Voorwoord 13 Dr Cees Veerman. Afkortingen Begrippen Organisaties 16. Auteurslijst 17

Vergelijkbare documenten
Afkortingen Begrippen Organisaties 16. Auteurslijst 17

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

Weidevogels en predatie. Wolf Teunissen Paul Goedhart Hans Schekkerman Maja Roodbergen

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

Aantal gevonden legsels in 2008

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

Provinciaal weidevogelonderzoek in de regio Amstel-, Gooi- en Vechtstreek Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha)

Symposium Op reis op de Boschplaat, 30 mei 2017 Over (broed)vogels in veranderende landschappen

Agrarisch Natuurbeheer: wat kost het, wat levert het op, hoe kan het beter? David Kleijn

nestbescherming, Inleiding Bescherming weidevogellegsels in Noord-Holland

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen

Workshop Eenden in de wei. Frank Majoor

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Indexen en trends van een aantal weidevogelsoorten uit het Weidevogelmeetnet. Periode

Neonicotinoïden: opnieuw een dode lente op het boerenland? Frank Berendse Wageningen University

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Weidevogelpact Midden-Delfland

Notitie Weidevogels Noord-Holland, 20 mei 2010

Mededeling. Onderwerp Resultaten agrarisch natuurbeheer. Registratienummer Datum 9 september 2013 Auteur ing. A.B. de Graaf Afdeling/Bureau RM

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

Weidevogels. Algemeen. Wat zijn weidevogels? Nestvlieders

BMP rapport Gat van Pinte 2012

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks

Hoe kunt u meedoen? Help

Algemene Ledenvergadering

WEIDEVOGELINVENTARISATIE WATERBERGING WOUDSE POLDER MIDDEN DELFLAND 2017

Naar een goed weidevogelbeheer. Cees Witkamp Senior beleidsmedewerker boerenlandvogels Vogelbescherming Nederland

Verslag buitenwandeling Zwin op 24/02/2017

Zuid-Hollandse weide- en akkervogels in de knel, hernieuwde aanpak nodig

De ondergang van een rijk weidevogelgebied

BMP rapport Gat van Pinte 2013

Weidevogelnieuws. Landbouwkundige situatie vroeger en nu. Rijswijkse Veld

Recente aantalontwikkeling van weidevogels in Nederland

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Biotoopverbetering voor Patrijs en andere akkervogels. Olivier Dochy Provincie West-Vlaanderen

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN

Weide vogel balans 2010

Achter de Schotbalken. Een evaluatie

Stikstofproblematiek: kader voor duurzame voedselproductie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 2 november 2010) Nummer 2411

Monitoring Antwerps Havengebied

Vogels van Aersoltweerde in het broedseizoen van 2012 en de winter van 2012/13 Symen Deuzeman & Willem van Mamen

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

Beheerplan bijzondere natuurwaarden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein Samenvatting

ONDERZOEK WEIDEVOGELBEHEER IN HET RESERVAATSGEBIED GIETHOORN-WANNEPERVEEN XXI I (2010) O.H. Brandsma

GREIDHOEKE EN LYTSE BOUHOEKE

Visie op de Groninger vogelwereld

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

Broedvogelonderzoek De Liede. De gemeente Haarlemmermeer

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015

GREIDHOEKE EN LYTSE BOUHOEKE. Broedvogelinventarisatie 2018

Weidevogelinventarisatie ANV De Amstel 2009

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Beste Randy, Bedankt voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Danny Eijsackers.

Datum: 13 april Excursie: Middagexcursie Brabantse Biesbosch. Gids: Pim

13.3 Meerkoet (Fulica atra)

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Winst voor weidevogels en wintergasten

Greppelplasdras Marense Kooi. Verslag monitoring periode Jochem Sloothaak

Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

! " #! " "$ % &'%&()#" & )+&, %!, )* -$)* $, . )*/ ))) & )2 &, " & ") * '34( '5+(! "'!2%( && % &5" )+ & "&" "$& "&& ) * % " " 5" & "$)* & )!

Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21

Excursie samen met Flevo Bird Watching uitgevoerd door: Ringheuvels Den Treek en Delta Schuitenbeek. Flevo Birdwatching, Rien Jans

Even wachten met maaien voor de gruttokuikens

Selectief maar voortvarend investeren in effectief agrarisch natuurbeheer

Meten is weten Weidevogelonderzoek in Noord-Holland

De burger wil best betalen voor veenweidenatuur

De kern ligt bij plasdras

1-1. f e bruari INVENTARISATIE BROEDVOGELS OP DE GRASLANDKAVELS W 29, W 32. EN W 36 IN OOSTELIJK FLEVOLAND, VOORJAAR door. H.

