansluitend aan het ongeval. In deze zaak komt benadeelde rijkelijk laat met de stelling dat zijn arbeidscapaciteit is aangetast door het ongeval. Dan mogen er ook strengere eisen aan het bewijs worden gesteld. Verzekeraar acht dit bewijs niet geleverd. De raad is van mening dat voor dit standpunt voldoende gronden aanwezig zijn. Zonder een begin van bewijs, dat door het ongeval de arbeidscapaciteit werd aangetast, is een medische expertise overbodig. Het is overigens ook de taak van iedere arts om onnodige medische onderzoeken te voorkomen. Verzekeraar behoeft hieraan dan ook geen medewerking te verlenen. (Het is overigens de vraag of de rechter op een verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek afwijzend zou hebben beschikt. Zie in dit kader het artikel over dit onderwerp van mr. J. Schep in PIVbulletin 1999/7). print pagina. Bulletin 2000, 2 Meewerken aan een medische expertise? (Bewerkt door Mr. A.J. Schoonen, Achmea Personenschade) Inleiding Regelmatig worden geschillen in de letselschaderegeling voorgelegd aan de Stichting Klachteninstituut Verzekeringen (de stichting waaronder de Raad van Toezicht Verzekeringen en de Ombudsman Schadeverzekeringen ressorteren). Zo ook in de hieronder geschetste situatie, waarin gelaedeerde en de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij het niet eens konden worden over een gemeenschappelijke aanvraag voor een medische expertise. Benadeelde wenste dit onderzoek maar de verzekeraar zag hier geen aanleiding toe. De klacht van gelaedeerde heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van Toezicht Verzekeringen nr. III - 99/34. De feiten Klager (hierna te noemen benadeelde) was op 25 februari 1992 betrokken bij een verkeersongeval, ten gevolge waarvan hij een whiplash-letsel opliep. De aansprakelijke verzekeraar had diverse malen contact met benadeelde, zowel telefonisch als via een letselschaderegelaar. Het dienstverband waarin benadeelde werkte werd in overleg met de werkgever in november 1993 beëindigd, waarna benadeelde zich vestigde als zelfstandig consultant. De klacht Benadeelde stelt dat de beëindiging van het dienstverband werd veroorzaakt door het ongevalsletsel en zijn advocaat stelt voor samen met de verzekeraar een neurologische en neuropsychologische expertise te arrangeren. De verzekeraar weigert dit. De belangenbehartiger acht dit in strijd met een actief schaderegelingsbeleid waarbij wordt verwezen naar het feit dat het gebruikelijk is om bij een

whiplash-letsel een medische expertise te arrangeren. Ook een klacht bij de directie van de verzekeraar brengt geen verandering in diens standpunt. Het standpunt van de verzekeraar Bij de diverse contacten heeft benadeelde nimmer melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid, ook niet na beëindiging van het dienstverband. Pas in oktober 1994 kwam dit aan het licht. Op voorhand acht de verzekeraar een causale relatie met het ongeval niet aannemelijk. Naar aanleiding van het verzoek tot een medische expertise is er overleg geweest tussen beide medisch adviseurs, waarna de medisch adviseur aan de verzekeraar adviseerde, dat een medische expertise geen toegevoegde waarde heeft, omdat benadeelde geruime tijd niet onder behandeling van een arts heeft gestaan, er slechts summiere medische gegevens voorhanden zijn en het vooralsnog niet aannemelijk is dat het ongeval heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid. Dit standpunt blijft gehandhaafd, ook nadat er in januari 1996 een verklaring van de voormalige werkgever kwam waarin stond vermeld dat het dienstverband werd beëindigd vanwege verminderd presteren na het ongeval in februari 1992. Tussen partijen worden onderhandelingen gevoerd om tot een minnelijke regeling te komen. Benadeelde stelt door gemiste optierechten een schade van ruim f4 miljoen te lijden. Ter minnelijke regeling vordert benadeelde een bedrag ad f250.000. Verzekeraar gaat hier niet op in. Tijdens deze besprekingen komt ook de mogelijkheid aan de orde de situatie rond de beëindiging van het dienstverband te laten onderzoeken. Dit wordt niet verder geconcretiseerd. De raad van toezicht verzekeringen Na de eerste behandeling van de klacht wordt een letselschaderegelaar ingeschakeld. De letselschaderegelaar heeft in bijzijn van de advocaat en benadeelde een gesprek gehad met de voormalige werkgever. Verzekeraar en benadeelde verschillen van mening over de juistheid van de rapportage. Verzekeraar concludeert dat benadeelde na het ongeval uitstekend heeft gefunctioneerd en een nieuwe functie heeft aanvaard. In deze nieuwe functie werd niet aan de verwachtingen voldaan, waarna het dienstverband in onderling overleg werd beëindigd. Benadeelde geeft aan dat het verminderd presteren in verband staat met de zwaardere fysieke belasting waaraan hij door het ongevalsletsel niet kon voldoen en stelt dat dit in het rapport onvoldoende wordt weergegeven. De raad is van mening dat er voor de verzekeraar voldoende grond is voor het standpunt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er een causale relatie bestaat tussen het ongeval en de beëindiging van het dienstverband. Verzekeraar mocht op de rapportage van de letselschaderegelaar afgaan. De klacht werd ongegrond verklaard. Commentaar De klachtenprocedure heeft ten principale betrekking op de stelplicht en bewijslast. Een feit dat zich voordoet ná het ongeval is nog niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt dóór het ongeval. De causale relatie zal door benadeelde moeten worden gesteld en bewezen. Veelal worden aan dit bewijs geen al te hoge eisen gesteld. In de regel kan de causale relatie worden afgeleid uit de feiten, zoals een adequaat ongeval, diagnose door een arts en een medische behandeling aansluitend aan het ongeval. In deze zaak komt benadeelde rijkelijk laat met de stelling dat zijn arbeidscapaciteit is aangetast door het ongeval. Dan mogen er ook strengere eisen aan het bewijs worden gesteld. Verzekeraar acht dit bewijs niet geleverd. De raad is van mening dat voor dit standpunt voldoende gronden aanwezig zijn. Zonder een begin van bewijs, dat door het ongeval de arbeidscapaciteit werd aangetast, is een medische expertise overbodig. Het is overigens ook de taak van iedere arts om onnodige medische onderzoeken te voorkomen. Verzekeraar behoeft hieraan dan ook geen medewerking te verlenen. (Het is overigens de vraag of de rechter op een verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek afwijzend zou hebben beschikt. Zie in dit kader het artikel over dit onderwerp van mr. J. Schep in PIVbulletin 1999/7). print pagina.