Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Vergelijkbare documenten
Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Beoordeling. h2>klacht

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

3. Op 18 augustus 2006 was de betaling van het transactiebedrag door justitie ontvangen.

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 26 maart 2007 Rapportnummer: 2007/051

3. De RDW antwoordde verzoekers moeder bij brief van 16 maart 2009 onder meer:

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 23 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/367

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Groningen:

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

Beoordeling Bevindingen

2. Bij brief van 19 december 2006 bevestigde het ministerie de ontvangst van het WOB-verzoek.

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 4 maart 1999 Rapportnummer: 1999/090

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

2. Verzoeker diende bij SenterNovem een subsidieaanvraag in voor de productie van energie door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Beesel. Datum: 11 maart Rapportnummer: 2011/086

2. zijn klacht over bovenstaande niet in behandeling is genomen.

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen. Datum: 22 maart Rapportnummer: 2012/046

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Datum: 27 februari Rapportnummer: 2014/012

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt er over dat de officier van justitie bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) op geen enkele wijze heeft gereageerd op zijn herhaalde schriftelijke verzoek om overlegging van de foto van een snelheidsovertreding die hij op 13 oktober 2006 te Hazerswoude-Rijndijk zou hebben begaan. Ook klaagt verzoeker er over dat de officier van justitie te Den Haag een door hem gedane betaling op een transactievoorstel klakkeloos heeft geaccepteerd, hoewel het de officier van justitie uit verzoekers brief van 10 april 2007 duidelijk had moeten zijn dat hij de zaak voor de rechter had willen laten komen. Beoordeling Algemeen 1. Op 13 oktober 2006 om 07.08 uur werd verzoeker op de Rijksweg N11 te Hazerswoude-Rijndijk geflitst in verband met het overschrijden van de ter plaatse maximaal toegestane snelheid met elf kilometer per uur. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40. Bij brief van 6 november 2006 liet verzoeker de officier van justitie bij de CVOM weten met die brief bezwaar te willen aantekenen tegen de ontvangen beschikking. Ook liet verzoeker weten zich niet bewust te zijn deze overtreding te hebben begaan en hij vroeg de officier van justitie daarom om overlegging van de gemaakte foto als bewijsmiddel. Bij brief van 10 november 2006 bevestigde de officier van justitie de ontvangst van verzoekers beroepschrift. Ook deelde hij verzoeker mee dat de wettelijke beslistermijn van zestien weken reeds op voorhand met acht weken werd verlengd voor het geval de eerste termijn zou worden overschreden. Bij beslissing van 13 december 2006 verklaarde de officier van justitie het beroep ongegrond. Deze beslissing was enkele dagen eerder al verzonden. Bij brief van 10 december 2006 verzocht verzoeker de officier zijn beslissing te heroverwegen. Ook verzocht verzoeker nogmaals om overlegging van de foto die was gemaakt van zijn overtreding. Op 19 december 2006 bevestigde de officier van justitie bij de CVOM de ontvangst van verzoekers brief van 10 december 2006 en verstrekte tevens informatie over de verdere gang van zaken in de beroepsprocedure.

3 Bij brieven van 20 februari en 10 april 2007 herhaalde verzoeker zijn verzoeken van 10 december 2006 aan de officier van justitie. Op 7 augustus 2007 zond de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) verzoeker de gevraagde foto's toe. Hierbij bood de directeur van de CVOM verzoeker excuus aan voor het feit dat niet eerder was gereageerd op het verzoek om toezending van de foto's. 2. Op 8 maart 2007 had verzoeker als automobilist te Leiden een aanrijding met een fietser aan wie hij voorrang had moeten verlenen. Vanwege het niet verlenen van voorrang aan een bestuurder op een kruisende weg zond de officier van justitie verzoeker op 10 april 2007 een transactievoorstel van 181. Nog dezelfde dag diende verzoeker een bezwaarschrift in bij de officier van justitie te Den Haag. Hierin vroeg verzoeker om intrekking van het transactievoorstel. Korte tijd later voldeed verzoeker echter tevens het transactiebedrag. 3. Verzoeker wendde zich vervolgens op 3 mei 2007 tot de Nationale ombudsman met boven weergegeven klachten. I. Ten aanzien van de officier van justitie bij de CVOM Bevindingen 1. Verzoeker klaagt er over dat de officier van justitie in het geheel niet heeft gereageerd op zijn vier schriftelijke verzoeken om overlegging van bewijsmateriaal. 2. In reactie hierop liet de minister van Justitie bij brief van 2 oktober 2007 allereerst weten dat verzoeker zijn verzoeken om overlegging van de foto weliswaar niet bij de officier van justitie bij de CVOM maar bij de regiopolitie Hollands Midden had moeten indienen, maar dat dit er niet aan af doet dat de officier van justitie er verkeerd aan heeft gedaan om op geen enkele wijze te reageren op verzoekers brieven van 6 november en 10 december 2006 en van 20 februari en 10 april 2007. De minister achtte verzoekers klacht dan ook gegrond. In antwoord op een bij de schriftelijke opening van het onderzoek hierover gestelde vraag liet de minister de Nationale ombudsman ook weten dat hij het niet juist vond dat de CVOM de wettelijke beslistermijn op bezwaarschriften standaard en op voorhand verdaagt. Het College van procureurs-generaal had de officier van justitie bij de CVOM inmiddels opgedragen deze onjuiste werkwijze te laten beëindigen, aldus de minister. Beoordeling