Weidevogels van Agrarische natuurvereniging De Eendracht in 2009

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Weidevogels van Vereniging voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Achtkarspelen in 2009

De Groenzoom Weidevogels

Hierbij biedt de Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit (PAL) u het advies Weidevogels aan.

Terugkijken op De wondere wereld van de weidevogels!

Weidevogelvisie Provincie Utrecht

Natuur en landschap van Witharen in 2008

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W

WEIDEVOGELS RESULTATEN 2011 TOTAAL

Weidevogels in de Roodemolenpolder

Weidevogels van Agrarische natuurvereniging De Eendracht in 2009

weidevogelmozaïekbeheer in Noord-Nederland In deze rapportage: Introductie 2 Weidevogelmozaïekbeheer Methodiek 4 Resultaten 5 Conclusies 14

Analyse meetnet-gegevens Noord-Holland

Weidevogels van Vereniging voor Agrarisch natuur- en landschapsbeheer Smelne s Singellân in 2009

Weidevogels van ANV Oost-Groningen in 2009

Toekomst agrarisch natuurbeheer in West-Friesland in Boeren en weidevogels: vrienden voor het leven.

Weidevogels van ANV De Fjûrlannen in 2009

Weidevogels van Vereniging Boer en Natuur Zuidelijk Westerkwartier in 2009

Jaarverslag Tureluurnest op maïsakker. Weidevogelwerkgroep "De Marel" Bunschoten-Spakenburg jaarverslag 2009

Weidevogels van Vereniging boerenbelang Schiermonnikoog in 2009

Weidevogels van Vereniging Agrarisch Natuurbeheer en ganzenopvang Ameland in 2009

Weidevogels van ANV Eastermars Lânsdouwe in 2009

Transcriptie:

Inhoudsopgave Inhoudsopgave Voorwoord 13 Dr Cees Veerman Afkortingen 15 1. Begrippen 15 2. Organisaties 16 Auteurslijst 17 Deel 1. Algemeen Hoofdstuk 1. Agrarisch natuurbeheer 23 Helias Udo de Haes, Dick Melman, Floor Brouwer, Wouter van der Weijden en Geert de Snoo 1.1 Inleiding 24 1.2 Wat is agrarisch natuurbeheer? 25 1.3 Beheermaatregelen: reikwijdte, organisatie en vergoedingen 29 1.4 Ontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer, effectiviteit, kritiek, verschillende visies 30 1.5 Lerend beheer 32 1.6 Sociale en economische vragen 33 1.7 Toekomstperspectieven voor het agrarisch natuurbeheer 34 1.8 Leeswijzer 35 Hoofdstuk 2. Ontwikkeling natuurbescherming op boerenland en in reservaten 37 Geert de Snoo en Henny van der Windt 2.1 Aankoop van natuurreservaten 38 2.2 Natuurbescherming in het cultuurlandschap 41 2.3 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer 43 2.4 Natuurbescherming in het agrarisch gebied? 44 2.5 Denken over natuur binnen het agrarisch natuurbeheer 46 2.6 Afsluiting 50 Van de redactie 52 Hoofdstuk 3. Ontwikkelingen in de grondgebonden landbouw 55 Floor Brouwer, Cees van Bruchem, Helias Udo de Haes en Wouter van der Weijden 3.1 Inleiding 56 3.2 Economische betekenis van de agrarische sector 56 3.3 Ontwikkelingen in de landbouw 57 3.4 Drijvende krachten 61 3.5 Effecten op het milieu 66 Agrarisch natuurbeheer in Nederland 7

Inhoudsopgave 3.6 Effecten op natuur en landschap 72 3.7 Vooruitzichten 74 Van de redactie 83 Hoofdstuk 4. Ontwikkelingen in het natuur- en landbouwbeleid 85 Franck Kuiper, Ida Terluin en Paul Terwan 4.1 Inleiding 86 4.2 Ontwikkeling nationaal beleid 86 4.3 EU-beleid voor agrarisch natuurbeheer 97 4.4 Het huidige en toekomstige beleid voor agrarisch natuurbeheer 104 4.5 Welk beleid voeren andere landen? 106 4.6 Toekomstperspectieven beleid agrarisch natuurbeheer 108 Van de redactie 110 Hoofdstuk 5. Organisatie van agrarisch natuurbeheer: van individueel naar collectief 113 Adriaan Guldemond en Paul Terwan 5.1 Inleiding 114 5.2 Ontwikkeling van de organisatievormen 114 5.3 Agrarische natuurverenigingen als organisatievorm 116 5.4 De collectieven en andere nieuwe organisatievormen 127 5.5 Toekomstperspectieven 131 Van de redactie 133 Deel 2. Ecologische aspecten Hoofdstuk 6. Weidevogels op weg naar kerngebieden 137 Dick Melman, Wolf Teunissen en Adriaan Guldemond 6.1 Inleiding 138 6.2 Ontstaan van weidevogellandschap 139 6.3 Ecologie van weidevogels 142 6.4 De uitvoerders: boeren, agrarische natuurverenigingen en vrijwilligers 147 6.5 Beleid en regelingen 149 6.6 Effectiviteit 150 6.7 Perspectieven 152 Van de redactie 161 Hoofdstuk 7. Ganzen: succes en probleem 163 Adriaan Guldemond en Dick Melman 7.1 Inleiding 164 7.2 Ecologische sleutelfactoren 165 7.3 Ontwikkeling ganzenpopulaties 166 7.4 Effecten op landbouw, natuur, recreatie en vliegveiligheid 168 8 Agrarisch natuurbeheer in Nederland

Inhoudsopgave 7.5 Ganzenbeleid 171 7.6 Dilemma s, maatschappelijke discussie en toekomst 173 Van de redactie 175 Hoofdstuk 8. Akkervogels tussen hoop en vrees 177 Jules Bos, Ben Koks, Marije Kuiper en Kees van Scharenburg 8.1 Het Nederlandse akkerbouwlandschap enkele historische ontwikkelingen 178 8.2 Wat zijn akkervogels? 179 8.3 Landbouwintensivering en akkervogels 180 8.4 Enkele soorten nader bekeken 181 8.5 Effectief akkervogelbeheer 189 8.6 Perspectieven voor akkervogels 194 Van de redactie 196 Hoofdstuk 9. Sloten en slootkanten: het blauwe netwerk 199 Kees Musters, Ralf Verdonschot en Fabrice Ottburg 9.1 Algemeen 200 9.2 Historische ontwikkeling 201 9.3 Kenmerkende soorten 202 9.4 Sleutelfactoren 206 9.5 Beheer 208 9.6 Huidige situatie 211 9.7 Toekomstperspectief 214 Van de redactie 216 Hoofdstuk 10. Groene landschapselementen 219 Anne Oosterbaan, Anne-Jifke Haarsma en Carla Grashof-Bokdam 10.1 Inleiding 220 10.2 Kenmerkende soorten en ecosystemen 221 10.3 Historische ontwikkeling en huidige situatie 230 10.4 Nieuwe initiatieven en toekomstperspectief 231 Van de redactie 235 Hoofdstuk 11. Natuur rond erven en gebouwen 237 Aad van Paassen en Gerrit-Jan van Herwaarden 11.1 Inleiding 238 11.2 Karakterisering 238 11.3 Historische ontwikkelingen en trends 240 11.4 Toekomstperspectief 247 Van de redactie 249 Agrarisch natuurbeheer in Nederland 9

Inhoudsopgave Hoofdstuk 12. Functionele agrobiodiversiteit 251 Jack Faber, Jinze Noordijk en Jeroen Scheper 12.1 Inleiding 252 12.2 Bodemvruchtbaarheid en regulatie van organische stof 254 12.3 Natuurlijke plaagbestrijding 259 12.4 Bestuiving 263 12.5 Perspectieven voor versterking van functionele agrobiodiversiteit 266 Van de redactie 272 Deel 3. Sociale en economische aspecten Hoofdstuk 13. Natuurbeheer in de bedrijfsvoering 277 Raymond Schrijver, Anne Marike Lokhorst, Helias Udo de Haes, Gabe Venema, Theo Vogelzang en Martien Voskuilen 13.1 Inleiding 278 13.2 Analyse kenmerken van bedrijven met agrarisch natuurbeheer 278 13.3 Drijvende krachten achter deelname aan agrarisch natuurbeheer 283 13.4 Perspectiefrijke innovaties 286 13.5 Slot 290 Van de redactie 291 Hoofdstuk 14. Agrarisch natuurbeheer en verbrede landbouw 293 Hein Korevaar, Judith Westerink en Sjerp de Vries 14.1 Inleiding 294 14.2 Omvang van verbrede landbouw 295 14.3 Houding van boeren ten opzichte van verbrede landbouw 297 14.4 Beleving 297 14.5 Recreatie en toerisme 299 14.6 Zorglandbouw 300 14.7 Productie en verkoop van streekproducten 301 14.8 Vormen van verbrede landbouw en landschapstypen 303 14.9 Perspectieven 305 Van de redactie 306 10 Agrarisch natuurbeheer in Nederland