4 3. Het beginsel van fair play houdt voor bestuursorganen in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. 4. In zijn brief van 6 november 2006 aan de officier van justitie gaf verzoeker aan bezwaar in te willen dienen tegen de beschikking. Ook gaf hij aan een kopie te willen ontvangen van de foto die was gemaakt van zijn snelheidsovertreding. In reactie op deze brief van verzoekers gaf de officier van justitie slechts te kennen dat de brief als beroepschrift in behandeling was genomen, terwijl de wettelijke beslistermijn van zestien weken reeds op voorhand met acht weken werd verlengd voor het geval de eerste termijn te kort zou blijken. Op verzoekers herhaalde wens om een kopie van de foto te ontvangen, ging de officier van justitie niet in. 5. De officier van justitie heeft verzoekers brief waarmee hij te kennen gaf de beschikking te willen aanvechten terecht aangemerkt als beroepschrift. Het is echter niet juist dat de officier van justitie het daarbij heeft gelaten en in het geheel niet is ingegaan op verzoekers verzoek om overlegging van de foto's. Door verzoeker geen inzage te verschaffen in de foto's dan wel hem niet te informeren op welke wijze hij inzage zou kunnen krijgen heeft de officier van justitie bij de CVOM geen, althans onvoldoende, oog gehad voor het gerechtvaardigd belang van verzoeker om voorafgaand aan of tijdens de door hem aangespannen beroepsprocedure een correcte inschatting te kunnen maken van zijn positie en van de in dat verband door hem eventueel aan te voeren argumenten. In dat verband levert de handelwijze van de officier van justitie bij de CVOM schending op van het beginsel van fair play. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 6. De Nationale ombudsman heeft met instemming ervan kennisgenomen dat het College van procureurs-generaal de CVOM op 17 september 2007 heeft opgedragen niet langer reeds op voorhand gebruik te maken van de mogelijkheid om op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht de wettelijke beslistermijn van zestien weken met acht weken te verlengen. De Nationale ombudsman heeft echter ook geconstateerd dat deze onjuiste werkwijze daarmee nog niet (volledig) was gestaakt. Uit meerdere andere dossiers is de Nationale ombudsman bekend dat de CVOM nog op 4 november 2007 (dossier 2007.12549 inzake beschikking 111843038), op 25 december 2007 (dossier 2008.02783 inzake beschikking 79112084782) en op 8 februari 2008 (dossier 2008.02103, inzake beschikking 114846978) de standaard-verlenging toepaste. II. Ten aanzien van de officier van justitie te Den Haag