Inhoudsopgave Deel 4. Afsluiting Hoofdstuk 15. Synthese en perspectieven voor agrarisch natuurbeheer 311 Geert de Snoo, Dick Melman, Floor Brouwer, Wouter van der Weijden en Helias Udo de Haes 15.1 Inleiding 312 15.2 Ecologische effectiviteit 312 15.3 Economische, sociale en juridische aspecten 321 15.4 Ecologische basiscondities en bijzondere natuurwaarden 324 15.5 Perspectieven 335 Literatuur 345 Over de redactie 379 Dankwoord 381 Fotoverantwoording 383 Agrarisch natuurbeheer in Nederland 11

Hoofdstuk 6. Weidevogels op weg naar kerngebieden Dick Melman *, Wolf Teunissen en Adriaan Guldemond Th.C.P. Melman, Alterra Wageningen UR; dick.melman@wur.nl W.A. Teunissen, Sovon Vogelonderzoek Nederland J.A. Guldemond, CLM Onderzoek en Advies Enkele karakteristieke soorten van het Nederlandse grasland: slobeend, grutto, scholekster en tureluur. Grasland is voor deze soorten een geschikt biotoop, waarbij elke soort zijn eigen plek heeft: in lager of hoger gras, nat-drassig of droger, bij greppel of sloot. Al deze soorten zijn de afgelopen decennia achteruit gegaan.

Dick Melman e.a. 6.1 Inleiding Ongeveer twee derde van Nederland bestaat uit agrarisch gebied, waarvan de helft grasland, de rest akker- en tuinbouw. Graslandpercelen worden meestal omzoomd door sloten; her en der staan houtkaden, houtwallen of kleine bosjes. In dit cultuurlandschap heeft zich een aantal vogelsoorten gevestigd, die gebruik maken van de omstandigheden die daar mede door de mens zijn gemaakt. Het zijn van oorsprong vogelsoorten van toendra s, steppen, kwelders en grazige vloedvlakten langs rivieren. Er zijn primaire en secundaire weidevogels. Primaire weidevogels zijn direct afhankelijk van graslanden. Hierover gaat dit hoofdstuk. Het betreft: steltlopers zoals kievit, grutto, kemphaan, watersnip, tureluur, scholekster en wulp; zangvogels zoals veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart; eendensoorten zoals kuifeend, slobeend en zomertaling. Secundaire weidevogels zijn soorten die in grasland foerageren en soms ook broeden, maar niet primair afhankelijk zijn van graslanden. Tot deze secundaire weidevogels worden gerekend: wintertaling, krakeend, bergeend, patrijs, kwartel, kwartelkoning, meerkoet, kluut, kokmeeuw, zwarte stern, visdief, roodborsttapuit, paapje en grauwe gors. Een belangrijk deel van de Europese weidevogelpopulatie broedt in Nederland. Dat geldt met name voor grutto en scholekster en in iets mindere mate de kievit (Figuur 6.1). Vanwege hun schoonheid, hun binding met het Nederlandse polderlandschap en de internationale betekenis die Nederland voor deze soorten heeft, wordt al een halve eeuw veel gedaan om ze te beschermen. Dat gebeurt zowel in reservaten als in boerenland. Omdat een groot deel van de populaties broedt op agrarisch gebruikt grasland, spelen boeren bij het behoud een belangrijke rol. Aandeel in Europese populatie (%) 40 30 20 10 0 Kwartelkoning Kemphaan Kwartel Watersnip Veldleeuwerik Wintertaling Zomertaling Gele kwikstaart Patrijs Tafeleend Graspieper Kuifeend Wulp Slobeend Tureluur Knobbelzwaan Krakeend Kievit Bergeend Scholekster Grutto Figuur 6.1. Aandeel van 21 Nederlandse weidevogels in de Europese broedvogelpopulatie (Teunissen en Soldaat, 2006). 138 Agrarisch natuurbeheer in Nederland

6. Weidevogels op weg naar kerngebieden 6.2 Ontstaan van weidevogellandschap Weidevogels vinden in onze graslanden alles van hun gading: weidsheid, voedsel (wormen, insecten) en voldoende dekking voor de jongen. Dankzij veranderingen in het landgebruik van de graslanden zijn de omstandigheden voor de weidevogels in de afgelopen vijftig jaar ingrijpend veranderd. Vrijwel alle Nederlandse graslanden zijn ontstaan door mensenhand. Oorspronkelijk waren er moerasbossen en bossen op droge gronden, hoogveengebieden, meren, breed uitwaaierende rivieren, strandvlakten, schorren en kwelders. Vanaf circa 5500 voor Christus vestigden zich in hoog Nederland gemeenschappen die agrarische activiteiten uitvoerden; de oudste landbouwnederzettingen in West-Nederland dateren van circa 3000 voor Christus (Hoppenbrouwers, 1986). Voor weidevogels zijn vooral de ontginningen van de veengebieden, de noordelijke kleigebieden en vloedvlakten langs rivieren belangrijk geweest. De ontginning van de westelijke veengebieden heeft zich voltrokken tussen 1000 en 1200 na Christus, terwijl de noordelijke kleigebieden nog tot in de vorige eeuw tot cultuurgraslanden zijn omgevormd (Groeneveld, 1985; Hendrikx, 1989). Met de ontginningen ontstonden er op grote schaal uitgestrekte, open landschappen, waarvan de vegetatiestructuur, de openheid en de vochtigheid een uitstekend biotoop bood voor soorten die we nu weidevogels noemen. Daarnaast vinden ook zoogdieren er een plek, bijvoorbeeld de haas (zie Tekstkader 6.1). De veengebieden zijn in de eerste periode na ontginning veelal gebruikt als akkerland en later vaak al na enkele decennia, toen de drooglegging niet meer volstond omgevormd tot grasland. Dit was nodig omdat veen inklinkt zodra het is drooggelegd. Omdat de klink van drooggelegde, venige bodems voortdurend doorgaat en het maaiveld daardoor steeds verder daalt (met circa 1 centimeter per jaar), was een periodieke aanpassing van de ontwatering noodzaak. Nieuwe technieken waren onmisbaar om het agrarisch gebruik te continueren. De komst van de watermolen in de vijftiende eeuw maakte het mogelijk de waterstand verder te verlagen. Stoomgemalen (negentiende eeuw) en elektrische gemalen (twintigste eeuw) gaven nog verdergaande mogelijkheden. Maar daardoor zakte het maaiveld steeds verder, in sommige gebieden zelfs met meerdere meters. In onze tijd wordt dieper ontwaterd dan ooit tevoren. Was in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw een drooglegging van 20 tot 40 centimeter gangbaar, tegenwoordig is dat 40 tot 60 centimeter of nog dieper. Daarmee werd het groeiseizoen verlengd en werd gebruik van zwaardere machines mogelijk. Tot halverwege de twintigste eeuw waren er in veel polders nog bescheiden restanten van het oermoeras van voor de ontginning aanwezig. Een combinatie van nieuwe technieken en ruilverkavelingen maakten het mogelijk ook deze delen te ontginnen en bij de bedrijfsvoering te betrekken (Groeneveld, 1985). In de jaren zeventig deed maïs zijn intrede in het teeltplan (inmiddels al meer dan 200.000 hectare), waardoor het landschapsbeeld in veel gebieden ingrijpend is veranderd. Meer recent is steeds meer blijvend grasland omgezet in tijdelijk grasland. Werd in 1950 ongeveer 3 procent van de graslanden binnen vijf jaar vernieuwd, in 2012 was dat circa 20 procent (Figuur 6.2). Intensiteit van het grondgebruik De intensivering van de melkveehouderij in Nederland komt tot uiting in onder andere de mestgift per hectare, de melkproductie per hectare en de maaidatum. De stikstofgift via kunstmest is in de periode tussen 1910 en 1985 toegenomen van vrijwel nul naar 300 tot 400 kilo stikstof per hectare Agrarisch natuurbeheer in Nederland 139