5 Bevindingen 1. Verzoeker klaagt er over dat de officier van justitie te Den Haag een door hem gedane betaling op een transactievoorstel klakkeloos heeft geaccepteerd, hoewel het de officier van justitie uit verzoekers brief van 10 april 2007 duidelijk had moeten zijn dat hij de zaak voor de rechter had willen laten komen. 2. In reactie hierop liet de minister van Justitie bij brief van 2 oktober 2007 weten dat verzoeker in zijn brief van 10 april 2006 aan de officier van justitie zijn bezwaar tegen het transactievoorstel had kenbaar gemaakt. Enige weken later was echter ook de betaling van de aangeboden transactie ontvangen. Als, zoals in dit geval, een verdachte schriftelijk zijn bezwaren kenbaar maakt tegen een transactievoorstel, maar vervolgens toch tot betaling van de transactie overgaat, is dat voor de officier van justitie geen reden om met de verdachte in contact te treden over de bedoeling van de betaling, aldus de minister. De officier van justitie mag er immers van uitgaan dat de verdachte een weloverwogen beslissing heeft genomen als deze na zijn aanvankelijke gemaakte bezwaren alsnog tot betaling van een transactie overgaat. Dat de officier van justitie verzoeker vervolgens toch gelegenheid had gegeven de betaling terug te draaien en de zaak alsnog voor de rechter voor te leggen, had twee redenen, aldus de minister. Enerzijds was gebleken dat verzoeker kennelijk in de veronderstelling had verkeerd dat het hier om een administratiefrechtelijke beschikking ging en dat de betaling dus als zekerheidsstelling diende te worden beschouwd. Anderzijds was de officier van justitie van mening dat het hier een uitzonderlijke zaak betrof waarvoor bij nader inzien de weg naar de strafrechter moest worden heropend. Dit liet echter onverlet, aldus de minister, dat de officier van justitie juist had gehandeld door de betaling van het transactiebedrag zonder meer te accepteren. De minister achtte de klacht dan ook niet gegrond. Beoordeling 3. Het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving houdt in dat bestuursorganen bij de voorbereiding van hun handelingen de relevante informatie verwerven. 4. De minister kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de officier van justitie ervan mag uitgaan dat de verdachte een weloverwogen beslissing heeft genomen als deze na zijn aanvankelijke geuite bezwaren alsnog tot betaling van een transactie overgaat. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat in concrete gevallen inderdaad sprake kan zijn van een weloverwogen handelen van een verdachte, heeft de minister niet aangegeven op grond waarvan de officier van justitie ook in dit concrete geval mocht aannemen dat verzoeker zijn bezwaar niet wenste te handhaven.

6 De Nationale ombudsman ontvangt met regelmaat signalen waaruit blijkt dat burgers - maar ook opsporingsambtenaren - moeite hebben om goed het onderscheid te zien tussen bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Het is in dat verband van groot belang dat het Openbaar Ministerie de betrokken burger duidelijk en correct, passief en actief informeert over zijn rechten en plichten als betrokkene dan wel als verdachte. Het is om die reden dat de Nationale ombudsman in een zaak die leidde tot rapport 2007/37 van 23 februari 2007 een aanbeveling heeft gedaan aan de minister van Justitie om de bij een transactievoorstel verstrekte informatie te verbeteren. De minister van Justitie heeft op 17 juli 2007 te kennen gegeven deze aanbeveling te zullen opvolgen. Het in deze zaak aan verzoeker gezonden transactievoorstel dateert van vóór 17 juli 2007 en bevat dan ook nog de oude informatietekst, luidende dat bij uitblijven van (tijdige) betaling of enige andere reactie de betrokkene zal worden gedagvaard om voor de rechter te verschijnen, in welk geval de officier van justitie ter zitting in de regel een hogere geldboete zal vorderen. De officier van justitie is tekortgeschoten op het punt van actieve en adequate informatieverwerving bij verzoeker. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk. De Nationale ombudsman heeft er met instemming van kennisgenomen dat de officier van justitie op 20 juni 2007 na kennis te hebben genomen van de brief van 12 juni 2007 waarmee de Nationale ombudsman dit onderzoek opende, bij verzoeker heeft geïnformeerd of het zijn wens was om alsnog het dossier ter terechtzitting te laten behandelen. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) is gegrond, wegens schending van het vereiste van fair play. De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te Den Haag is gegrond, wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. De Nationale ombudsman heeft met instemming ervan kennis genomen dat het College van procureurs-generaal het CVOM heeft opgedragen de werkwijze te beëindigen waarbij reeds op voorhand gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht de wettelijke beslistermijn van zestien weken met acht weken te verlengen.

7 Ook heeft de Nationale ombudsman er met instemming van kennisgenomen dat de officier van justitie te Den Haag op 20 juni 2007 bij verzoeker heeft geïnformeerd of het zijn wens was om alsnog het dossier ter terechtzitting te laten behandelen. Onderzoek Op 7 mei 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Woerden, met een klacht over een gedraging van de officier van justitie te Den Haag en de officier van justitie bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van 3 mei 2007, met bijlagen. Standpunt van 2 oktober 2007 van de minister van Justitie, met bijlagen. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond Artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier relevant; "1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift. ( ) 4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

8 ( ) 6. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan. 7. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."