Dick Melman e.a. Tekstkader 6.1. Agrarisch natuurbeheer en hazen. Jasja Dekker In agrarisch natuurbeheer spelen zoogdieren een bijrol. Toch zijn ook sommige zoogdieren karakteristiek voor het agrarisch gebied. Een soort die veel mensen kennen van akkers en weilanden is de haas: menigeen geniet van het zien van rammelende hazen op een mooie lentedag (Foto 6.1.1). Rammelen kan je zien als de bronst bij de hazen: ze rennen, buitelen en vechten er op los en het kan in een paring eindigen. De haas heeft in Nederland geen bijzondere beschermingsstatus of Rode lijst-status. Wel is de populatietrend al sinds de jaren zestig negatief. Als we mogen afgaan op afschotcijfers, heeft voor de periode vanaf de jaren zestig tot heden een achteruitgang van meer dan 60 procent plaatsgevonden (Broekhuizen, 1986; KNJV, 2013; Montizaan en Dekker, 2016). Sinds 1996 zijn er ook tellingen beschikbaar in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). De beide reeksen geven een nogal verschillend beeld: de afschotcijfers geven een continue daling te zien, terwijl de NEM-telling voor de laatste jaren een toename geeft (zie Figuur 6.1.1). Mogelijk komt dit doordat NEM-telplots relatief vaak in natuurgebieden liggen, en afschot vooral plaatsvindt in agrarisch gebied. Daarom lijkt een overall afname het meest waarschijnlijk. Die doet zich in heel Noordwest Europa voor (Smith e.a., 2005). De oorzaak wordt vooral gezocht in intensivering en schaalvergroting van de landbouw (Broekhuizen, 1986; Smith e.a., 2005). Officiële cijfers van het totale aantal in ons land ontbreken, ik schat het op circa 650.000 dieren. Er zijn diverse maatregelen in bedrijfsvoering en landschapsinrichting te nemen die de haas ten goede kunnen komen. Qua ecologie zijn er parallellen met weidevogels: de legers van de hazen zijn bovengronds en de jongen worden vanaf februari geboren. Dat maakt hen kwetsbaar: de moeder kan ze niet wegleiden bij gevaar, de dieren drukken zich bij onraad. Maaien heeft dus voor hazen desastreuze gevolgen, net als voor weidevogels. Als grote oppervlakken in één keer worden gemaaid, geoogst en/of geploegd, zijn dekking en voedsel volledig verdwenen. Op landschapsschaal maakt de haas gebruik van variatie (grasland/houtsingels/ bosjes) en kleinschaligheid. Afwisseling in grashoogte is belangrijk (Smith e.a., 2004). Mozaïekbeheer via gefaseerd maaien, zoals dat voor weidevogels wordt nagestreefd, is dus ook voor hazen gunstig. Op akkers kan een afwisselende structuur worden gecreëerd door een gevarieerd bouwplan. Mogelijk kunnen ook akkerranden soelaas bieden, maar dat is in de praktijk nog niet uitgeprobeerd. Foto 6.1.1. Rammelende hazen in het prille voorjaar. Rammelen is de bronst bij de hazen: ze rennen, buitelen en vechten er op los en dit eindigt vaak met een paring. 140 Agrarisch natuurbeheer in Nederland

6. Weidevogels op weg naar kerngebieden 12.0 10.0 8.0 6.0 4.0 2.0 200 160 120 80 40 Hazenafschot NEM-telling 0.0 80/81 82/83 84/85 86/87 88/89 90/91 92/93 94/95 96/97 98/99 00/01 02/03 04/05 06/07 08/09 10/11 12/13 0 Figuur 6.1.1. Blauwe lijn en linker as: afschot van hazen (aantal per 100 hectare) in Nederland sinds winter 1980-1981 (Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging). Lichtblauwe lijn en rechter as: index (jaar 2000 = 100) van aantal hazen zoals vastgesteld in het Netwerk Ecologische Monitoring (Netwerk Ecologische Monitoring (Zoogdiervereniging, Sovon, CBS)). Er zijn echter ook verschillen met weidevogels. Percelen in het vroege voorjaar natter maken lokt weidevogels, maar is voor hazen minder gunstig: ze zijn gevoelig voor kou en vocht en vatbaar voor bepaalde parasieten die goed gedijen in natte omstandigheden (Rödel en Dekker, 2012). Nog een verschil: terwijl weidevogels houtwallen en bosjes mijden, maken hazen hier juist gebruik van als slaap- en rustplek (Petrovan e.a., 2013; Tapper en Barnes, 1986). Ontbreken daarvan maakt ze gevoeliger voor slechte weersomstandigheden en geeft bovendien grote predatieverliezen (Rödel en Dekker, 2012; Smith e.a., 2005). De haas wordt onder de Flora- en Faunawet beschouwd als wild. Dit betekent dat er naast afschot voor schadebestrijding binnen een bepaalde tijdsperiode mag worden geoogst. In een analyse van factoren die in West Europa dichtheden van hazen bepalen, werd geen effect van jacht gevonden (Smith e.a., 2004). Ook in Nederland is niet duidelijk of jacht invloed heeft op de populatieomvang van hazen, maar het laatste onderzoek daarover dateert al weer uit de jaren zeventig (Broekhuizen, 1979). Goede monitoring van de populatie is zeer gewenst. Jagers pogen op een duurzame manier afschot te plegen door maar een deel van de aanwezige hazen te schieten. Maar lokaal wordt dit principe losgelaten en worden alle dieren geschoten. De bottleneck in de overleving van een haas zit vooral in de fase tot één jaar oud (Broekhuizen, 1979). In die fase zijn kleinschalig landschap, gewastype, beschutting gevende akkerranden en maairegime belangrijk. Gezien de negatieve trend is het gewenst dat in agrarische gebieden maatregelen ten behoeve van hazen worden genomen en dat als er jacht plaats vindt, dit op duurzame wijze plaatsvindt (op monitoring gebaseerd beperkt afschot). Agrarisch natuurbeheer wordt in Nederland ook in het nieuwe stelsel tot dusver niet ingezet voor de haas. In enkele andere landen (Italië, Verenigd Koninkrijk, Ierland) is dat wel het geval (Genghini en Capizzi, 2005; Petrovan e.a., 2013; Reid e.a., 2005; e.a.). Opmerkelijk genoeg is dit beheer in die landen (mede) gericht op het in stand houden van de haas als jachtwild. per jaar, maar daarna mede onder druk van milieuregelgeving weer aanzienlijk gedaald naar 200 en 250 kilo stikstof per hectare per jaar (zie ook Hoofdstuk 3). Dit leidde niet tot een afname van de grasproductie, vanwege efficiënter gebruik van meststoffen van stikstof steeg de benutting van circa 20 naar 50 procent (http://statline.cbs.nl). De melkproductie per hectare is de afgelopen vijftig jaar ruim verdubbeld, mede door de toename van het gebruik van krachtvoer (Tabel 6.1). Agrarisch natuurbeheer in Nederland 141

Dick Melman e.a. Hectare (x1.000) 1.200 800 400 Totaal grasland Blijvend grasland Tijdelijk grasland 0 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 Figuur 6.2. De ontwikkeling van permanent en tijdelijk grasland in Nederland sinds 1950; (http://statline.cbs.nl). Tabel 6.1. Ontwikkeling van de melkproductie per hectare en per koe tussen 1960 en 2001 (LEI Wageningen UR/CBS; Productschap voor Zuivel). 1960 1975 1985 1995 2000 2005 2007 2009 2011 2012 Melkproductie (kg/ha/jr) 5.500 8.864 12.512 12.018 12.340 12.560 12.980 13.114 13.555 13.554 Melkproductie (kg/koe/jr) 4.200 4.650 5.300 6.610 7.420 7.550 7.880 7.806 8.060 8.006 De gemiddelde maaidatum is vervroegd van 10 juni in 1900 naar 18 mei in 1975 en daarna met nog eens meer dan twee weken tot eind april of begin mei (Beintema e.a., 1995; Kleijn e.a., 2010). De maaisnelheid is in dezelfde periode toegenomen van zo n 6 naar 14 kilometer per uur en de maaibreedte van 1 naar 12 meter. Maaien gebeurt dus veel vroeger, sneller en grootschaliger en vindt bovendien soms ook s nachts plaats. Door de veranderingen in de landbouw en het grondgebruik zijn er soorten verdwenen. Zo hebben in het verre verleden soorten als goudplevier in onze streken gebroed en meer of minder van menselijke ontginning gebruik gemaakt. Tot in de jaren zeventig behoorden kwartelkoning, watersnip, zomertaling en kemphaan tot gangbare broeders. Het huidige (cultuur)landschap is voor deze soorten niet of nauwelijks meer geschikt. Er zijn ook soorten in aantal toegenomen of bijgekomen. Sinds de jaren zeventig hebben krakeend, kuifeend en knobbelzwaan zich uitgebreid als broedvogels in graslandgebieden. Grauwe gans, brandgans, ooievaar, en grote zilverreiger (als wintergast) zijn terug- of nieuwkomers. Het gaat ook goed met lepelaar en buizerd. Dit zijn weliswaar geen weidevogels maar foerageren wel in het agrarisch landschap en broeden in aangrenzende houtsingels, riet- en moerasgebieden, gelegen in agrarisch gebied of in reservaten. 6.3 Ecologie van weidevogels Vanaf de jaren zestig zijn er betrouwbare cijfers beschikbaar over de ontwikkeling van de vier belangrijkste weidevogels: scholekster, kievit, grutto en tureluur (Figuur 6.3). Deze hadden in eerste instantie veel baat bij de toename van de bemesting, die de bodemfauna verrijkte. Latere ontwikkelingen in de bedrijfsvoering (verdere drooglegging, mechanisering, kunstmest) hebben dat weer teniet gedaan. Tot 1990 is het beeld nog gemengd: grutto en tureluur, die vooral afhankelijk zijn van 142 Agrarisch natuurbeheer in Nederland

6. Weidevogels op weg naar kerngebieden Aantal steltlopers 200 160 120 80 Scholekster Kievit Grutto Tureluur 40 0 1960 1970 1980 1990 2000 2010 Figuur 6.3. Aantallen van vier steltlopers in Nederland. Terwille van de vergelijkbaarheid tussen de soorten is voor elke soort de indexwaarde op gemiddeld 100 gezet. (Netwerk Ecologische Monitoring (Sovon, CBS, provincies)). natte/vochtige graslanden, vertonen een afname, maar kievit en scholekster, die drogere graslanden prefereren, laten een stabilisatie of zelfs een toename zien. Vanaf de jaren negentig zien we echter ook voor scholekster en kievit een gestage afname. Broedperiode is cruciaal Uitgebreide analyses van reproductie- en overlevingsgegevens van scholekster, kievit, grutto, tureluur en wulp laten zien dat sinds de jaren vijftig de overleving van volwassen vogels geen grote veranderingen vertoont (Bruinzeel, 2010; Roodbergen e.a., 2012). Uit zenderonderzoek bij grutto s blijkt ook dat een substantieel deel van de vogels niet langer doortrekt naar Afrika, maar overwintert op het Iberisch schiereiland (Hooijmeijer e.a., 2011). In de overwinteringsgebieden maken grutto s van oudsher volop gebruik van rijstvelden. Deze bevinden zich zowel in West-Afrika als in Portugal en Spanje, maar in Portugal en Spanje neemt het areaal af. Des te opmerkelijker dat grutto s daar nu juist méér gebruik van lijken te maken. Een mogelijke verklaring is dat de exploitatie van de velden in Afrika tegenwoordig veel dynamischer is, met meer bewerkingen en snellere wisselingen in gebruik, dan in het verleden. Klimaatverandering kan hier ook een rol spelen. Of deze verandering in trekpatroon gevolgen zal hebben voor de overleving valt op dit moment nog niet te zeggen. De Universiteit van Groningen doet hier momenteel onderzoek naar. Is de overleving bij de volwassen vogels nauwelijks veranderd, bij de legsels en kuikens is deze de laatste veertig jaar juist sterk afgenomen. Over de periode tussen 1950 en 1980 werd in heel West-Europa een afname van het uitkomstsucces vastgesteld. Onderzoek in Nederland liet zien dat waar nesten niet beschermd werden, de verliezen van legsels en kuikens tussen eind jaren tachtig en eind jaren negentig door agrarische werkzaamheden bij kievit en grutto zijn toegenomen met resp. een factor 1,4 (van 18 procent naar 25 procent) en 6,7 (van 7 procent naar 40 procent). In diezelfde periode namen de verliezen door predatie toe met respectievelijk een factor 1,9 (van 25 procent naar 42 procent) en 2,4 (van 18 procent naar 37 procent) (Figuur 6.4). De kern van het probleem Agrarisch natuurbeheer in Nederland 143